Op weg naar de hemel

Nadat hij jarenlang in het woud gemediteerd had, ging een kluizenaar te voet op weg naar zijn Ashramam'. Het was een erg hete dag, maar de geestkracht die hij had opgedaan tijdens zijn afzondering, toen zijn hart naar de bevelen van God luisterde, maakte dat hij vastbesloten door het leven stapte met slechts één doel voor ogen: nog meer geestkracht ontvangen. De hete middagzon brandde hard op zijn schouders en de kluizenaar ging in de schaduw onder een grote banyan-boom zitten, om even bij te komen. Hij keek naar de blauwe hemel boven hem, naar alles wat hij om zich heen zag en genoot van de aanwezigheid van de bloemen, de vogels, de velden, de insecten, de grote dieren, het meer en zijn lotusbloem. Allen riepen hem aan, hij was immers een vooraanstaand en gezegend kluizenaar. Hij kon via de natuur met de hemel praten en zat daar in eeuwige gelukzaligheid. 'Wat een groots leven is dit toch!' mompelde hij zachtjes in zichzelf. Terwijl zijn ogen de omgeving nauwkeurig in zich opnamen, ordende hij met behulp van yoga en ademhalingsoefeningen, zijn gedachten.
 
'Wat waren mensen toch dwaze wezens. Man, vrouw, dan kinderen, bevalling, dood, vreugde, verdriet, de cirkel van het leven, gezondheid, ziekte; alles had een samenhang. Idiote wereld, dwaze mensen, uitspattingen, de stommelingen!' Zijn afkeer van het gezinsleven stemde hem vaak bitter. Stilletjes maakte hij dan grappen over het wel en wee van het hebben van een gezin. Terwijl hij zo in gepeins was verzonken, viel er plotseling iets op zijn voorhoofd. Wat was dat? Het moest van die boomtak komen.Toen hij goed keek, zag hij een grote witte vogel bovenin de boom, een kraanvogel om precies te zijn. Zijn overpeinzingen waren dus verstoord, door een kraanvogel.
 
Woest van razernij vloog hij op. Waar haalde dat beest het lef vandaan zoiets te doen? Wat een grove belediging! Hij keek de kraanvogel vernietigend aan. Met zijn ronde, grote ogen richtte hij heel zijn machtige uitstraling op het arme dier. Plotseling vatte de vogel vlam en verbrandde, tot er niet meer dan een hoopje as van over was. De kluizenaar was trots op zijn daad en prees God ervoor. 'In plaats van mij te vereren zoals de andere scheppingen van God doen, heeft deze stomme kraanvogel me beledigd. Het was een goede les voor hem,' prevelde hij in zichzelf. Vervolgens ging hij weer op pad, opgewekt en vastberaden, op weg naar /ij n Ashramam.
 
 
 
Na een tijdje kreeg hij dorst. Op zoek naar drinkwater liep hij verder, in de hoop gauw ergens een huis of een meertje tegen te komen. Even later zag hij een klein huisje liggen, voorbij een bocht op het pad. Opgelucht en met rasse schreden liep hij er naartoe. Eenmaal vlakbij het huisje, passeerde hij een bos met Margosa-bomen. Het huisje zelf was omheind met Portia-bomen.Toen hij eens goed rondkeek zag hij nog veel meer: Jasmijn-klimop met witte bloemen, rozen, zonnebloemen en water-soldeer, alles prachtig gerangschikt, met een zoete geur en een hemelse zachtheid. Aan de overkant zag hij trossen Mango's hangen, er stonden Jack-fruit bomen en zelfs een Quava-boom.
 
