Het vrouwtje
van Stavoren
Het Friese stadje Stavoren, dat nu vergeten en stilletjes
lijkt te sluimeren aan de rand van het IJsselmeer, was vroeger een wijd en zijd
bekende en springlevende handelsstad. De kooplieden die er woonden, deden druk
zaken met mensen in binnen- en buitenland en daarmee verdienden ze zoveel geld,
dat ze schat en schatrijk werden. Zó verschrikkelijk rijk waren de voorname
heren van Stavoren, dat ze gewoon niet wisten wat ze met al hun geld moesten
doen. En van gekkigheid lieten ze hun huisdeuren met gouden platen beslaan en
hun tuinen afzetten met blinkend zilveren hekken.
Rijkdom maakt mensen vaak hooghartig. Dat is jammer maar
waar. Heel wat van de rijke kooplieden in Stavoren dachten dat ze door hun geld
mijlen ver boven hun omgeving verheven waren en ze gedroegen zich vaak
onuitstaanbaar.
Het allerbontst op dat gebied maakte het een zeer
welgestelde koopmansweduwe, die het door haar grote mond en haar manier van
doen zo'n beetje voor het zeggen had in het Stavoren van die dagen. De weduwe
was fabelachtig rijk. Ze woonde in een paleis van een huis met gouden vloeren,
zilveren wanden en plafonds, die waren bezet met fonkelende edelstenen. Ze bezat
meer schepen dan alle kooplieden van Stavoren samen, en daar die schepen af- en
aanvoeren op alle wereldzeeën werd ze met de dag rijker. Hoe rijk ze precies
was, wist niemand. Zijzelf waarschijnlijk evenmin. Men zegt dat haar geldbezit
gewoon te groot was om het te tellen.
Omdat ze zo onnoemelijk rijk was, bogen de mensen op straat
eerbiedig voor haar, waardoor de weduwe zich oppermachtig begon te voelen. Ze
verbeeldde zich dat iedereen haar mindere was en voor haar in het stof moest
kruipen. En ze gaf haar bedienden opdracht bekend te maken, dat ze voortaan
alleen nog aangesproken wenste te worden als Vrouwe van Stavoren...
Ik zei het al: de Vrouwe van Stavoren was hooghartig en
ongenaakbaar. Maar ze was nóg iets: ontevreden! Je zou toch zeggen, dat iemand
met zo'n onschatbaar groot bezit niets meer te wensen kon hebben. Je vergist je.
De Vrouwe van Stavoren had letterlijk alles wat haar hart begeerde en toch vond
ze dat ze nog lang niet genoeg bezat. In haar hoogmoed verlangde ze niet meer en
niet minder dan het kostbaarste, het mooiste en het meest waardevolle dat er
maar op de hele wijde wereld te vinden was. Wat dat allerkostbaarste op aarde
dan wel was, wist ze natuurlijk niet, maar ze maakte zichzelf wijs dat ze pas
echt rustig zou kunnen slapen als het haar eigendom was.
Op een dag ontbood ze haar oudste en meest vertrouwde
scheeps-kapitein bij zich en zei tegen hem: "Schipper, u vaart op het
grootste schip van mijn vloot. Dat schip zal ik helemaal laten volstouwen met
goudstaven."
De kapitein keek haar verrast aan. "En waar stuurt u
me met zo'n kostbare lading naar toe, Vrouwe?" vroeg hij.
De Vrouwe van Stavoren glimlachte geheimzinnig.
"Waarheen ge maar wilt, schipper," antwoordde ze. "Het kan me
niet schelen welke koers u kiest. Als u maar terugkeert met het meest
begerenswaardige dat er op de hele aarde te vinden is. Met datgene, wat niemand,
helemaal niemand behalve ik, zijn eigendom kan noemen. Ik laat het helemaal aan
u over, schipper. Vaar uit met uw schip vol goud en keer terug met iets dat mij
rijker maakt dan koningen en keizers."
