De rijke
bramen plukker
Vele jaren geleden leefde er in een groot bos een oude bramenplukker. Zijn
vader en moeder lagen al een halve eeuw aan de voet van een beuk begraven, doch
dat was de bramenplukker reeds lang vergeten; hij wist niet eens wat het
scheefgezakte kruis eigenlijk beduidde, doch achtte het raadzaam, wanneer hij er
's nachts langs moest, een omweg te maken.
Verder woonde er niemand in het bos en daarom dacht de bramenplukker dat hij
alleen op de wereld was. Deze gedachte deed echter zijn opgewektheid geen
schade. Hij zong luidkeels de vrolijkste liederen, zonder ophouden, behalve 's
nachts, want dan moest hij slapen - dat is een goede verontschuldiging. Maar
verder, verder was er geen vrolijker mens denkbaar. 'Zie,' placht hij 's morgens
te zeggen, 'die zilveren parels op de bloemen! Voor wie anders liggen al die
diamanten over het gras gestrooid dan voor mij? Wat ben ik rijk!' en als hij
door het woud liep, zuchtte hij: 'Wat een hoge gewelven, wat een ruime portalen,
wat een prachtige zuilen! En dat alles voor één man! Des middags lag hij op
zijn rug naar de wolken te kijken, die de wonderlijkste figuren voor hem
maakten. 'Zie,' sprak hij dan, 'een beer! En daar een winterlandschap! Wie heeft
er zo'n zoldering? Ik word er verlegen van!' Maar des avonds was de
bramenplukker het meest verblijd. Dan ging hij onder de laurierboom zitten voor
zijn huisje en wachtte gespannen. En plotseling, als de zon voor het laatst haar
purperen stralen over de heuvels wierp, begon ver in het woud een fijne hoge
stem te jubelen, zo verrukkelijk schoon en toch zo eindeloos weemoedig dat de
bramenplukker de tranen in de ogen schoten. 'Heerlijk, prachtig!' riep hij dan
ten leste uit, 'dank, dank, onbekende zanger! Wat een muziek! Wat een geluid!
Hoe jammer dat ik alleen op de wereld ben!'
Doch dat was hij niet; op een avond trok een ontdekkingsreiziger door het woud,
duwde de kleine wankele deur open en stond glimlachend voor de bramenplukker.
'Vriend,' sprak hij, 'wat eten en een bed, dat is al. Want ik heb honger en
slaap. Versta je me?'
Doch de bramenplukker zat doodsbleek op zijn stoel en zweeg.
'Komaan,' hernam de reiziger, 'hier is een goudstuk. Dat maakt de tong wat
losser.'
Nu rees de bramenplukker op.
'Wezen,' sprak hij moeilijk, 'ik heb uw goud niet nodig. Daarom zweeg ik niet.
Doch mag ik u eens betasten?'
'Ga je gang,' sprak de reiziger, die een vrolijk man was. En de bramenplukker.
betastte de reiziger; hij kneep hem in de neus, draalde zijn hoofd naar alle
kanten, keek aandachtig in de mond en riep ten slotte: 'Precies als ik ! Precies
als ik ! Alles hetzelfde!' en hij omhelsde hem.
'Wat ben jij een onnozelaar,' lachte de reiziger, zich losmakend, 'heb je nog
nooit een mens gezien?'
'Ik ben niet alleen !' riep de bramenplukker, in de handen klappend, 'ik ben
niet alleen ! Precies zulke benen !' en hij danste rond de tafel.
'Kom,' hernam de reiziger, 'ik heb honger. Bedwing je een beetje.'
En hij zette zich aan tafel, nam een bord uit zijn ransel en zette dit met een
veelbetekenende klap voor zich neer.
'Welnu,' zei hij, 'laat eens wat zien.'
'Ja, ja !' riep de bramen plukker, 'precies als ik ! Juist hetzelfde!' en hij
danste naar de provisiekast, haalde brood, worst en ontbijtkoek, en danste met
dit alles om de tafel heen, wel driemaal. Toen ging hij zitten, haalde diep adem
en zeide: 'Bedien u.'
De reiziger at zwijgend. Bij elke hap die hij deed, riep de bramen plukker
verrukt: 'precies als ik!' Dat was in het begin wat hinderlijk, doch de reiziger
had honger en at glimlachend door. Tenslotte hief hij het hoofd op; zijn oog
viel op het goudstuk, zoals het daar lág, op de rand van de tafel.
'Vriend,' sprak hij, 'waarom wilde je dat goudstuk niet van mij aannemen?'
'Ik heb het niet nodig,' antwoordde de bramenplukker
eenvoudig, 'ik heb diamanten.' .
'Diamanten?' herhaalde de reiziger, 'heb jij diamanten? Hoeveel?'
'Precies weet ik het niet,' sprak de bramenplukker peinzend, 'een paar
grasvelden vol.'
