Rabbi Nachman
- De gouden vogel
Rabbi Nachman van Bratslav had de gewoonte alleen lange wandelingen in het bos
te maken, zoals ook zijn overgrootvader, de Baal Sjem Tov, had gedaan. Op een
goede dag liep rabbi Nachman in gedachten verzonken tussen de prachtige bomen,
toen hij in de verte het trillend gezang van een vogel hoorde. Dat lied klonk zo
mooi dat rabbi Nachman dieper het bos inging, in de hoop een glimp op te vangen
van de vogel die zo schitterend zong. Hij liep en liep maar, zonder op de weg te
letten, zo nieuwsgierig was hij.
Maar ofschoon zijn gehoor zich instelde op het fijnste geluidje, was het bos
merkwaardig stil en hoorde rabbi Nachman nog geen blad ritselen, want zelfs de
wind scheen zijn adem in te houden. Tenslotte meende rabbi Nachman dat hij in de
verkeerde richting moest zijn gelopen en bedroefd ging hij zitten aan de voet
van een der woudreuzen, waarvan de bovenste takken tot in de hemel schenen te
reiken. Terwijl hij daar zat, schoot hem plotseling een psalm te binnen: De Tora
is een Boom des Levens voor hen die zich eraan vasthouden, en op dat ogenblik
dwarrelde er een veer tussen de takken van de boom door en viel naast rabbi
Nachman op de grond. Op datzelfde moment hoorde hij duidelijk het ontroerende
lied van de vogel die hem naar die plek had gelokt.
Toen sprong rabbi Nachman op en zocht in de takken, in de overtuiging dat de
vogel in deze boom moest zitten, maar er was niets te zien. Hij bleef nog
doorzoeken toen het wel duidelijk was dat de vogel hem opnieuw was ontsnapt. Hij ging
weer zitten en raapte de veer op, en ontdekte tot zijn stomme verbazing dat die
van goud was en in de zon fonkelde als een spiegel. En toen hij de gouden veer
zag, wist hij dat die van de vogel met het betoverende lied moest zijn en weer
werd hij overweldigd door een heftig verlangen om hem te vinden. Maar toen
merkte rabbi Nachman dat de zonnestralen schuin door de bomen vielen en hij
besefte dat de middag ten einde liep. Hij wist heel goed hoe gevaarlijk het zou
zijn om in het donker in het bos te blijven, en met grote tegenzin verliet hij
de plek en ging naar huis. Maar tot zijn verbazing leek het wel alsof hij werd
geleid door een onzichtbare gids, want hij vloog door het bos alsof hij er zijn
leven lang had gewoond en nog voor de zon achter de horizon verdween, kwam hij
uit het bos te voorschijn, met de gouden veer in zijn hand. Na nog een laatste
blik achterom ging hij naar zijn huis in Bratslav. Hij vertelde niemand wat hij
die dag had meegemaakt.
En die avond legde hij, voordat hij ging slapen, de gouden veer onder zijn
kussen. En nauwelijks was rabbi Nachman in slaap gevallen, of hij was opnieuw in
het bos, met de gouden veer nog steeds bij zich. In de verte zag hij een ronde
bosvijver en hij bedacht dat hij erge dorst had. Hij liep naar de vijver, boog
zich voorover en dronk van het heldere water, dat hem verkwikte tot in zijn
ziel. Toen hij overeind kwam, zag hij in het water de weerspiegeling van de
gouden vogel, die over de vijver vloog. Zo mooi had hij zich die vogel nooit
kunnen voorstellen. Maar toen hij opkeek was het dier alweer verdwenen. En
opnieuw besefte rabbi Nachman dat hij niet zou rusten voordat hij deze vogel met
eigen ogen had gezien.
En toen werd hij wakker. De hele volgende dag vroeg rabbi Nachman zich af of hij
die nacht zijn speurtocht naar de gouden vogel zou mogen voortzetten. Want hij
begreep dat het geen zin had in het bos naar de vogel te zoeken; de vogel zou te
vinden zijn in het rijk der dromen. En die nacht gebeurde het dat hij in zijn
slaap opnieuw in het bos wandelde. Ditmaal kwam hij op een plek vanwaar hij in
de verte een tuin kon zien. Maar van welke kant hij die ook probeerde te
benaderen, de tuin verdween voordat hij een poort had kunnen vinden. En telkens
wanneer de tuin opdoemde, hoorde rabbi Nachman weer het aangrijpende Jied van de
gouden vogel, dat hem trof tot in het diepst van zijn ziel. En hij wist dat als
hij maar een manier kon bedenken om in de tuin te komen, hij de gouden vogel wel
zou kunnen vinden.