De oude kapitein aarzelde. "Vrouwe, zou u zo'n
moeilijke opdracht niet beter kunnen geven aan iemand die jonger en
vindingrijker is dan ik?" zei hij.
Maar de Vrouwe van Stavoren luisterde niet naar hem. Ze
tikte driftig op het met goud en zilver ingelegde tafelblad voor haar en beet de
kapitein toe: "Waarom ben je nog niet op weg, man? Je hebt geen jaren de
tijd. Begeef je onmiddellijk aan boord en doe wat ik je gevraagd heb. Ik
verwacht je zo spoedig mogelijk weer in Stavoren met de kostbaarste lading, die
je waar ook ter wereld kunt vinden."
De kapitein boog zijn hoofd en verliet het vertrek.
"Ik zal ervoor zorgen, Vrouwe," mompelde hij bij de deur.
Zijn schip bevoer alle wereldzeeën en deed de ene haven na
de andere aan. Overal liet hij alle kooplieden uit de wijde omtrek bij zich
komen met hun waren en hij bekeek ze aandachtig. De prachtigste dingen werden
voor hem uitgestald: vuistdikke diamanten, sieraden van verblindend platina,
zeldzaam bont, glanzende zijden stoffen, kroonjuwelen, verrukkelijke tapijten en
nog veel, veel meer. Het ene was nog kostbaarder dan het andere en de oude
kapitein keek zijn ogen uit. Maar een keus durfde hij niet te maken. Zijn
opdracht luidde:
het allermooiste en allerkostbaarste ter wereld te vinden
en naar Stavoren te brengen. Hij zag kleuren die hij nog nooit gezien had,
fonkelingen die hem bijna verblindden, weefsels van de glanzendste garens. Maar
hij zag niets dat zijn opdrachtgeefster naar zijn mening helemaal tevreden zou
stellen. Hij reisde naar Zweden, Duitsland, Rusland, naar Egypte, Turkije en
China. En van maand tot maand werd hij grijzer door het piekeren. Wat moest hij
de Vrouwe van Stavoren brengen in ruil voor haar scheepslading goudbaren?
Hij keerde terug naar Europa en bracht voor de tweede maal
op de reis een bezoek aan de beroemde handelsstad Danzig. Op Danzig was zijn
laatste hoop gevestigd. Als hij daar niet vond wat hij zocht, zou hij
onverrichterzake terugkeren naar Stavoren en de Vrouwe vragen een ander te
sturen.Dagenlang zwierf hij van het ene handelshuis naar het andere en liet de
duurste dingen voor zich uitstallen. Er waren kostbaarheden te over, die zijn
stoutste verwachtingen overtroffen en die hun gewicht in puur goud royaal waard
waren. Maar hij ging steeds weer hoofdschuddend heen, omdat hij nét niet vond
wat alles overtrof.
Min of meer toevallig bleef hij op een dag stilstaan voor
een groot pakhuis, waaruit een vrolijk rumoer klonk. Hij opende de deur en sprak
een man aan. "Ik zoek iets dat nauwelijks met goud te betalen is," zei
hij. "Iets dat beschouwd kan worden als het allerkostbaarste wat er maar op
deze aarde te vinden is." De man liep weg en keerde lachend terug met een
handvol tarwekorrels. Goudbruine glanzende tarwekorrels,"Hier, het
kostbaarste goed van de hele aarde," zei de man. "Iets waardevollers
zul je nergens vinden." De man bedoelde het als grapje, maar de kapitein
lachte niet met hem mee. Hij bekeek de tarwekorrels en hij staarde er
minutenlang in diep gepeins verzonken en eerbiedig naar. De zonnestralen die
door het raam van het pakhuis naar binnen dansten, verhoogden de glans van de
rijpe korrels en deden ze glinsteren als het puurste goud.