'Zeg het nog eens.'
'Een paar grasvelden vol,' herhaalde de bramenplukker.
Ditmaal was het de reiziger, die doodsbleek op zijn stoel zat.
'Man,' riep hij tenslotte, 'je bent schatrijk!'
'Dat zei ik toch al,' sprak de bramenplukker, 'maar dat is niet alles. Ik heb
nog wel andere dingen.'
'Noem nog eens wat, kameraad.'
'Ja,' hernam de bramen plukker verlegen, 'er is zo veel. Daar zijn bijvoorbeeld
de spiegels.'
'Spiegels?' vroeg de reiziger gejaagd.
'Ja,' vervolgde de bramenplukker op dezelfde achteloze toon, 'een paar duizend,
ik heb ze nooit geteld. Sommige zijn zo groot dat je een dag nodig hebt om er
omheen te lopen. Ach ja.'
'Een dag nodig om er - Vriend, waar liggen al die schatten?'
'In mijn huis.'
'Dat moet een paleis zijn!' stamelde de reiziger.
'Het is ook een paleis,' antwoordde de bramenplukker glimlachend, 'ik heb het
zelfs nooit helemaal bekeken, daarvoor is het te groot. Er zijn zuilengangen bij
waarvan men .het eind niet zien kan; duizenden slanke kolommen dragen het
gewelf. Dat is een lust om te zien! Doch af en toe ontmoet men wijde, nog hogere
portalen; het gewelf is daar niet groen, doch lichtblauw met witte vlekken.'
'Mozaïek dus?' vroeg de reiziger ademloos.
'Ik weet niet wat u bedoelt,' sprak de bramenplukker.
De reiziger legde het moeilijke woord uit.
'0, neen!' hernam de bramen plukker lachend, 'dat is slechts kinderspel! Dat zou
mij op den duur vervelen: altijd hetzelfde te bekijken. Neen, hier bewegen zich
de figuren, zij trekken langzaam en statig voorbij, ja, zij vervormen zich tot
de wonderlijkste gedaanten: ijsberen, winterlandschappen, en kabouters met
baarden. Zelfs de kleuren veranderen: dan is het diepblauw, dan lichtgrijs, soms
beide. Het is heerlijk om te zien; men wordt er nooit moede van !'
'Dat is ongelofelijk!' riep de reiziger, 'ongelofelijk! En dat alles voor één
man. Maar, maar je moet je toch wel eens eenzaam gevoelen tussen _ die zuilen,
galerijen en spiegels?' .
'0 neen.!' sprak de bramenplukker, 'er is muziek genoeg, van alle kanten en de
hele dag door.'
'Muziek?' riep de reiziger, 'muziek? Kom, bramenplukker, nu maak je me wat
wijs.'
'Neen, wezenlijk, niet,' verzekerde de bramenplukker, 'de hele dag door en
telkens nieuwe liederen. Maar 's avonds worden de solo's gezongen. Daar heb ik
een aparte zanger voor. U moet morgenavond eens luisteren. U blijft toch
vannacht hier slapen?'
'Neen,' antwoordde de reiziger, zijn jas aantrekkend, 'ik ga onmiddellijk door.
Ik ben ontdekkingsreiziger. Dit is mijn grootste ontdekking. Ik ga het iedereen
vertellen. '
'Dat moet u doen,' sprak de bramenplukker, 'ik heb mij al lang bezwaard gevoeld
er zo heel alleen van te genieten. Maar blijf toch één nachtje! Dan zal ik u
morgen alles zelf laten zien en kunt u het nog veel beter vertellen.'
'Neen,' sprak de reiziger, 'tijd is geld! Ik ga onmiddellijk door. Bedankt voor
de ontbijtkoek. Adieu.' Hij trok de deur achter zich toe en verdween in de
nacht. De bramen plukker snelde naar buiten, doch hij zag niets
wat Jammer,' mompelde hij, 'tijd is geld! En hij had zoveel parels mogen hebben
als een mens kan dragen. Reiziger, reiziger! Kom terug!'
Doch de reiziger hoorde hem niet; hij sprong over sloten en heggen, zwom twee
rivieren over, trok een donker woud door en was in, de stad.
'Burgemeester,' zeide hij, 'ik heb iets belangrijks te zeggen.'
'Wel,' sprak de burgemeester, 'dat is prettig. Ga maar op het stadhuis staan.'
En de reiziger ging op het stadhuis staan.
'Mensen!' riep hij, 'willen jullie graag parels hebben?' 'Ja zeker!' riepen de
mensen.
'En voelt er iemand wat voor spiegels, zo groot als dit marktplein?'
'Ja zeker,' riepen de mensen, 'geef ze maar hier!' 'En is er hier. soms iemand
die graag in een paleis wil wonen met groene zuilengangen en plafonds van
beweegbaar mozaïek?'
