Waarom de
sneeuw wit en de wind
onzichtbaar is
Toen de wereld werd geschapen, gaf God de mensen, de dieren en de dingen een
kleur. Alleen de wind en de sneeuw kon Hij geen kleur geven, omdat die op de
afgesproken tijd niet waren komen opdagen. ‘Vraag maar een kleur aan een van
de anderen,’ zei God. ‘Ik bemoei me niet meer met jullie.’De sneeuw ging
naar een rode klaproos, maar die wou zijn kleur niet afstaan. Toen ging hij naar
een korenbloem en vroeg om haar blauwe kleur. ‘Nee,’ zei de korenbloem. Toen
ging hij naar een zonnebloem en vroeg om haar gele kleur. ‘Nee,’ zei de
zonnebloem. Zo ging het maar door. Overal wachtte de sneeuw een weigering.
Tenslotte kwam hij bij een sneeuwklokje. ‘Mag ik je witte kleur?’ vroeg de
sneeuw. ‘Als hij je aanstaat,’ zei het sneeuwklokje. ‘Neem maar zoveel als
je wilt.’ Zo kreeg de sneeuw een kleur. Als hij valt bedekt hij de aarde met
een witte sprei. En alle bloemen is hij vijandig omdat die hem hun kleur
geweigerd hebben. Alleen het sneeuwklokje zal hij geen kwaad doen. De wind, die
ook op zoek ging naar een kleur, trof het slechter. Niemand en niets wou hem een
kleur afstaan. Hij werd kwaad en zei: ‘Omdat jullie mij allemaal je kleur
geweigerd hebben, zal ik onzichtbaar over de wereld zwerven, maar ik zal jullie
laten voelen dat ik er ben.’
bron: Alle sprookjes van de lage landen
|