Ha, grote, gave, gouden tarwekorrels, dacht de kapitein. Eén
zo'n korrel zou in de aarde ontkiemen tot een klein wonder, een plant die
hunkerde naar zonneschijn en regen. Eén gouden tarwekorrel groeide uit tot een
gouden graanhalm vol nieuwe tarwekorrels. Was er iets kostbaarders en mooiers en
begerenswaardigers denkbaar?
"Ja," zei hij tegen de eigenaar van het pakhuis.
"Dit is het kostbaarste wat er op de wereld te vinden is. Laad mijn schip
vol met deze goudgele tarwe in ruil voor de duizenden goudbaren die er in mijn
ruimen liggen." En zingend en lachend zeilde hij terug naar zijn vaderland.
Hij stond trots op de voorplecht van zijn schip toen het de
haven van Stavoren binnenliep. Met de pet in zijn hand, zodat zijn zilverwitte
haren langs zijn slapen wapperden. De kade was zwart van de mensen, die waren
uitgelopen om het langverbeide schip van de Vrouwe welkom te heten. En midden
tussen de juichende menigte stond
zijzelf- kaarsrecht, in een japon van het prachtigst
glanzende brokaat. Zij was de enige, die niet enthousiast zwaaide naar de grijze
schipper op de voorplecht, omdat ze zoiets beneden de waardigheid vond van de
machtigste en rijkste vrouw van het rijke Stavoren.
De kapitein lachte tevreden en gaf zijn mannen de laatste
bevelen om het zwaarbeladen schip veilig binnen te loodsen. Hij voelde zich
zeker van zijn zaak. De Vrouwe zou hem ongetwijfeld prijzen om zijn wijsheid en
zijn goede keus. Het geroezemoes op de kade verstomde alsof een hogere macht de
menigte het zwijgen had opgelegd. En in de stilte klonk luid en helder de stem
van de Vrouwe. "Wat heb je voor me meegebracht, schipper?"
De kapitein boog eerbiedig. Hij besefte dat zijn oude stem
niet ver genoeg reikte om zijnjuichkreet naar de kade te dragen en hij wachtte
geduldig tot het schip langs de wal schoof.
"Nou? Wat heb je voor me meegebracht, schipper?"
klonk het weer. De kapitein schraapte zijn keel en schreeuwde het triomfantelijk
uit. "Tarwe, Vrouwe! Goudgele tarwe, een heel schip vol." De stilte op
de kade kreeg iets dreigends. Het was alsof al de toegestroomde mensen voelden
dat er storm op komst was.
"Wat zeg je, schipper?" schalde de stem van de
Vrouwe over de kade. "Heb ik het goed verstaan? Tarwe?!" Een zwarte
kraai vloog over haar hoofd in de richting van het schip en het gekras, dat de
vogel uitstootte, klonk als een schampere lach.
"Ja Vrouwe, tarwe. Volle, gouden korrels tarwe zoals
er nergens in ons wijde Friesland te koop zijn. Een scheepslading van de
allerbeste tarwe ter wereld." Even nog bleef het stil onder de menigte op
de kade. Toen steeg er een spottend gegrinnik op.
"Tarwe!" schreeuwden de mensen. "Een schip
vol tarwe in ruil voor een lading goudbaren. Ha,
ha, ha! Wat is die Vrouwe ertussen genomen!"
De ogen van de Vrouwe van Stavoren bliksemden.
"Zwijgen jullie" gilde ze. Maar de menigte lachte haar hartelijk uit.
"Weet u wat u met tarwekorrels kunt doen.
Vrouwe?" riep een kwajongen. "U kunt er een leuke halsketting van
rijgen. Een halsketting van tarweparels. Ha,
ha, ha!"
Bevend en spierwit van woede rende de Vrouwe de loopplank
van haar schip op. "Wat is dit voor een grap, schipper?" raasde ze.
"Wou je mij in de maling nemen?"
De kapitein haalde hoofdschuddend zijn schouders op.
