Rabbi Nachman - Het giftige graan

Er was eens een koning die zijn land op een rechtvaardige en wijze manier regeerde Hij dacht goed na over elk besluit en overwoog alle gevolgen die zijn wetten voor land en volk zouden kunnen hebben. Zijn koninklijke lijfspreuk luidde: "Bedachtzaamheid zal een mens voor struikelen behoeden". De vorst raadpleegde iedere dag zijn ministers en raadslieden, luisterde veel en durfde te vertrouwen op andermans oordeel. Een dwaas weet niet en vraagt niet, maar een wijze weet niet en durft te vragen. Toch waren er maar weinigen die de koning echt kon vertrouwen, want ook onder zijn ministers en raadslieden zaten de nodige dwazen. De enige met wie de koning alles durfde te bespreken, was de kanselier, zijn eerste minister. Op een morgen riep de koning de kanselier bij zich. 'Vannacht heb ik een wonderlijke droom gehad.
 
Samen met honderden gasten zaten wij tweeën aan lange tafels in de eetzaal. Onze borden waren gevuld met gerstepap en we aten door tot we helemaal vol zaten. Maar toen gebeurde er iets heel vreemds, de een na de andere gast werd volkomen gek. Sommigen vielen op de grond en begonnen wild te spartelen, anderen dansten als een volslagen idioten in het rond. Alleen jij en ik leken de enige normale mensen te zijn, de rest was door het dolle heen. Alsof we in een gekkenhuis zaten, in een circus vol dwazen. Wat denk je, heeft mijn droom iets te betekenen?' 'Majesteit, dit was een voorspellende droom, een waarschuwing van God!' 'Wat zou God mij daardoor duidelijk willen maken?' 'Ik denk dat de komende graanoogst in ons land zal mislukken, alle soorten gerst en haver zullen giftig zijn. Uw droom waarschuwt ons dat we niet van het nieuwe graan moeten eten, anders wordt ons verstand aangetast en breekt totale waanzin uit.
 
Dan zal de wereld in handen van dwazen vallen.' 'God verhoedde dat, kanselier! Wat moeten we doen?', vroeg de koning geschrokken. 'We kunnen alle landgenoten waarschuwen', antwoordde de kanselier. 'Maar dan hebben we er wel een groot probleem bij, want hoe moeten we iedereen van voedsel voorzien? De graanoogst van vorig jaar is bijna op. Overal in het land zal paniek en chaos uitbreken, mensen zullen elkaar vermoorden om een handvol gezond graan of een laatste brood.' 'We kunnen het graan uit de koninklijke voorraadschuren onder het volk verdelen', sprak de koning. De vorst en zijn minister liepen haastig naar de opslagplaatsen achter het paleis. Ze openden een willekeurige schuurdeur en schrokken.
 
Helemaal leeg! Ook de overige schuren waren zo leeg als de schatkist van Chelm. 'Wat nu, kanselier?' riep de koning ten einde raad. 'Misschien hebben we nog een paar zakken graan in de voorraadkelder van het paleis', reageerde de minister. Ze renden naar de kelder en vonden daar inderdaad nog enkele zakken. 'Hiervan kunnen hooguit twee mensen een jaar lang eten, tot aan de volgende oogst. Als we dit onder het volk zouden verdelen, betekent dat drie of vier graankorrels per inwoner', sprak de kanselier. 'Heb je nog een ander idee?', vroeg de koning. 'Jazeker', antwoordde de kanselier.
 
'Laten wij met zijn tweeën van dat laatste restje graan leven.' 'Je bedoelt dus dat wij alleen ons gezond verstand zullen bewaren, terwijl de rest van het volk aan waanzinnigheid ten prooi valt? Ben je mesjogge geworden, kanselier?!' De kanselier was geen kwade man, maar nogal praktisch ingesteld. 'Majesteit, alles goed en wel, maar we moeten rekening houden met de feiten. We kunnen de rest niet helpen, want er is slechts genoeg eten voor ons tweeën. En we hoeven de hele wereld toch niet op onze nek nemen? Bovendien: wie moet straks het land regeren?' Daar had de kanselier wel een beetje gelijk in. Maar het zinde de koning totaal niet. 'Ik zou niet goed bij mijn hoofd zijn, als ik zou toestaan dat al mijn onderdanen krankjorum worden behalve ikzelf. Trouwens, wat heb je aan gezond verstand in een land vol gekte? Mijn volk zou menen dat wíj de krankzinnigen zijn en zijzelf gezond, ook al is het tegenovergestelde waar.
 
