De toverfeeën
Er was eens een weduwe, die twee dochters had. De oudste heette Leida en leek
sprekend op haar moeder. Ze had hetzelfde trotse gezicht en deed ook tegen
iedereen onvriendelijk.
De jongste dochter was precies haar vader. Ze was vriendelijk tegen iedereen en
bovendien allerliefst om te zien. Ze heette Roosje. De moeder hield het meest
van haar oudste dochter. In haar zag ze haar evenbeeld. Ze hield helemaal niet
van de jongste dochter. Ze had er zelfs een hekel aan en gebruikte haar als
dienstbode. Het arme kind moest schrobben en boenen, eten koken en tweemaal per
dag water putten. Ze moest dan naar een welput, die wel een uur lopen van het
huis was. Daar moest ze dan een grote kruik vullen en die naar huis brengen.
Op een dag was ze juist bij de welput aangekomen, toen er plots een oud vrouwtje
naast haar stond. Het vrouwtje vroeg, of ze een beetje water uit de kruik mocht
drinken. „Natuurlijk, lief moedertje," zei het vriendelijke meisje. Ze
putte helder water en deed dat in de kruik. Daaruit liet ze het vrouwtje
drinken. Ze hield daarbij zelf de kruik vast, want ze was bang, dat de kruik
voor de oude vrouw te zwaar zou zijn. Toen het vrouwtje een paar slokken
gedronken had, keek ze het meisje aan en sprak: „Je bent lief! Je bent mooi!
En je helpt oude mensen. Ik zal je een geschenk geven. Bij ieder woord, dat je
in het vervolg zult spreken, zal er een bloem of een edelsteen uit je mond
vallen." Ineens was het oude vrouwtje verdwenen. Het meisje begreep er
niets van, maar ze dacht er niet verder over na. Vlug vulde ze de kruik met
water en haastte zich naar huis, want ze was later dan anders, Toen ze
thuiskwam, kreeg ze een standje van haar moeder. „Wees niet boos,
moeder!" riep het meisje. Terwijl ze sprak, vielen er twee prachtige rozen
en twee glinsterende diamanten uit haar mond.
De moeder zette grote ogen op en verbaasd riep ze: „Wat zie ik daar? Wat valt
er nu uit je mond?" Ze bukte zich snel en raapte de rozen en de diamanten
op. „Maar mijn lieve Roosje," sprak de trotse moeder. „Kom
eens bij me, m'n lief kind, en vertel me eens, hoe dat komt?" Roosje, die
nog nooit zulke lieve woorden van haar moeder gehoord had, ging dichtbij haar
staan en vertelde: „Bij de put stond er plotseling een oud vrouwtje naast me.
Ik had haar niet horen of zien komen. Ineens was ze naast me. Ze vroeg me om wat
water. En dat heb ik haar toen gegeven."
Onder het vertellen vielen de mooiste bloemen en diamanten uit de mond van
Roosje. De trotse moeder graaide alles bij elkaar en borg het op in een mandje.
Toen riep ze haar oudste dochter en liet haar de rozen en diamanten zien. „Hoe
komt u daaraan?" vroeg Leida. De moeder stuurde Roosje naar de keuken en
vertelde toen aan Leida het hele verhaal over het oude vrouwtje. „Jij moet
morgen, in plaats van Roosje, naar de put gaan," zei de moeder. „O,
nee!" riep het trotse kind. „Ik naar de put? Wat denkt u wel? Dat doe ik
niet, hoor!" Toch moest ze de volgende morgen een kruik water gaan halen.
Stiekem nam ze een kristallen vaas mee, want ze schaamde zich om met zo'n gewone
kruik te lopen. Toen ze bij de welput was, kwam er een prachtig geklede dame
aanwandelen. De dame bleef bij de put staan en vroeg vriendelijk aan Leida: „Mag
ik alsjeblieft een beetje water uit de vaas drinken?" „Wat denkt u
wel?" riep de ongemanierde Leida. „Ik ben hier niet om u water te geven.
Als u dorst hebt, moet u zelf maar water putten." „Wat ben je onbeleefd,
kind," zei de dame, nog steeds op vriendelijke toon. „Dat moet ik toch
weten!" riep Leida luid en ze trok een lelijk gezicht tegen de dame. „Je
bent niet lief voor anderen, meisje. Van nu af aan zal er bij elk woord dat je
spreekt, een slang of een kikker uit je mond vallen." Ineens was de
prachtig geklede dame weg. Leida liep naar huis. Haar moeder stond voor de deur
en riep: „Hoe is het gegaan, kind?" „Ik zag een vervelende
vrouw!" riep Leida. En tegelijk vielen er twee slangen en drie kikkers uit
haar mond. „O, lieve help!" gilde de trotse moeder. „Wat zie ik daar?
Dat is natuurlijk de schuld van je zuster. Wacht maar eens, dat zal ik haar
betaald zetten!" Ze greep een knuppel en liep ermee naar de keuken. En
Roosje werd geslagen voor iets, waaraan ze niets kon doen. Het arme kind
vluchtte het nabij zijnde bos in.
Een knappe prins, die juist van de jacht terugkwam, zag haar droevig zitten. Hij
stapte van zijn paard en vroeg, waarom ze huilde. Roosje vertelde de prins, dat
ze het huis uitgejaagd was en dat ze nooit meer mocht terugkeren.
Terwijl ze dat vertelde, vielen er tientallen rozen en diamanten uit haar mond.
„O!" riep de prins. „Hoe komt het, dat al die kostbare dingen zomaar
uit je mond vallen?" Toen vertelde Roosje de prins het verhaal over het
oude vrouwtje, dat zeker een toverfee geweest moest zijn.
De prins vond Roosje zo lief, dat hij haar meenam naar het kasteel van zijn
vader. Ze zijn samen getrouwd en heel gelukkig geworden.
Er was eens… Bekende sprookjes bewerkt
door Nelly Kunst
|