Het Paardenbloemelfje

Ik ben zo verschrikkelijk blij dat mijn gele bloempjes weer bloeien, dacht het paardenbloemelfje en opgetogen ging ze tussen haar bloemen zitten. Ze bloeide in een wei, helemaal alleen. Dat kwam omdat er nog geen zaadjes in het grasland verspreid waren, want de paardenbloem had nog geen zaadjes. Maar dat duurde niet lang, want toen de bloemblaadjes verwelkt waren, verscheen daar ineens een prachtige pluizenbol. Het leken wel honderden kleine sterretjes en het waren allemaal zaadjes. "Wat zijn het er veel", riep het elfje. "Hoe moet ik ze in mijn eentje allemaal verspreiden? En het moet allemaal vandaag, want morgen zijn ze misschien al te oud. O, hoe moet ik dat nou toch doen?" Maar jammeren hielp niets, ze moest die zaadjes nog vandaag zaaien, anders kwamen er geen nieuwe paardenbloemen. Dus plukte het elfje de zaadjes een voor een uit de zaadbolletjes en vloog daarmee over het grasland. Daar liet ze ze vallen. Heen en weer vloog het elfje. Zaadjes plukken, zaadjes uitstrooien, zaadjes plukken, zaadjes uitstrooien... Maar na een paar uurtjes was het elfje zo moe dat ze haar vleugeltjes bijna niet meer kon bewegen. Met een diepe zucht keek ze naar de nog altijd opkomende pluizenbollen, het leek wel alsof het er twee keer zoveel waren. Dat was ook zo, want paardenbloemen krijgen heel veel pluizenbollen, waaraan honderden zaadjes rijpen. Wanhopig sloeg het elfje haar handen voor haar gezichtje en begon te huilen.
Plotseling voelde ze een zacht briesje. Verbaasd keek ze op. Nee maar, voor haar ogen zweefden heel veel piepkleine kindertjes. Ze hadden lange lichtblauwe puntmutsjes op en wijde lichtblauwe capes om hun schoudertjes gebonden. Vrolijk lachten ze tegen het elfje en toen ze vroeg wie ze waren, zeiden ze: "Wij zijn de windekinderen en we komen je helpen." "Echt waar?" riep het elfje blij. "Kunnen jullie er dan voor zorgen dat mijn zaadjes verspreid worden?" Lachend knikten de windekinderen. "Zeker, daarvoor zijn we hier, want de zomerwind heeft ons gestuurd. Maak je maar geen zorgen, jouw bloemenzaadjes worden heel ver, nog veel verder dan het grasland, uitgezaaid."
Opgelucht bedankte het elfje de windekinderen en keek toe hoe ze het ene na het andere zaadje uit de pluizenbol pakten en zacht op de zomerwind dansten en deinden. Ze zweefden hoog in de lucht en de wind droeg zijn windekinderen verder en verder weg, overal en nergens naartoe. Als een windekind zijn zaadje losliet, viel het naar beneden: op de aarde of op een steenhoop of tussen de tegels of in het gras. Het maakte niet uit waar de zaadjes vielen, als ze maar vielen. Het elfje was tevreden. Blij kroop ze die avond in haar bloemenbedje.
 
Gewone kinderen kunnen het elfje ook een handje helpen. Weet je hoe? Pak maar zo'n pluizenbol en blaas ertegen. Je zult zien hoe de kleine zaadjes wegvliegen, overal en nergens naar toe.