"Vrouwe, ik begrijp u niet," zei hij zacht. "U hebt mij
opgedragen het kostbaarste en begerenswaardigste ter wereld voor u mee te
brengen. Mijn schip puilt uit van de heerlijkste tarwe, die u ooit gezien hebt.
En is er groter en kostbaarder wonder te vinden dan tarwe? Van tarwe maken we
ons dagelijks brood het onmisbare
brood, waarvan we léven!"
Ze stond hijgend en stampvoetend tegenover hem.
"Drijf me niet tot het uiterste!" beet ze hem
toe. "Deze grap gaat te ver. Tarwe! Ik heb je een vermogen aan goudbaren
meegegeven en jij komt terug met smerige, doodgewone tarwe. Waar zit je
verstand, kerel! Ik zou je moeten laten kielhalen."
De kapitein keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan.
"Vrouwe, ik dacht dat ik me naar mijn beste vermogen van mijn taak had
gekweten," zei hij. "Ik heb alle grote havens ter wereld bezocht en de
kostbaarste dingen gezien, die een mens maar kan bedenken. Maar niets kon het
winnen van de lading, die ik uiteindelijk gekozen heb."
Ze lachte hem schel uit en het geluid werd overgenomen door
de menigte op de kade. Duizend kelenjouwden de kapitein uit. De Vrouwe stond op
de voorplecht en stak een bezwerende hand op. Het gejoel verstomde.
"Schipper," sprak ze hooghartig. "Aan welke
kant heb je die ellendige tarwe geladen?"
"Aan bakboord," antwoordde de kapitein. Ze snoof
verachtelijk. "Aha! En weet je wat je nu gaat doen? Nee? Je gaat je hele
lading aan stuurboord in zee werpen." De kapitein staarde haar met grote,
verbijsterde ogen aan.
"Hoor je me niet, man?" beet ze hem toe. "Ik
zei, dat je je lading aan stuurboord in zee moet lozen."
Hij schraapte zijn keel en protesteerde. "Maar Vrouwe,
dat is toch zonde. Die heerlijke, goudgele tarwe..." Zijn tegenwerpingen
werden overstemd door het gejoel van de menigte op de kade. "Lang leve de
Vrouwe van Stavoren!" klonk het. "De eer van onze stad is gered! Over
stuurboord die tarwe! Weg ermee!"
Op dat moment maakte zich uit de menigte een schamele
figuur los een armelijk geklede, oude man. Hij drong naar voren en strompelde
haastig de loopplank op, tot voor de trotse Vrouwe. Het werd opeens
doodstil."Hooggeachte Vrouwe," zei de man in de stilte, "dat mag
u niet doen. Het is zonde om die kostelijke tarwe zo maar te verspillen en in
zee te werpen. Weet de Vrouwe eigenlijk wel, dat er overal om haar heen
duizenden mensen snakken naar een stuk brood? Dat er in Friesland, in Nederland,
op de hele wereld mannen en vrouwen zijn die honger lijden? Tarwe is kostelijk
voedsel. Vrouwe. Als u het m zee wilt gooien, kunt u het beter aan de armen
geven. U zou er ontelbare hongerige magen mee kunnen vullen."
De ogen van de Vrouwe van Stavoren keken op de armzalige
man neer met de ijskoude, vernederende blik van verachting die het geld haar had
gegeven. "Ga weg!" zei ze. "Ik verlaag me niet tot het spreken
met een bedelaar." Haar hand wenkte de schipper haar bevel uit te voeren.
De schamele man leek plotseling jonger en krachtiger te worden. Zijn stem
schalde over de kade.
"Vrouwe van Stavoren!" donderde hij. "Van
deze wandaad zult u spijt krijgen! Uw gruwelijke hoogmoed verwerpt het
kostbaarste dat op deze aarde te vinden is: graan. Doe wat u wilt. Uw hoogmoed
zal gestraft worden. Er komt een dag dat u in bittere armoede zult moeten leven
en dankbaar zult zijn voor de aalmoes van een weldoener. Er komt een dag dat u
en al degenen die denken zoals u jammerlijk ten onder zullen gaan."