Maar ofschoon hij telkens weer een glimp van de tuin opving, lukte het hem maar
niet de ingang te vinden. Toen herinnerde rabbi Nachman zich opeens de gouden
veer, die in de zon had geblonken als een spiegel. Hij haalde hem te voorschijn
en hield hem zo vast dat de plek waar de tuin zich moest bevinden erin zichtbaar
was. Hij merkte meteen dat in de spiegel van de gouden veer de tuin niet
verdween, maar duidelijk zichtbaar bleef. Hij liep nog een keer om de tuin heen,
terwijl hij in de spiegel van de veer bleef kijken, en zo zag hij eindelijk de
poort, die eerst onzichtbaar was geweest. Ook zag hij dat de poort zo vlug open
en dicht ging als het knipperen van een ooglid. Hij liep erheen, ging voor de
poort staan, deed zijn ogen dicht, en toen hij ze weer open deed merkte hij tot
zijn ongenoegen dat hij wakker was geworden. Weer was de droom afgelopen voordat
hij zijn doel had kunnen bereiken.
Maar ditmaal was hij vol vertrouwen dat hij binnenkort de tuin van de gouden
vogel zou kunnen binnengaan. En nadat hij in de derde nacht zijn ogen had
gesloten om te gaan slapen bleek rabbi Nachman, toen hij zijn ogen weer opende,
in die prachtige tuin te zijn, waar hij het ontroerende gezang van de gouden
vogel weer duidelijk kon horen. In de verte zag hij een boom die zo dik was dat
hij dacht dat het wel vijfhonderd jaar zou kosten om er omheen te lopen. Onder
de boom ontsprongen vier rivieren die door de tuin stroomden, één in elke
richting. En hoog in die boom zag rabbi Nachman de gouden vogel, oplichtend
tussen de takken als een gouden ster. En toen de vogel begon te zingen, voelde
rabbi Nachman zich weer tot in zijn ziel ontroerd.
Plotseling zag hij een man in de tuin wandelen. De ogen van de man straalden
zo"n sterke gloed uit dat zij het pad waarop hij liep schenen te
verlichten.
Deze man liep naar rabbi Nachman toe, die de ogen neersloeg omdat hij wist dat
hij in de aanwezigheid van een heilig man was. En de man zei: "Welkom in
deze tuin, rabbi Nachman. Vanaf het ogenblik dat u de gouden veer vond, heb ik
op u gewacht, want ik wist dat u niet zou rusten voordat u de vogel gevonden had
van wie die veer was. Wat mij betreft, ik ben hier de tuinman; ik mag hier de
gewijde bloemen en vruchten verzorgen en erop toezien dat zij rijpen."En
rabbi Nachman zei: "Vrede zij met u.
Ik verlangde er al naar om iemand te vinden die mij zou kunnen rondleiden in
deze betoverde tuin, en wie zou dat beter kunnen dat de tuinman? Maar zegt u
mij, hoe is uw naam, en hoe bent u ertoe gekomen deze tuin te
onderhouden?"De man zei: "Ik ben de Ari. Zoals ik eens de tuinman van
de Tora ben geweest, en de verborgen betekenissen vond, begraven onder de
oppervlakte, en begreep hoe uitgewaaierde vonken kunnen wortel schieten en een
overvloedige oogst voortbrengen, zo ben ik nu als beloning aangesteld als
tuinman van deze tuin waarin de gouden vogel woont."Rabbi Nachman was
overweldigd door het feit dat hij zich bevond in aanwezigheid van de Ari, zoals
rabbi Izak Luria werd genoemd.
Eerst zweeg hij, maar toen vond hij de moed om te spreken, want nu kreeg hij
eindelijk de gelegenheid om het geheim te ontraadselen van de gouden vogel,
wiens gouden veren in het zonlicht flonkerden en wiens lied hem had gelokt. En
hij vroeg of de Ari dit geheim met hem wilde delen. De Ari antwoordde hierop:
"Die gouden vogel, rabbi Nachman, is de geliefde vogel van de Messias. Want
het lied van die vogel vertaalt de gebeden van Israël in een aangrijpende
muziek die de hemelen vult."Op dat ogenblik herinnerde rabbi Nachman zich
plotseling het verhaal over zijn overgrootvader, de Baal Sjem Tov. Deze had
eens, toen hij aan het bidden was met zijn Chassidim, de Achttien Zegeningen zo
lang gerekt, dat zijn Chassidim ongeduldig werden en een voor een het gebedshuis
verlieten. Later vertelde de Baal Sjem hen dat zij door hun vertrek voor een
grote scheiding hadden gezorgd. Want terwijl de Baal Sjem aan het bidden was,
was hij bezig de ladder van hun gebeden op te klimmen naar een plek waar hij in
een visioen een gouden vogel had gezien, wiens lied wel vrede moest brengen in
de harten van alle mensen die het hoorden.
