De roodharige kabouter

Er was eens een mijnwerker die drie zoons had en erg arm was. Op een goede dag verklaarde de oudste van de zoons dat hij de wijde wereld in zou gaan op zoek naar zijn fortuin. Hij pakte wat kleren in een bundeltje, deed er wat leeftocht bij en ging op weg.
Hij liep en liep tot hij bij een donker woud gekomen was en omdat hij vermoeid was ging hij op een grote steen zitten en at van het brood en de kaas die hij meegenomen had. Terwijl hij. aan het eten was hoorde hij een klein benepen stemmetje. Hij keek om zich heen tot hij een roodharige dwerg, niet groter dan zijn pink, ontwaarde. Toen de dwerg bij de oudste zoon aangekomen was, sprak hij: 'Wees zo vriendelijk, beste jongen, mij een stukje brood en een stukje kaas te geven. Ik heb al in geen drie dagen gegeten. '
'Helemaal niet. Ga naar waar je thuishoort. Ik heb niet genoeg om te delen,' riep de oudste zoon met ruwe stem en hij dreigde met zijn staf naar het kleine mannetje.
De dwerg zei niets en trok zich terug in het woud. En toen de oudste zoon genoeg gegeten
had vervolgde hij zijn weg. Maar hij zocht vergeefs zijn fortuin en na enige maanden keerde hij weer naar huis terug,-even arm als toen hij vertrok.
Toen de oudste zoon weergekeerd was, zei de middelste zoon: 'Nu is het mijn beurt de wijde wereld in te gaan. Misschien kan ik mijn fortuin vinden en dan zullen we allemaal rijk zijn!'
En ook hij maakte een bundeltje en nam wat leeftocht en ging op weg, de wijde wereld in. Toen hij ten lange leste in het donkere woud aankwam waar zijn broer had uitgerust, ging hij ook op de steen zitten, want hij was vermoeid van de lange reis. Hij pakte zijn bundeltje uit en begon te eten. Terwijl hij aan het eten was verscheen voor hem ineens een roodharige dwerg niet groter dan zijn pink, die tot hem sprak: 'Wees zo goed, beste jongen, mij een beetje van jouw voedsel te geven. Ik heb in geen drie dagen gegeten. '
Maar de middelste zoon ging door met eten en nam niet eens de moeite de dwerg te antwoorden. Toen hij alles opgegeten had wierp hij de dwerg nog wat overgebleven kruimels toe. De dwerg aanvaardde de kruimels en raadde de middelste zoon aan zijn fortuin te zoeken in een mijn die zich midden in het woud bevond.
De middelste zoon vervolgde zijn tocht maar nu op zoek naar de mijn. Toen hij de mijn gevonden had sprak hij tot zich zelf: 'Maar dit is een oude verlaten mijn die reeds lang uitgeput is! Het kleine mannetje heeft mij bedrogen. Hier besteed ik mijn goede tijd niet aan.'
En hij vervolgde zijn reis. Nadat hij langdurig tevergeefs zijn fortuin in de wijde wereld gezocht had keerde hij naar huis terug, even arm als toen hij vertrok.
In de tussentijd was de jongste zoon die Jaap heette, opgegroeid en toen zijn middelste broer berooid terugkeerde sprak hij tot zijn vader: 'Nu zal ik de wijde wereld ingaan en mijn fortuin zoeken.
Hij pakte zijn schaarse bezittingen en wat voedsel voor de reis in een bundeltje, nam afscheid van zijn vader en zijn broers en trok de
wijde wereld in. Hij liep en liep tot, net zoals zijn broers, hij in het donkere woud belandde. Aan de kant van het pad zag hij een grote steen en omdat hij moe was ging hij erop zitten en begon van zijn brood en kaas te eten. Kort daarop ontwaarde hij de roodharige dwerg. En de dwerg niet groter dan zijn pink sprak:. 'Beste jongen, geef mij een kruimpje brood, ik heb in geen drie dagen gegeten.'
Zonder te aarzelen sneed Jaap een dikke plak