'Dat willen we best !' riepen de mensen, 'waar staat het?' 'Komt maar mee!' riep
de ontdekkingsreiziger, 'loopt maar precies achter me aan! We hebben geen tijd
te verliezen !'
En zij trokken een donker woud door, zwommen twee rivieren over, sprongen over
sloten en heggen, en waren bij de bramenplukker.
'Bramenplukker!' riep de reiziger, 'hier zijn we!'
'Wat aardig!' riep de bramen plukker, 'u laat er geen gras over groeien, dat
moet ik zeggen. Hemeltje lief, wat hebt u daar een mensen bij u! Het zijn er wel
een paar duizend! Wat gaat u daarmee beginnen?'
'Wij komen de parels halen,' sprak de burgemeester, naar voren tredend, 'en wij
gaan in het paleis wonen
waar de zoldering van beweegbaar mozaïek is en de zuilen van groen smaragd. Wij
komen luisteren naar de muziek en de spiegels moeten we ook hebben.'
'Wel, dat is heerlijk!' riep de bramen plukker, hem omhelzend, 'ik ben zo blij
dat jullie her ook waarderen! Dat jullie inziet hoe mooi dat alles is ! Welkom,
wel kom! Ontbijtkoek heb ik niet zoveel, maar wel goed brood en fris water.'
'Wij moeten geen ontbijtkoek,' sprak de burgemeester langzaam, 'wij moeten
parels.'
'Die krijgen jullie!' riep de bramenplukker, 'zoveel als je dragen kunt.
Wacht tot morgen!'
'Kan het niet vanavond?' vroeg de burgemeester bezorgd, 'tijd is geld !'
f 'Neen,' hernam de bramen plukker hoofdschuddend, 'nu is het donker. En in het
donker ziet men de parels niet. Maar morgenochtend vroeg zult u eens wat zien!
Gaan jullie nu wat slapen, we hebben alle tijd.'
'Goed,' ,sprak de burgemeester, 'slapen, mannen ! We hebben alle tijd!'
De volgende morgen lagen de velden glinsterend en flikkerend onder de rode
hemel; aan elke grashalm, ook de kleinste, hingen prachtige, zilveren diamanten,
en toen de zon opging, veranderden deze in topazen, smaragden en blauwe
saffieren, stralend van licht, flonkerend van zuiverheid, schitterender dan
aardse juwelen. En daartussen stonden de mensen en spraken over de parels die nu
weldra gevonden zouden worden, hele grasvelden vol. Werd nu de bramenplukker
maar wakker; zij hielden de ogen strak gevestigd op de kleine deur.
Eindelijk ging zij open; de bramen plukker trad naar buiten en schouwde zwijgend
over de velden; zijn ogen
stonden vol tranen. 'Jullie treffen het wel,' sprak hij zachtjes.
'Wat zegt ie?' mompelde de burgemeester.
'Ik zeg: jullie treffen het wel,' hernam de bramenplukker glimlachend, 'zoveel
parels liggen er anders nooit. '
'Ik zie geen parels,' sprak de burgemeester.
'Zien jullie geen parels?' vroeg de bramenplukker verbaasd.
'Wij zien niets,' riepen de mensen, 'wij zien helemaal niets.'
De bramenplukker sloeg de handen hebben jullie slechte ogen!' riep hij heen! Zie
je het niet?'
'Dat is dauw,' sprak de burgemeester boos.
'Dat - dat wist ik niet,' stamelde de bramenplukker, 'ik dacht -'
'Waar zijn de zuilengangen?' vroeg de burgemeester kort.
'Daar,' fluisterde de bramenplukker.
'Dat zijn bomen,' antwoordde de burgemeester, «Waar is het mozaïek?'
'Daar,' sprak de bramenplukker.
De burgemeester hief de ogen naar de purperen hemel. 'Dat is lucht,' zeide hij,
'gewoon lucht. Waar zijn de spiegels?'
De bramenplukker wees zwijgend in de verte.
'Dat zijn vijvers,' sprak de burgemeester, «waar is de muziek?' .
De bramenplukker stak de wijsvinger op; de burgemeester luisterde. Toen richtte
hij zich op en sprak met een bittere glimlach: 'Dat is een nachtegaal, onnozele!
Een simpele nachtegaal! Wij zijn bedrogen.'
'Wij zijn bedrogen' schreeuwden de mensen, 'wij
zijn bedrogen!' .
'Maar ik heb toch precies verteld zoals het is!' riep de bramen plukker, 'ik heb
toch precies...'
'Hang hem op!' riepen de mensen, 'hang hem toch op!'
En toen 's avonds de nachtegaal zijn trillend lied begon, was er niemand om te
luisteren. Want de bramenplukker hing juist een tak lager, dood_
Bron: sprookjes van Godfried Bomans
|