Waar was hij nu terecht gekomen? Piepjonge kuikentjes krioelden om het huis, verderop graasde een kudde vee en daarboven bewoog een vlucht vogels a Is een goddelijke slinger door de lucht. De ziel van de kluizenaar stroomde vol van blijdschap en geluk. Zou dit soms het paradijs zijn? Hij ging helemaal op in de omgeving en liet de stilte, de rust, het geluid van de dieren en de bomen diep op zich inwerken. Als op vleugels van bewondering liep hij naar de deur van het huisje en klopte aan. 'Ik ben bezig met mijn echtgenoot, kunt u even wachten?' antwoordde een bescheiden en oprechte vrouwenstem. Om duidelijk te maken dat hij niet zo maar iemand was, zei de kluizenaar tegen de vrouw: 'Ik ben net, na zes jaar meditatie, teruggekeerd uit het woud en ben nu op weg naar mijn Ashramam. Wilt u de deur open doen om mijn zegening te ontvangen?' De stem uit het huisje zei, op dezelfde toon als voorheen: 'Luistert u alstublieft, ik ben de voeten van mijn echtgenoot aan het wassen. Hij is net teruggekeerd van het veld, u moet even geduld hebben.
 
' En de deur bleet zoals hij was, gesloten. Zoiets was de kluizenaar nog nooit overkomen. Hij wist niet beter dan dat elke boer, iedere dorpsbewoner hem maar al te graag offers wilde brengen en diensten bewijzen in ruil voor zijn zegening. Na een paar minuten wachten, klopte hij ongeduldig opnieuw op de deur. Terwijl de woede naar zijn hoofd steeg, riep hij met luide stem en op bevelende toon: 'U hebt werkelijk geen idee van mijn voornaamheid. Ik gelas u, doe onmiddellijk open en buig voor mij, anders moge u vervloekt zijn in plaats van gezegend, en dat is erg gevaarlijk!' De vrouw in het huis liet zich door deze dreigende taal niet uit het veld slaan. Ze bleef goedgehumeurd en toonde geen belangstelling voor de ijdelheid en de dreigementen van de kluizenaar. 'Ik ben nog bezig met mijn echtgenoot, ik bied hem als altijd mijn diensten aan.
 
Wilt u alstublieft geduld tonen en wachten tot ik de deur open doe?' De kluizenaar was met stomheid geslagen. Wat nu, dacht hij? In plaats van een hartelijk welkom met offers word ik hier gewoon veracht. Dit moet gestraft worden. Nee, hij kon deze ongehoorzaamheid niet over zijn kant laten gaan. Even later ging plotseling de deur open. Lieve hemel, dat was riskant. De woede van de zichzelf zo voornaam vindende kluizenaar had inmiddels ongekende hoogten bereikt.
 
In de dei i ropening stond een bescheiden vrouw met een glimlach rond haar lippen en medelijden in haar ogen. De kluizenaar keek de vrouw vernietigend aan. Hij wilde haar een lesje leren vanwege haar ongehoorzaamheid, maar kwam tot niets. De vrouw bleef glimlachen en had iets onaantastbaars zoals ze daar stond; haar lange haar in een wrong met jasmijn bijeengehouden, de rode stip op haar voorhoofd vurig gloeiend als teken van achting voor haar echtgenoot. Met toenemende verbazing keek de kluizenaar de vrouw aan. Hij merkte hoe haar glimlach zijn hart brak en was zeer benieuwd naar het geheim van haar geestkracht. Die moest wel heel uitzonderlijk zijn. Het was een tijdje stil. Toen de vrouw begon te spreken, was het alsof ze zijn gedachten geraden had.
 
Uit het diepst van haar hart zei ze: 'Denkt u dat ik net als een kraanvogel ben?' Hierop begon de kluizenaar te trillen van verwondering. 'Hoe weet u dat ik een kraanvogel heb gestraft? Van wie hebt u deze zienerskracht gekregen?' vroeg hij verbaasd. De vrouw hief haar hoofd licht zijwaarts en antwoordde: 'Ik onderhoud slechts mijn echtgenoot met hart en ziel, zoals dat in deTamil Vedah staat vermeld2, niet meer dan dat. De wereld van mijn echtgenoot is geheel de mijne.' Vanaf die dag woonde de kluizenaar niet langer in zijn op ijdelheid gebouwde luchtkasteel. ..

Een Mythe uit Sri Lanka van Nadarajah Kannappu voor 12 jaar en ouder
Bron: de verhalenkalender