Vrouwe Annie
en het kalfje
Toen
ik een maandje geleden werd gevraagd een verhaal te vertellen ter gelegenheid
van de 80e verjaardag van Oma Annie ging ik eens op zoek in de archieven van de
stad Arnhem. Nu is het zo dat toeval niet bestaat, maar mijn verbazing was wel
groot toen ik na urenlang zoeken in toch wel stoffige boeken, stuitte op een
waar gebeurde geschiedenis over ene vrouwe Annie die op 19 februari 1204 de stad
Arnhem redde van de ondergang. Iedereen noemde haar Oma. Zelfs de mensen die
geen familie van haar waren. Ze stond wijd en zijd bekend als hulpvaardig en
vriendelijk, dat was ze zeker maar haar kinderen en kleinkinderen wisten ook dat
Oma streng en niet voor niets rechtvaardig was. Met andere woorden: er werd naar
haar geluisterd! VROUWE ANNIE EN HET KALFJE Oma Annie leek wel 100, gerimpeld
was haar gezicht, en ze liep gebogen, haar ogen iets naar de grond gericht,
alsof ze aan het zoeken was. Ze woonde samen met een zoon en zijn familie in een
wit huisje met een plat dak. Het huisje stond aan de rand van de toen al grote
stad Arnhem.
In
de winter sliepen ze binnen, allemaal bij elkaar, op een rieten matje, maar in
de zomer zocht Oma koelte op het dak. Dan vond ze rust onder de duizenden
sterren en luisterde ze naar de nachtelijke geluiden van haar geliefde stad,
waar ze haar hele leven had gewoond en elke straat kende. Iedere ochtend stond
ze vroeg op en bakte brood voor het hele gezin. Als ze haar zoon, schoondochter
en haar kleinkinderen zag eten, voelde ze zich tevreden en gelukkig. Wat zagen
ze er goed en weldoorvoed uit! Dat veranderde, want er brak oorlog uit tussen
Arnhem en Apeldoorn. Apeldoorn wilde rechten doen gelden op het buurtschap
Malburgen en Arnhem vond dat het bij haar hoorde omdat het naast de stad lag. De
hele stad werd omsingeld door soldaten. Niemand kon de stadspoorten verlaten om
het vee buiten de muren te laten grazen, omdat de vijand het dan in beslag nam.
Ook
de houten bootbrug naar Malburgen en het veertje waren onbereikbaar. Zelfs langs
de IJsselkop waren vijandige soldaten gelegerd. In het begin was er vanuit
Huissen nog geprobeerd om voedsel naar Arnhem te smokkelen, maar dat was
jammerlijk mislukt. Oma maakte zich zorgen, en haar hart werd zwaar als ze naar
haar familie keek. Wat zagen ze er mager uit! De kleinkinderen hingen lusteloos
om het huis, je kon hun ribben tellen. De toestand werd met de dag nijpender.
Het vee was allang geslacht en het meel om brood te bakken raakte op. De mensen
verhongerden.
Ook
de schout was wanhopig. We moeten ons overgeven, dacht hij bedroefd. Er zit
niets anders op. Hij liet een schepen bij zich komen. 'Ga naar de kerk,' gebood
hij, 'klim naar de top van de toren en roep de mensen bijeen.' De schepen deed
wat hem was gevraagd. Hij liep de stenen trap op naar boven en toen hij
eindelijk de trans bereikte, zette hij zijn handen aan zijn mond. De deuren van
de huizen gingen open en de mensen kwamen te voorschijn, bleek en mager met
holle ogen.
Ze
schuifelden naar de kerk toe. Sommigen konden zelfs nauwelijks meer lopen en
werden ondersteund.
Toen
ze de schout zagen, die voor de kerk stond, smeekte een vrouw: 'O, burgemeester,
geef ons toch brood, voor ons en onze kinderen...' Een andere riep: 'We gaan
dood van de honger, de vijand moet verdreven worden!' 'Ach, mensen, wat kan ik
doen?' sprak de schout. 'Het voedsel is bijna op. Het enige wat ons rest, is ons
gewonnen geven.
We
kunnen de stad niet meer redden.' Gewonnen geven? Er viel een geladen stilte.
'Is iedereen het daarmee eens?' vroeg de schout. Hij keek naar de menigte die
zich voor de kerk had verzameld. 'Ja, ja,' mompelde het volk. 'Laten we ons maar
overgeven. Dit houden we nooit vol.' Ze draaiden zich verslagen om.
Iedereen,
behalve Oma. Ze strompelde, zo oud als ze was, naar voren. Ongeduldig duwde ze
de mensen opzij. Toen ze vlak voor de schout stond, schudde ze woedend haar
magere vuist, terwijl ze bevend van verontwaardiging riep: 'Overgeven??? Onze
mooie, geliefde stad overgeven aan die van Apeldoorn? Waar is uw moed gebleven?'
Iedereen bleef staan en keek verbijsterd naar de oude Oma, die nog steeds
dreigend haar vuist ophief.
'Maar
moedertje,' zei de schout. 'Er is helaas geen andere oplossing. Iedereen hier
zou de stad willen redden, maar niemand weet hoe.' Oma probeerde zich zoveel
mogelijk op te richten.