En de Baal Sjem vertelde hen dat hij door zijn hand uit te strekken juist
dichtbij genoeg was geweest om de vogel uit de boom te tillen. Maar op dat
ogenblik was de ladder van hun gebeden gebroken en was hij teruggevallen in deze
wereld, terwijl de vogel wegvloog. Toen sprak de Ari, die rabbi Nachmans
gedachten kon lezen: "Ja, dit is dezelfde gouden vogel die de Baal Sjem
heeft gezien. Het was ook geen toeval dat zijn Chassidim ongeduldig werden, want
daar zorgde de hemel voor, zodat de Baal Sjem er niet in zou slagen de vogel te
vangen eer de tijd was gekomen voor de geboorte van de Messias onder de mensen.
Want deze tuin is de woonplaats van de Messias en daarom wordt zijn paleis wel
het Vogelnest genoemd, want het is het lied van die vogel dat de werelden boven
en beneden in stand houdt. De Messias betreedt die verborgen verblijfplaats met
nieuwe maan en op godsdienstige feestdagen en op de Sabbat, want dan verlaat de
vogel deze betoverde boom en keert terug naar zijn nest, waar hij onafgebroken
zingt. De Messias verheugt zich in zijn lied, dat het wezen in zich draagt van
honderdduizend gebeden. Was de Baal Sjem erin geslaagd ook maar één gouden
veer mee terug te nemen, dan zou er gedurende vele geslachten vrede hebben
geheerst.
En had hij de gouden vogel meegevoerd, dan was de Messias hem zeker gevolgd om
maar bij het lied van de gouden vogel te kunnen blijven."Rabbi Nachman
schrok toen hij dit hoorde en hij werd heel ernstig, want evenals de Baal Sjem
verlangde hij niets liever dan dat de Messias het Einde der Tijden zou inluiden.
Ten slotte zei hij tot de Ari: "En als ik nu eens zou proberen de gouden
vogel mee te nemen uit deze tuin?"Maar hij had die woorden nog niet gezegd,
of een plotselinge wind stak op en rukte de gouden veer uit zijn hand en voerde
hem weg, zodat rabbi Nachman wist dat hij voorgoed was verdwenen, en hij begreep
dat hij even snel uit de tuin verdreven kon worden als de veer was meegenomen
door de wind. Toen antwoordde de Ari: "U, rabbi Nachman, bent dit
koninkrijk binnengetreden als dromer, terwijl de Baal Sjem hier kwam als
wakende. Ook al slaagde u erin de gouden vogel te vinden, u zou hem nooit
voorbij de poort van het rijk der dromen kunnen brengen. Op het ogenblik dat u
hem aanraakte, zou u dadelijk alleen en met lege handen in de mensenwereld
staan."Rabbi Nachman was niet verbaasd die woorden te horen, want hij was
niet vergeten dat hij het rijk der dromen was binnengegaan. En het laatste wat
hij wilde was eruit verdreven worden.
Toen zei hij tot de Ari: "Maar zeg mij, als ik het tenminste mag weten, hoe
ik de terugweg naar deze tuin zou kunnen vinden om de gewijde zang van de gouden
vogel te horen. Het hindert niet of ik hier dromende of wakende kom.’ Daarop
glimlachte de Ari en zei: "Voor u zal dat heel eenvoudig zijn. U hoeft
alleen maar te denken aan het vers waarin staat geschreven De Tora is een Boom
des Levens, en dat zal uw sleutel tot dit rijk zijn. Want op die nacht zult u
naar deze wereld reizen in een droom en de aanwezigheid meemaken van de gouden
vogel en het lied dat de gebeden der mensen transformeert, gebeden die, zoals u
hebt gezien, zelf de sleutels tot de hemel zijn. "En nauwelijks was de Ari
uitgesproken, of rabbi Nachman ontwaakte en bevond zich weer in de wereld der
mensen. Maar ditmaal had hij niet meer het gevoel dat zijn zoektocht was
mislukt; integendeel, hij begreep dat zijn wortels onder de levenden even diep
gingen als die welke hem naar de wereld hierboven trokken, waar het lied van de
gouden vogel de hemelen vervulde. Vanaf die tijd merkten zijn Chassidim op dat
rabbi Nachman elke avond de Heilige Schrift naast zijn bed had liggen, geopend
bij de Psalmen.
En vanaf die tijd merkten zij ook op dat er wanneer hij ontwaakte een goddelijke
glimlach om zijn lippen en in zijn ogen te zien was. En allen die hem kenden
verwonderden zich erover hoe vredig hij elke ochtend was, alsof hij was
teruggekeerd van een reis naar een ver vredesrijk.
Een Verhaal uit Joodse Diaspora
voor 11 jaar en ouder
|