De Vrouwe van Stavoren was een halve minuut lang
sprakeloos. Toen wierp ze haar hoofd naar achteren en riep uit: "Hoe durft
u zo tegen mij te spreken? Ik ben de rijkste en machtigste vrouw van Stavoren,
van Friesland en van het rijke Nederland! Ik zal u wat vertellen: ik draag een
diamanten ring van tienduizend gulden aan een van mijn vingers." Ze
spreidde haar rechterhand en stak hem omhoog. Het zonlicht flitste in de
kostbare, rijkgeslepen diamant van de ring, terwijl ze hem met een nijdig gebaar
van haar vinger trok. Ze wierp de ring achteloos over de verschansing in de
golven.
"Daar! Voor de eer van Stavoren doe ik afstand van een
kostbaar bezit. En ik zweer u, armzalige bedelaar, dat ik eerder deze zelfde
ring weer in handen krijg dan dat jouw ellendige voorspelling uitkomt."
De ring flitste door de lucht en plonsde in het water. En
van de kade steeg een luid gejuich op. "Leve de Vrouwe van Stavoren!"
werd er geroepen. Op hetzelfde moment verdween de gestalte van de onbekende
bedelaar. Het was alsof hij in de lucht oploste.
"Weg met die tarwe!" krijste de Vrouwe. Ze
haastte zich over de loopplank naar de kade. Het schip voer uit en bleef enkele
mijlen uit de kust stilliggen om zijn kostbare tarwe in de golven te storten. Er
ging een rilling door de menigte aan de wal. Alleen de Vrouwe keek onbewogen
toe.
Een nieuw schip met goud van de Vrouwe voer uit, onder een
andere kapitein. De oude, ervaren schipper was ontslagen, want de Vrouwe
weigerde een man die zich zo slecht van zijn opdrachten kweet in dienst te
houden. De schepen van de weduwe bleven aten aanvaren en brachten de Vrouwe
steeds groter rijkdom. Ze dacht nog maar hoogst zelden aan de vreemde
voorspelling van de bedelaar en er speelde dan een trotse glimlach om haar
lippen. "Er komt een dag dat u in bittere armoe zult moeten leven en
dankbaar zult zijn voor de aalmoes van een weldoener." Ha! Zij, de rijkste
vrouw van Stavoren, zou in armoe leven! Het idee was te dwaas om er zelfs maar
over te denken. Ja, ze zou de diamanten ring die ze roekeloos in zee had
geworpen, nog eerder weer in handen krijgen dan dat zo'n lachwekkende
voorspelling zou uitkomen. In haar overmoed liet ze al haar schippers bij zich
komen en ze beval hen, allemaal tegelijk met hun schepen uit te varen. "U
vertrekt tegelijk en u zorgt dat u tegelijk weer terugkeert om me de schoonste
schatten van de wereld te brengen." De schippers keken elkaar van opzij aan
en één waagde het een woord van protest te laten horen.
"Vrouwe," zei hij. "Is dat wel verstandig?
Het weer is wisselvallig in dit jaargetijde en wat gebeurt er als uw hele vloot
wordt overvallen door een vliegende storm?"
Ze lachte om zijn bezwaren.
"U bent toch niet bang, wel? Doe wat ik gezegd heb en
vertrek onmiddellijk. Met beuzelpraatjes kan ik me niet inlaten." Nog
diezelfde middag voer de vloot uit, nagestaard door de trots glimlachende
weduwe. Het was een indrukwekkend gezicht, die tientallen hagelwitte zeilen
tegen de strakblauwe lucht.
