Nogzowiets in
de nesten
1 Rotzakken!
In het holst van de nacht schoot Nogzowiets
rechtop in zijn bed. Zijn hart knalde als een gek
in zijn borstkas. Een enorme dreun en oorverdovend
glasgerinkel hadden hem ruw uit zijn dromen
weggerukt. Ook Flip was wakker geschrokken en
rende zenuwachtig blaffend door de woonkamer.
Snel klauterde hij zijn bed uit, liep naar de
winkel en knipte het licht aan. Verbijsterd sloeg
hij de handen voor zijn mond. Hij kon zijn ogen
niet geloven. 'O nee,' stamelde hij. 'Het is niet
waar...'
Maar toch droomde hij niet meer. Wat hij zag
was verschrikkelijk. De etalageruit was aan
diggelen gegooid en voor hem op de vloer tussen
ontelbare stukken glas lag een zware, bruine
straatsteen.
Zijn machteloosheid veranderde plotseling in
woede. Wie haalde het in zijn hoofd om een kei bij
hem naar binnen te smijten? Zo snel mogelijk
probeerde Nogzowiets op zijn blote voeten tussen
de scherpe scherven naar de winkeldeur te lopen.
Vliegensvlug deed hij de deur van het slot. Toen
hij eenmaal buiten stond, hoorde hij nog net een
auto wegscheuren. Gillende banden klonken op
vanuit de donkere straat.
'Rotzakken!' schreeuwde hij door de nacht naar
de twee, steeds kleiner wordende rode lichtjes.
Even later verdwenen ze om een hoek.
Hoofdschuddend en hevig mopperend verdween
Nogzowiets weer naar binnen
Een goed uur later, het liep al tegen vieren,
zag de winkel er troosteloos uit. Aan de
binnenkant tegen wat er van de ruit overgebleven
was, had Nogzowiets een groot stuk karton gezet en
de prullenbak was tot de rand gevuld met gebroken
glas. Op de toonbank lag de klinker. Die nacht zou
hij geen oog meer dichtdoen. Een beetje hees zong
hij
"Tranen op haar wangen, verdriet op haar
gezicht"
2 Hoog bezoek
En de week was zo rustig begonnen. Misschien
wel te rustig. Daardoor waren ze allebei een
beetje uit hun normale doen.
Nogzowiets had de laatste dagen zeeën van tijd
gehad. Stratenmakers toverden parkeerplaatsen als
gigantische puzzels op het witte zand. Wat eens
een mooie laan was met prachtige lijsterbessen,
werd nu een kale straat. En Flip wist niet meer
waartegen hij moest plassen.
Nogzowiets liep steeds vaker naar de ouderwetse
vitrine, waar je vanuit de winkel als een
poppenkastpop over de houten wanden heen kon
kijken. Zo maar om wat spulletjes te verschuiven
of om te zien wat er op straat gebeurde.
Peinzend zong de kale winkelier zacht voor zich
uit.
"radeloze ogen, glanzend in het licht"
Hij leunde achterover in de stoel achter de
toonbank en stopte een pijpje. Even later
kringelden de geurige rookslierten door het
winkeltje. Het rook heerlijk zoet en deed denken
aan karamel.
"Kom hier en stop met huilen en veeg je tranen
weg"
Toen ging de bel. Een wat oudere vrouw met een
grijs permanentje kwam binnen.
'Mag ik me even veurstellen? Mijn naam is
mevrouw Stoet, aangenaam. De reden waarom ik hier
sta, waarde man, is gelegen in het feit dat zeuwel
mijn dienstbeude als mijn echtgeneut wegens
omstandigheden het bed moeten houden.'
Nogzowiets vroeg zich even af of de twee gewoon
ziek waren, of dat er iets anders aan de hand was.
De dame trok de mouwen van haar iets te grote
bontjas wat omhoog om uit haar handtas een briefje
te voorschijn te toveren.
