Sesam open u Er waren eens twee broers; de één was rijk, en de
ander arm. Maar de rijke gaf aan de arme broer
niets, en die moest zich in een korenhandel
moeizaam bedruipen; vaak ging het met hem zo
slecht, dat hij geen brood had voor zijn vrouw en
kinderen.
Eens reed hij met de kar door het bos; daar zag
hij langs de weg een grote, kale berg, en omdat
hij die nog nooit gezien had, bleef hij erbij
staan en keek er verbaasd naar. Terwijl hij zo
stond zag hij twaalf grote, wilde mannen aankomen;
omdat hij geloofde dat het rovers waren, reed hij
de kar de struiken in en klom in een boom en
wachtte wat er gebeuren zou. Maar de twaalf mannen
gingen voor de berg staan en riepen: "Berg Sesam,
berg Sesam, open u." Meteen ging de kale berg in
't midden uiteen, de twaalf gingen erin, en toen
ze binnen waren, sloot de berg zich. Na een poos
ging de berg weer open, en de mannen kwamen naar
buiten en droegen een zware zak op hun rug, en
toen ze allemaal weer in het volle daglicht
stonden, zeiden ze: "Sesam, Sesam, sluit u." Daar
sloot de berg zich weer, en er was geen ingang
meer te zien, en de twaalf mannen gingen weg. Toen
ze helemaal uit het gezicht verdwenen waren, klom
de arme man uit de boom, en was heel nieuwsgierig
wat er wel voor geheims in de berg verborgen zou
zijn. Dus ging hij er zelf voor staan en sprak:
"Sesam, Sesam, open u." En de berg ging ook open.
Hij trad binnen, en de hele berg was een hol, vol
met zilver en goud, en achteraan lagen stapels
parels en edelstenen, als koren opgetast. De arme
man wist niet, wat hij beginnen moest, en of hij
iets van die schatten nemen mocht; tenslotte vulde
hij zijn zakken met geld, maar de parels en
edelstenen liet hij liggen. Toen hij er weer
uitkwam, zei hij net zo: "Sesam, Sesam, sluit u."
En de berg sloot zich, en hij reed met de kar naar
huis. Nu hoefde hij geen zorgen meer te hebben,
hij kon met zijn goud voor vrouw en kind genoeg
brood kopen en nog wijn bovendien; hij leefde
vrolijk maar rustig, gaf geld aan de armen en deed
aan iedereen wat goeds.
Toen het geld op was, ging hij naar zijn broer,
leende daar een schepel en haalde opnieuw geld,
maar van de grote schat aan parels en edelstenen
raakte hij niets aan. Toen hij voor de derde maal
voorraad wilde halen, leende hij bij zijn broer
weer een schepel. Maar de rijke was allang jaloers
op zijn inkomsten en zijn ruime beurs en hij kon
maar niet begrijpen, waar die rijkdom vandaan kwam
en wat zijn broer met de schepel moest doen. Zo
bedacht hij een list en bestreek de bodem met pek,
en toen hij de schepel terugkreeg, toen was er een
goudstuk aan blijven hangen. Dadelijk ging hij
naar zijn broer en vroeg: "Wat heb je met die
schepel gemeten?" "Koren en gerst," zei de ander.
Toen liet hij hem het goudstuk zien, en bedreigde
hem, als hij niet de waarheid zei, dan zou hij hem
bij de rechter aanklagen. Nu vertelde hij alles.
Maar nu liet de rijke dadelijk een wagen
inspannen, reed weg, wilde een beter gebruik maken
van de gelegenheid en nog heel wat andere schatten
meebrengen. En toen hij voor de berg kwam, riep
hij: "Sesam, Sesam, open u!" De berg ging open en
hij reed naar binnen met wagen en al. Daar lagen
alle rijkdommen voor het grijpen, en geruime tijd
wist hij niet, waar hij het eerst naar grijpen
moest; en tenslotte laadde hij edelstenen op,
zoveel als hij maar dragen kon.
Nu wilde hij de vracht naar buiten rijden. Maar
zijn hart en zintuigen waren zo vervuld van de
schatten, dat hij de naam van de berg vergeten was
en riep: "Berg Simeli, Simeli, open u." Maar dat
was de naam niet, en de berg was dicht en bleef
dicht. Toen werd hij bang, en hoe langer hij
nadacht, hoe meer z'n gedachten in de war raakten,
en alle schatten konden hem niet meer helpen, 's
Avonds ging de berg open, de twaalf rovers kwamen
erbinnen, en toen ze hem zagen, begonnen ze te
lachen en riepen: "Hebben we je daar eindelijk,
jij slimme vogel! Dacht je, dat we 't niet gemerkt
hadden? Tweemaal ben je binnengekomen, maar we
konden je niet vangen, en de derde maal kom je er
niet meer uit." Nu riep hij: "Dat was ik niet, dat
was mijn broer!" Maar hij mocht om zijn leven
smeken en zeggen wat hij wilde, ze sloegen hem
zijn hoofd af.
|