De Paashaas en het Gouden Ei

Heel vroeg in de ochtend, toen de zon nog maar nauwelijks boven de horizon uitkwam, was de paashaas al druk in de weer. Overal was hij de eieren aan het verstoppen, waar straks de kinderen naar zouden komen zoeken. Hier een ei en daar een ei en nog een ei.. Toen hij al zijn eieren verstopt had moest hij het gouden ei nog verstoppen. Maar dat was verborgen onder de aarde en werd bewaakt door de andere hazen. De paashaas riep al zijn huphazen bijeen:”Hazen kom te voorschijn, laat je eens even zien…”. En zo kwam het ene haasje na het andere tevoorschijn en ze riepen elkaar, en wachtten tot ieder er was, zodat ze samen op weg konden gaan om het Gouden ei te gaan halen en het te gaan verstoppen.  
Ze huppelden achter elkaar aan:”Wij halen nu het Gouden ei, het gouden, gouden ei..” Heel zorgvuldig had de Paashaas al het Zonlicht in het Gouden ei bewaard, zodat het kind dat het Gouden ei zou vonden veel zonlicht en zegen zou ontvangen. Toen de Paashaas met zijn hulphazen bij de grot aankwam waar het Gouden ei bewaard werd, waren de haasjes die het ei bewaakten, allemaal in paniek. Want het Gouden ei was verdwenen, het Gouden ei was weg. Zij wisten niet hoe het had kunnen gebeuren. En snel gingen ze samen zoeken. Want hoe kan het Gouden ei zou zo maar weg zijn.  
Ze zochten overal in de struiken, stronken in alle holletjes, maar zelfs in de hoogste boom was het Gouden ei niet te vinden. Wat moesten ze nu doen ? Alle hazen lieten hun kopjes hangen. Dit was wel het ergste wat de paashaas kon overkomen, en hij stond in het midden van de andere hazen en klaagde, “Ohhh, Het Gouden ei is weg wat moeten wij nu doen ?” Roekoe, roekoe….”, klonk het ineens boven hem..in de bomen. Allen keken omhoog. Daar zagen zij een duifje boven in de takken, :”Roekoe, roekoe…”.  
De Paashaas vroeg waarom het duifje zo riep…. Ze kwam naar beneden en ging voor de voeten van de paashaas zitten alle andere hazen in een kring eromheen. Ze vertelde dat zij wist waar het gouden ei was. Midden in de nacht was het Gouden ei weggehaald uit de grot waar het bewaard werd. Wie het gedaan had wist het duifje niet precies, daar was het te donker voor geweest. Maar zij wist wel waar het ei gebleven was. Ze was erachter aangevlogen. Toen gingen ze allemaal achter het duifje aan .  
Ze moesten ver door het bos totdat ze bij een hele grote oude boom kwamen, van wel honderd jaar oud. Het duifje koerde en dat betekende dat dit de plek was waar het gouden ei was aan gekomen. De Paashaas ging een holletje in, dat tussen de wortels te zien was, en daaruit kwam een dwerg te voorschijn. Die heel erg boos was en vroeg wat ze kwamen doen. De Paashaas zei dat hier misschien het Gouden ei verborgen was, en na lang wachten zei de dwerg, dat hij inderdaad het gouden ei gestolen had. Hij wilde ook wel eens wat zonlicht zien, hij moest altijd maar onder de grond leven wen werken. De Pashaas vertelde de dwerg, dat Zonlicht niet voor dwergen en kabouters is. Maar juist voor mensen en kinderen was het zonlicht erg belangrijk.
 
De paashaas beloofde dat de dwerg een mandje vol met eieren zou krijgen met Pasen maar dat hij het gouden ei mee moest nemen. De dwerg vond het niet leuk, maat hij gaf het gouden ei aan de paashaas. Zo vertrokken de hazen en zij zongen:” wij hebben nu het Gouden ei, het Gouden Gouden, ei.” De Paashaas kon gelukkig nog net op zijd het Gouden ei verstoppen. En op Paasmorgen stond een mandje met eieren voor de boom van de dwerg te wachten ..  

Een Cultuursprookje uit Nederland van A.van Der Zwan voor 4 jaar en ouder
Bron: de verhalenkalender