brood en een stuk kaas voor de dwerg af en zei: 'Eet zoveel je wilt kleine man, en als het niet genoeg is zal ik meer voor je afsnijden.'
Het mannetje kwam dichter bij Jaap en sprak tot hem: 'Ik wilde je alleen maar op de proef stellen om te zien of je een goed hart hebt. Nu ik weet dat jij je. laatste hap met mij zou delen zal ik je vertellen hoe jij je fortuin kunt vinden. Je hoeft alleen te doen wat ik je zeg.
Hij zei tegen Jaap dieper het woud in te gaan waar hij een mijn zou vinden. Jaap gehoorzaamde en toen hij bij de mijn aankwam stond de dwerg hem al op te wachten.
Over de mijnschacht was een hutje gebouwd waarin een emmer aan een touw hing. De dwerg liet Jaap in de emmer stappen en toen hij dat gedaan had liet de dwerg hem zakken, steeds lager en lager. De emmer met Jaap zakte en zakte. Toen hij beneden aangeland was bemerkte Jaap dat hij in een mooi landschap terecht gekomen was.

Hij was zo verbaasd over de mooie omgeving dat hij de dwerg gewoon vergat. Maar daar was hij weer en hield Jaap een zwaard voor. 'Neem dit zwaard en trek dat harnas daar aan,' zei het mannetje. 'Je moet de prinses bevrijden die door de reus in zijn koperen kasteel gevangen gehouden wordt. '
De dwerg toonde Jaap een koperen balletje en zei hem dat te volgen. En het koperen balletje leidde hem naar het koperen kasteel. Hij klopte net zolang aan de poort tot de reus naar buiten kwam. Jaap vocht met de reus en doodde hem. Daarna bevrijdde hij de prinses die naar haar vaders koninkrijk terugkeerde.
Toen verscheen de dwerg weer en hij zei Jaap dat hij nu een prinses moest bevrijden die door een grotere reus gevangen gehouden werd in een zilveren kasteel.
Ditmaal wierp de dwerg een zilveren bal op de grond. De zilveren bal begon te rollen en hield niet op te rollen tot ze bij een zilveren
kasteel aangekomen waren. Jaap klopte zolang op de poort dat de reus naar buiten snelde om te zien wat er gaande was. En Jaap vocht met hem, doodde hem en bevrijdde de prinses. Enige
dagen nadat hij de prinses in het zilveren kasteel bevrijd had, verscheen de roodharige dwerg, niet groter dan zijn pink, weer voor hem en sprak: 'Nu moet je een derde prinses bevrijden. Zij wordt in een gouden kasteel door de grootste van alle reuzen gevangen gehouden. Maar zij is de mooiste van alle prinsessen en zij zal je fortuin zijn!'
En het kleine mannetje wierp een gouden bal voor de voeten van Jaap. En weg rolde hij en Jaap volgde hem tot hij in de verte een gouden kasteel in het zonlicht zag glinsteren. De bal rolde sneller en sneller en sloeg met een grote klap tegen de poort van het kasteel. De reus hoorde de klap en kwam naar buiten om te zien wat er gaande was. Jaap viel de gigantische reus aan en de strijd was weldra in volle gang. En zij vochten en vochten van zonsopgang tot zonsondergang tot Jaap uiteindelijk de reus versloeg.
Daarna ging hij het gouden kasteel binnen en vond daar een zeer mooi meisje. Zodra hij haar zag werd hij verliefd, nam haar bij de hand en leidde haar voor de roodharige dwerg die hen tot man en vrouw maakte. Vervolgens gaf hij hen zoveel goud als ze dragen konden en geleidde hen uit de mijnschacht. Nadat hij afscheid genomen had verdween de dwerg alsof hij door de aarde opgeslokt was. En zo keerde Jaap met zijn jonge bruid weer naar het huisje van zijn vader terug. .
Jaap bouwde een groot huis voor zichzelf en nog een voor zijn vader. Maar zijn oudere broers waren zo afgunstig dat zij naar de mijn trokken om nog meer goud te halen. Toen zij de mijnschacht eindelijk bereikt hadden begonnen zij onderling te ruziën. Zij rukten zo hard aan de emmer dat zij beiden in de mijnschacht vielen.
Toen zijn broers niet terugkeerden gingen Jaap en zijn vader naar hen op zoek. Maar toen zij bij de mijn aankwamen troffen zij de mijnschacht en het hutje ingestort aan. De mijn was voor altijd gesloten en de twee zelfzuchtige en jaloerse broers werden nooit weer gezien.

Bron het boek:sprookjeswereld ISBN90 36600 758