'Luister eens, beste man,' zei ze. 'Bij ons
landgoed aan de Seringenlaan hebben wij
aanzienlijke tuinen, zeuals u wellicht wel weet.
Regelmatig staan er namelijk reportages van in de
diverse bladen.'
Haar mond keek zuur, als een omgekeerde halve
maan. 'Maar goed, ter zake. Ik heb van onze
tuinman verneumen dat wij met een preubleem
zitten. Ik mag wel zeggen, een greut preubleem. En
preublemen kunnen wij ons niet vereurleuven,
natuurlijk. Dat begrijpt u wel. Onze tuinen moeten
er altijd piekfijn bijliggen, zeudat het volk,
uiteraard tegen betaling, onze pracht en praal kan
bewonderen.'
Ze boog zich iets naar voren en keek
onopvallend om zich heen. Nu pas zag Nogzowiets
dat er kleine, zwarte stoppeltjes op haar kin
groeiden. Op gedempte toon ging ze verder: 'We
hebben namelijk last van ongedierte. Sinds onze
tuinman het terras aan de neurdzijde heeft
opgeheugd, hebben we er last van: het stikt er van
die rotbeesten, miljoenen kleine monsters krioelen
daar rond. Ach, hoe heten die ellendige krengen
nou? Ze maken zeu'n vies krakend geluid als je ze
deudtrapt. Eh... eu ja, plassenbedden.'
'Wablief?' was het eerste woord dat Nogzowiets
tegen de vrouw sprak.
'Plassenbedden; van die vuile, grijze beestjes
met al die peutjes.' Ze trok er een gezicht bij
alsof ze gedwongen werd een boterham met
knapperige, sappige 'plassenbedden' te eten en
ging verder. 'En nu vraagt onze tuinman -omdat wij
ab-seu-lúút niet willen dat die enge beesten euk
in onze dure terracotta-potten keumen- of het
misschien meugelijk is om onze kostbare potten op
te truffelen?'
Bij dat laatste woord keek ze even op haar
papiertje.
'Heeft u misschien...' Ze kneep haar ogen tot
spleetjes samen. 'Eh tegendraadse meeleupers'.
'Tegendraadse meelopers, tegendraadse
meelopers,' herhaalde Nogzowiets de woorden van de
vrouw. Hij wreef met zijn hand over zijn
achterhoofd en zei: 'Ik geloof dat ik er nog wel
wat heb. Ik zal ze even voor u pakken.'
'Nee, nee, waarde man. Doe geen moeite. U denkt
toch niet dat ik met dat spul euver straat ga.
Waar ziet u mij veur aan, zeg? Ik wil het
vanmiddag bij mij thuisbezorgd hebben;
Seringenlaan 3. De kosten zijn geen preubleem,
maar doet u er wel een rekening bij in drievoud,
mét BTW. Eén veur de belastingen, één veur de zaak
en één veur onze eigen administratie. Goedendag,
waarde man.'
Nog voordat Nogzowiets had kunnen zeggen dat
het niet mogelijk was om spullen thuis te
bezorgen, had ze de winkel al verlaten
'Goedendag, waarde man,' prevelde hij met een
omgekeerde-manen-mond.
Toen hij een tijdje later alles weer op een
rijtje had, stak hij zijn pijp opnieuw op en blies
karamelkringetjes in de lucht, pakte een papiertje
en schreef er grinnikend op: Seringenlaan 3.
3 De bestelling
'En toen draaide ze zich om en was verdwenen.
Wat vind je daarvan?' Nogzowiets genoot nog na.
Zijn pretoogjes fonkelden, hij vond het prachtig.
Het was halfvier; tijd voor de thee. De oude
winkelier had in de woonkamer in geuren en kleuren
zitten vertellen over de bijzondere ontmoeting met
mevrouw Stoet.
Vanuit zijn mand, naast de oude kolenkachel in
de keuken, keken de trouwe ogen van Flip naar
mevrouw Brugman. Zij hielp zijn baasje elke dag
trouw met de dingen van alledag.
