De Paradijsvogel

Er was eens een paradijsvogel. Niet die mij over Het Land van Immer vertelde, een andere die nog op aarde leefde. Hij was de weg kwijtgeraakt en vloog boven zee. Gekweld door honger en dorst streek hij neer op de vlaggenmast van een zeilscheepje, bemand door de kapitein en drie matrozen. Ze gaven hem te eten en te drinken en vroegen hem bij wijze van dank een lied voor hen te zingen. Uit volle borst zong de paradijsvogel het hooglied, een lied waarin de liefde wordt bezongen. De kapitein, geen stoere zeebonk maar een avontuurlijk aangelegde, romantische alsook dichterlijke vrouw, vond het zo prachtig dat zij de vogel aanbood op het schip te blijven, op voorwaarde dat hij het dagelijks voor haar zong.

Voortaan at de paradijsvogel van een gouden bordje en dronk hij uit een gouden beker. Er ontstond een hechte band tussen hem en de bemanning. Maar, waar de wijsgeer der wijsgeren duizenden jaren geleden al voor waarschuwde, ook gevlochten touw kan breken. Op een dag kreeg de vogel het hooglied niet meer uit zijn strot en zong zijn eigen lied. De kapitein geraakte buiten zichzelf van woede, jouwde hem uit en... joeg hem weg.

Vliegen was hij ontwend, hij belandde in de golven. Terwijl hij naar de diepte zonk, streek een andere vogel neer op zijn stok. Gestuwd door de klanken van diens lofzang verdween het schip aan de horizon.

Een visser redde de paradijsvogel van de verdrinkingsdood. Hij troostte hem met de gedachte dat een schip beter met een vreemde vogel kan varen, dan dat de bemanning krankzinnig wordt van de stilte, het schip op de klippen loopt en terecht komt tussen de ontelbare wrakken waarmee de bodem van de oceaan is bezaaid.

De visser bracht de vogel aan wal, waar hij jarenlang rusteloos rondzwierf. Op een dag kruiste een ezel zijn pad aan wie hij zijn verhaal vertelde. Die had medelijden met hem en nam hem mee naar de wereld waar iedere vogel zijn eigen lied zingt: de Wereld van de Kunst. Daar aangekomen vroeg de ezel hem het hooglied, dat hij niet kende, eenmaal voor hem te zingen, wat de paradijsvogel uit volle borst deed. Het werd ook gehoord door een toevallig overvliegende paradijsvogel. Geen hij maar een zij, een avontuurlijk aangelegd, romantisch alsook dichterlijk type. Ze streek neer aan zijn voeten en bood hem aan haar nest met haar te delen, op voorwaarde dat hij dagelijks het lied voor haar zong. ‘Een ezel stoot zich niet tweemaal aan dezelfde steen,’ zei de ezel. Omdat een paradijsvogel geen ezel is, bood hij hem aan hem op zijn verdere tocht te vergezellen ten einde hem met raad en daad bij te staan. Er ontstond een hechte band tussen die twee. En die bestaat nog steeds.