Die avond kreeg het dienstmeisje van de Vrouwe de schrik
van haar leven. Ze was in de keuken bezig met het schoonmaken van een
reusachtige vis, toen er plotseling een glinsterend voorwerp over het aanrecht
rolde een zware gouden ring met een enorme diamant! Haar mond viel open van
verbazing en schrik en ze rende hijgend naar de zitkamer.
"Vrouwe!" riep ze lijkbleek uit. "Vrouwe, uw
ring! De ring waarvan u gezegd hebt: eerder zal ik deze ring weer in handen
hebben dan dat die voorspelling uitkomt..."
Voor het eerst van haar leven kromp de Vrouwe van Stavoren
angstig ineen en op het moment dat haar rug zich boog, stak buiten een gierende
stormwind op. In minder dan geen tijd was de lucht inktzwart en brak er een
afschuwelijk noodweer los. Uren achtereen beukte een razende storm de wereld en
de zeeën. In het met goud en zilver beklede huis in Stavoren zat de Vrouwe met
gebogen hoofd en bonzend hart aan tafel. In de vroege morgen klopte er een
onheilsbode op haar deur en ze liet hem grauw van angst binnen.
"Vrouwe van Stavoren," zei hij met holle stem.
"Vannacht is uw hele vloot vergaan. De brokstukken drijven al voor de
kust." Ze draaide zich zwijgend om en liep met slepende stappen terug naar
haar zitkamer, waar ze zich opsloot. Uren en urenlang.
Het was het begin van een reeks rampspoeden, die de Vrouwe
in enkele weken tijds troffen. Voor er drie maanden waren verstreken, bezat de
schatrijke weduwe van weleer geen stuiver en geen stuk brood meer. De
onwaarschijnlijke voorspelling van de bedelaar was gruwelijk uitgekomen: de dag
was gekomen waarop ze in bittere armoe moest leven en dankbaar was voor de
aalmoes van een weldoener! Haar haren werden grijs van verdriet en zorgen; haar
eens zo fiere, rechte rug werd gebogen en ze begon eruit te zien als een
slonzige heks. Bevend strompelde ze door de straten en belde aan bij de rijken
om een aalmoes te krijgen, maar de meeste deuren bleven dicht. Hongerig en
uitgeput ging ze dan voort, nagejouwd door de straatjeugd."Vrouwtje van
Stavoren! "joelden ze. "Armzalig, zielig vrouwtje van Stavoren!"
Maar niet alleen de weduwe werd getroffen door tegenspoed heel
Stavoren ging langzaam maar zeker de ondergang tegemoet. Vlak voor de kust, waar
de scheepslading rijpe tarwe in zee was gestort, groeide een wuivend groen
eiland van lege korenaren en na verloop van tijd sloot de voortwoekerende massa
de eens zo trotse haven meer en meer af. Eerst probeerden schepen nog om het
eiland heen te varen om Stavoren te bereiken, maar het werd steeds moeilijker en
tenslotte lieten de schippers de vergane handelsstad links liggen. Stavoren was
ten dode opgeschreven. De pakhuizen langs de kade raakten leeg en werden niet
meer gevuld. De grote, voorname herenhuizen vervielen en werden door hun
bewoners verlaten. Het geluid van ratelende karrewielen verstomde. Steeds minder
kooplieden vonden het de moeite waard de uitstervende stad te bezoeken, want
niemand had er geld om iets te kopen.
Het eiland van lege korenaren voor de kust was uitgegroeid
tot een reusachtige zandbank, waarop duizenden dunne halmen in de wind heen en
weer wuifden. 'Het Vrouwezand' noemden de verarmde inwoners van Stavoren de
zandbank huiverend. Als ze ernaar keken, kwam er een angstige blik in hun ogen.
'Het Vrouwezand' met de erboven krijsende meeuwen herinnerde aan het begin van
de rampspoeden, die Stavoren langzaam maar zeker te gronde hadden gericht.
Nederlands volksverhaal
|