Tegenover haar zat Hans. Als hij niet geplaagd
werd door proefwerken, kwam hij vaak even langs.
Hij had aandachtig zitten luisteren en vroeg:
'Gaat u die bestelling werkelijk brengen? Of zal
ík het doen? Ze wil die dingen immers vanmiddag al
hebben. Mag ik het doen?'
'Mmm, mja. Ik weet het eigenlijk niet. De
Seringenlaan is nogal een eind weg. En je ouders
weten er niet van,' twijfelde Nogzowiets.
'Ik kan ze toch even opbellen. Mag het?
Alsjeblieft, meneer Nico?' smeekte hij.
Nogzowiets dacht even na. 'Als je het écht
graag doet, vind ik het goed. Maar dan bel ík je
moeder op.'
De man stond op en liep naar de telefoon in de
winkel. Even later kwam hij terug met een brede
glimlach op zijn gezicht. In zijn hand had hij een
kartonnen schoenendoos. In het deksel zaten een
paar luchtgaatjes. 'En denk eraan, Hans. Niet
openmaken en goed recht houden. Anders komt
mevrouw Stoet nooit van haar bedpissers af!'
Met de fiets moest hij er binnen een kwartier
kunnen zijn. Hij had van Nogzowiets een
portemonnee meegekregen met wat wisselgeld erin.
In het zijvak zaten de drie rekeningen: Fl. 3,80
voor de tegendraadse meelopers en tien gulden voor
het thuisbezorgen. Nogzowiets had de jongen
beloofd dat hij de helft van de bezorgkosten mocht
houden, voor de moeite. Hij was nieuwsgierig hoe
die 'kakmadam' eruit zou zien.
Om vier uur draaide hij de Seringenlaan in.
Honderd meter verderop zag hij twee betonnen
paaltjes die aan weerszijden stonden van een
enorme oprijlaan die leidde naar de villa met het
nummer 3. Een gigantisch bord liet iedereen zien
wie hier woonden.
De man was beleggingsadviseur; hij leerde
mensen hoe zij met veel geld, nog veel méér geld
konden verdienen.
Links en rechts van hem schoven de berken
langzaam voorbij. Aan het eind van het 'opritje'
stond een ontzettend lange auto met wel zes
deuren. Hij vroeg zich af waar hij zijn fiets zou
laten. Tegen de voorgevel of de auto zetten, leek
hem niet zo'n goed idee. Voorzichtig zette hij hem
maar tegen de laatste berkenboom en met de
portemonnee en de doos in de hand liep hij naar de
voordeur. Een ouderwetse trekbel maakte ongeveer
hetzelfde geluid als de winkelbel van Nogzowiets.
Geen reactie.
Als je in zo'n groot huis woont, is het wel
heel toevallig dat je in de buurt bent als er
wordt aangebeld, dacht Hans en probeerde het nog
eens. Na even wachten hoorde hij een deur kraken.
Holle voetstappen kwamen dichterbij. Eindelijk
ging de zware voordeur langzaam een stukje open en
het hoofd van de grijze vrouw kwam te voorschijn.
Haar gezicht zag eruit alsof het jarenlang niet
meer gelachen had. Ze zei niets en keek Hans
doordringend aan met een blik van: wat moet je?
'Ik kom de bestelling van meneer Nogzowiets
brengen, mevrouw,' zei Hans beleefd.
'Pardon?' zei ze en bleef hem strak aankijken
met ogen die uit het vriesvakje van de koelkast
leken te komen.
'De bestelling,' probeerde Hans nog een keer.
'De tegendraadse meelopers die u vanochtend
besteld heeft.'
'Eu, juist ja,' herinnerde ze zich gelukkig.
'Ik had eigenlijk gedacht dat er een bedrijfswagen
van die man zou keumen, niet zeu maar een
leupjongen.'