De wereld op zijn kop!' De mannen liepen peinzend en met gebogen hoofd naar de raadszaal. De minister besefte heel goed dat zijn koning niet op andere gedachten te brengen was. 'Dan rest ons nog één mogelijkheid', zei de kanselier. De koning knikte begrijpend en sprak: 'We zullen straks samen eten van het giftige graan en we zullen net als de rest volkomen gestoord worden. Maar zolang we nog wéten dat we gek zijn, zijn we niet totaal verloren. Laten we daarom niet vergeten dat we op zekere dag dwaas geworden zijn. Dan is er misschien nog hoop voor ons land.' De koning beval zijn lakeien om de graanzakken uit de kelder te halen.
 
Van dat allerlaatste graan moesten de koks in de koninklijke keuken broden, taarten en koeken gaan bakken. De kasteelheer wilde nog eenmaal met zijn volle verstand een groot feest geven in zijn paleis. De gasten kwamen in grote getale opdagen. Ze aten, dronken en dansten de hele avond door alsof het leven één groot feest was. Niet lang daarna was de graanoogst van het afgelopen jaar helemaal op en werd het nieuwe graan geoogst. Boeren, bakkers en bierbrouwers in het land vertoonden als eersten tekenen van waanzin, de anderen volgden al snel. Niemand die begreep wat er aan de hand was, het ging ook allemaal zo snel. Eén sneetje brood, één hap havermout, één slok bier en.
 
.. 'Hoe zal ik straks weten dat ik ooit gezond ben geweest, terwijl ik dan al gek ben?', vroeg de koning aan zijn kanselier, vlak voordat ze aan tafel gingen voor een broodmaaltijd. 'Als ik u eraan herinner, zult u het beseffen', antwoordde de kanselier. 'Maar als jij straks ook mesjogge geworden bent? Dan weet ik niet of je mij voor de gek houdt of dat je de waarheid spreekt!', zei de vorst vertwijfeld. Ook daarop wist de kanselier antwoord. 'Majesteit, ik heb een goed idee. U legt uw kroon weg en ik doe mijn kanseliershoed af.
 
Daarna zetten we allebei een narrenmuts op ons hoofd.' 'Wat wil je daarmee bereiken? Dat de mensen ons voor nog grotere dwazen aanzien dan we al zijn?', vroeg de koning. 'Nee sire, die rare hoed is een teken voor onszelf.' Op dat moment was de kanselier nog steeds bij zijn zinnen. Hij had alleen bedacht hoe je dwaas kon zijn met de dwazen en toch nog enige wijsheid kon bezitten. 'Die narrenmuts zal ons voortdurend eraan herinneren dat we ooit verstandig waren, voordat de totale gekte losbarstte. Als we elkaar aankijken, zullen we dat weer beseffen.' 'Goed', sprak de koning.
 
'Beter deze pijnlijke herinnering, dan totale onwetendheid.' De koning en zijn kanselier deden precies zoals ze hadden afgesproken. Ze aten samen van het brood en werden samen mesjogge, net als ieder ander in het land. De mannen moesten lachen om elkaars vreemde fratsen en rare mutsen. Maar af en toe, wanneer ze elkaar goed in de ogen keken, ging hen een lichtje op. De wereld mag dan in handen zijn van dwazen, de koning en de kanselier waren zo gek nog niet. .

Een Parabel uit Polen
van Gottfrid Van Eck (Verteller)
voor 11 jaar en ouder
 
Chelm is overal en andere Joodse verhalen 
Uitgeverij Christofoor, Zeist 2003 
Prijsindicatie: EUR 17,50 (excl. verzendkosten) 
Verkrijgbaar/ te bestellen via: INFO@KLEZMERTRIO.NL