'Als
u mij mijn gang laat gaan, zal ik de stad redden,' sprak ze fier. 'U???' 'Ja,
ik! Breng me een kalf.' 'Kalf!' riepen de mensen. 'Een kalf! Die oude Oma is
stapelgek aan het worden. Alle kalveren zijn allang opgegeten.' Maar Oma hield
voet bij stuk. 'Breng me een kalf en ik red de stad.' Het kwam er met zoveel
overtuiging uit dat de schout onder de indruk raakte.
Hij
gaf enkele mensen de opdracht de stad te doorzoeken. Niet lang daarna werd er
toch nog een kalf gevonden bij een man die bekend stond als een grote vrek. Hij
had er een verborgen met de bedoeling het dier voor een hoge prijs te verkopen.
'Geef m'n kalf terug... Geef me m'n kalf,' smeekte hij, maar niemand had
medelijden met hem, Oma nog het allerminst. 'Hou op met dat gejammer,' snauwde
ze, 'wees blij dat je gierigheid ons voor een keer van dienst kan zijn.
'
Oma pakte het dier stevig vast en zei: 'Breng me nu wat graan.' 'Graan! Ze
vraagt om graan!' riepen de omstanders verontwaardigd. 'Oma, je weet best dat we
maar een handjevol hebben.' 'Dan brengen jullie me dat,' schreeuwde Oma.
Hoofdschuddend gingen de mensen naar huis en zochten de laatste restjes bij
elkaar. Sommigen hadden nog een klein pannetje vol, anderen slechts een lepel.
Er waren er die nog maar enkele korreltjes bezaten. 'Doe het in een emmer,'
beval Oma.
Ze
gehoorzaamden en de emmer raakte bijna vol. Iedereen keek ernaar met een
hongerige blik. Oma haalde een kruik met water en schonk dat in de emmer.
Daarna
roerde ze het door het graan, zodat er een dikke brij ontstond, en bracht het
naar het kalfje. Zodra het dier het voedsel rook, dook het met zijn snuit in de
emmer, en schrokte het gretig naar binnen. 'Wat doe je nu, Oma,' schreeuwde
iedereen ontzet. 'Je geeft ons laatste graan aan dat kalf. Je verspilt kostbaar
voedsel, terwijl onze kinderen verhongeren!' Ze werden zo razend dat ze Oma te
lijf wilden gaan.
'Laat
haar haar gang gaan,' zei de schout, 'Oma heeft beloofd de stad te redden. We
moeten vertrouwen hebben.' 'Breng me nu naar de stadspoorten,' gebood Oma. 'Doe
ze open en laat het kalf eruit.' De schout was stomverbaasd toen hij dit
zonderlinge bevel hoorde. Hij had weinig zin om de poorten open te doen met de
vijand er vlak achter, maar Oma’s ogen stonden zo dwingend dat hij het hart
niet had te weigeren. Hij vergezelde haar naar de stadspoorten, met de menigte
op hun hielen, en deed ze net genoeg open om het kalf erdoor te laten. Het dier
werd vlug naar buiten geduwd, en daarna gingen de poorten weer haastig op slot.
'En
nu, beste mensen, gaan we weer naar huis,' sprak Oma. 'Ga maar rustig slapen,
want morgen zal de stad weer in veiligheid zijn.' Na deze woorden strompelde ze
weg, nagestaard door een hongerige en wantrouwige menigte. En het kalf buiten de
stadspoorten? Verbaasd keek het eerst om zich heen. Toen kreeg het een
grasveldje in het oog en waggelde ernaar toe, want het graan lag zwaar op de
maag. De graaf van Apeldoorn met zijn soldaten, die de stad omsingelden, konden
hun ogen nauwelijks geloven. Ze dachten dat de stad uitgehongerd zou zijn, na al
die weken, en dat het vee allang opgegeten zou zijn. En nu liep daar zo'n dik
vetgemest kalf! 'Laten we het vangen en braden,' riepen de soldaten.
'We
hebben in tijden geen vlees gezien.' De graaf gaf zijn toestemming en het kalf
werd gevangen en geslacht. Hoe groot was hun verbazing toen ze in zijn maag een
grote hoeveelheid onverteerd voedsel aantroffen. 'De bewoners in de stad zijn
helemaal niet uitgehongerd!' riepen de soldaten verontwaardigd. 'Kijk eens naar
al dat graan! Als zij graan aan hun vee geven, zijn ze nog lang niet door hun
voorraden heen. Dit is niet vol te houden. Dan kunnen we net zo goed de maan
bestormen..
.'
De soldaten werden opstandig. Wat had het voor zin hier nog langer te blijven?
Ze kwamen zelf om van de honger.
Toen
de graaf de dreigende gezichten van zijn soldaten zag, werd hij bang. 'We
vertrekken,' beval hij. 'Het geeft geen zin een stad uit te willen hongeren, die
zijn kalveren nog steeds met graan voedt. Dat duurt veel te lang.' Toen Oma de
volgende ochtend opstond en op het dak klom, zag ze dat de vijand verdwenen was.
De
stad was weer vrij. Ze glimlachte tevreden. Het is maar goed dat er grootmoeders
zijn, dacht ze. ..
Een Verhaal van Rens De Vette Bewerker
|