'Een wat?' flapte Hans eruit, voordat hij het
in de gaten had.
'Een leupjongen; een beudschappenjongen met een
schoenendeus,' verduidelijkte mevrouw Stoet zich.
'Maar even zeu goed heb ik die artikelen besteld.
Vertel me eens, heb je de rekeningen bij je?'
'Ja, mevrouw,' zei Hans maar weer vriendelijk.
Met samengeknepen oogjes en een verbeten trek
om haar mond griste ze de papieren uit zijn hand
en keek ernaar.
'En heb je de spullen bij je, jongeman? Geef
eens hier!' Ze knipte een paar keer ongeduldig met
haar magere vingers.
Ook de doos werd snel uit zijn hand gepakt en
verdween achter de deur.
'Wacht even, dan ga ik geld halen.'
Tot zijn stomme verbazing werd de deur voor
zijn neus dichtgekwakt. Verbouwereerd bleef hij
staan wachten en net toen hij eraan begon te
twijfelen of ze nog wel terugkwam, hoorde hij de
voetstappen. De deur ging weer open.
'Zeu, hier is het geld. Precies gepast.'
Haar knokige hand voelde koud aan toen hij de
lading kwartjes en dubbeltjes aanpakte.
'Het is precies Fl. 8,80. Dat is meer dan
genoeg. Als er nu een wagen van de zaak van dat
winkeliertje veur was keumen rijden, had ik nog
wel tien gulden bezorgkosten betaald. Maar veur
een leupjongen die zijn fiets neuta bene tegen
onze kostbare berken zet, vind ik vijf gulden meer
dan genoeg. Ga nu maar gauw weer weg!'
En voordat Hans ook maar iets had kunnen
zeggen, werd de deur opnieuw voor zijn neus
dichtgesmeten.
Hoe durft ze! Dat slaat toch helemaal nergens
op, dacht Hans. Meteen belde hij weer aan.
Opnieuw ging de deur open. Maar voordat Hans
iets kon zeggen, bitste de grijze vrouw hem toe:
'Maak dat je wegkomt. Verdwijn van mijn landgoed,
snotneus.'
'KABÁF!' zei de deur tegen de sprakeloze
jongen.
'En dat de plassenbedden maar in uw bed mogen
pissen', zei Hans kwaad tegen de deur terug. Wat
een mens!
4 Boos
Mevrouw Brugman had de hele dag wassen
gedraaid. De laatste hing buiten aan de lijn in de
wind te wapperen. De grote, witte onderbroeken van
Nogzowiets hingen feestelijk naast elkaar alsof
het vlaggetjesdag was
In gedachten verzonken zat Nogzowiets in zijn
stoel achter de toonbank zachtjes te zingen.
"Veilig in mijn armen en geloof me als ik zeg,
we hebben altijd nog elkaar"
Het afgelopen uur was er niet veel bijzonders
gebeurd. Hij had de vloer een beetje aangeveegd en
de etalage wat veranderd. Hij schrok van de
winkelbel. Het was Hans.
'Ha, die Hans, hoe is het gegaan, joh?' vroeg
hij vol verwachting terwijl hij zich oprichtte.
'Ga maar weer zitten, meneer Nico. Het was een
ramp. Die Stoet is me een loeder, zeg. Die tang
heeft me afgezet!'
Hans vertelde het hele verhaal. Van het grijze
hoofd achter de deur en van het irritante geknip
met haar vingers toen ze haar spullen wilde
hebben. En toen hij vertelde dat ze hem maar vijf,
in plaats van tien gulden had gegeven voor het
bezorgen, omdat hij 'maar een leupjongen op een
fiets' was en hoe ze hem had uitgemaakt voor
snotneus, sloeg Nogzowiets van woede keihard met
zijn vuist op de toonbank en riep: 'Wel
potverdorie! Die ouwe taart! Hoe haalt ze het in
haar hoofd om zo onbeschoft tegen jou te doen!? En
ze zei nog wel dat de prijs geen probleem zou
zijn. Nou, misschien heeft zíj geen probleem, maar
ík wel! En dat zal ik haar eens onder haar neus
wrijven ook. Haar excuses moet ze aanbieden. Ze
heeft je behandeld als een stuk vuil. En bovendien
wil ik mijn geld zien. Wat krijgen we nou!'
Die avond schreef Nogzowiets mevrouw Stoet
meteen een brief waarin hij haar liet weten dat
hij erop stond dat zij haar verontschuldigingen
aan Hans aanbood. Zij moest hem bij die
gelegenheid de rest van het geld geven. Ook liet
hij haar weten dat hij haar onbeleefde gedrag niet
op prijs stelde. Tot slot vond hij dat zij
uiterlijk vrijdag 4 juli op de brief moest
reageren.
Toen hij de brief gepost had, ging hij moe in
zijn bed liggen en zong zichzelf in slaap.
"Tegenslag is nodig, je wordt er sterker van"
En midden in de nacht werd die steen door de
ruit gesmeten...
5 Jaap
Het had al twaalf uur geslagen toen Nogzowiets
naar de winkeldeur sjokte om het kaartje 'open' om
te draaien. Daarna liep hij naar de keuken. Flip
lag in zijn mand. Toen hij het geluid van zijn
baasje hoorde, fronste hij zijn wenkbrauwen en
lichtte traag, trillend een ooglid op.
'Gaat-ie mee?' vroeg Nogzowiets naar de bekende
weg. Kwispelend stond het beestje op en liep naar
het haakje waaraan zijn riem hing.
De stratenmakers zaten in de bouwkeet.
Nogzowiets hoorde hun stemmen en hun harde gelach
door de dunne wand heen. Over het smalle stukje
trottoir langs de enorme zandbak liepen ze verder.
Flip zocht vergeefs naar een boom, waartegen hij
een plas kon doen. Hij snuffelde aan de tot grote,
grijze dobbelstenen opgestapelde stoeptegels. Maar
een geschikte plaats waar hij zijn poot kon
optillen had hij nog niet gevonden.
'Kom, Flippie. Ik moet direct weer in de winkel
zijn. Straks zijn we nog te laat. En dat willen we
toch niet, is het wel?'
Na heel wat heen en weer geloop, besloot
Nogzowiets het maar voor gezien te houden en naar
huis terug te gaan. Het was kwart voor een en over
een kwartiertje wilde hij klaar zijn met eten om
weer te kunnen beginnen in de winkel.
Toen hij zijn sleutel in het slot stak en opzij
keek naar de gloednieuwe winkelruit, hoorde hij
het geluid van een flinke plas. Het leek erop dat
Flip zijn nieuwe plekje gevonden had.
'Wanneer gaat u ook alweer naar uw broer in
Haarlem toe, mevrouw Brugman? Was dat niet komende
vrijdag?'
'Dat was wel de bedoeling, meneer Nogzowiets.
Zijn vrouw gaat naar een cursus "Bakken zonder
pannen", ziet u. En dan staat hij er helemaal
alleen voor. En onder ons gezegd en gezwegen,' zei
ze terwijl ze om zich heen keek alsof ze vermoedde
dat er iemand mee stond te luisteren, 'hij is niet
zo handig. Hij heeft twee linkerhanden. Wát zeg
ik? Misschien wel drie! Maar in ieder geval...
Maandag ben ik er dan weer, als u het goed vindt?'
'Gaat u maar lekker naar Haarlem toe. Geen
probleem!' Nogzowiets nam een slok van zijn koffie
en trok een tevreden gezicht.
Op dat moment werd de winkelier door de bel
geroepen.
'Goedemiddag. Mooi weertje vandaag de dag,
meneer Van Broekhoest,' begroette Nogzowiets de
slordig geklede man die zijn winkel binnen kwam
slenteren. Zijn jas was zó gekreukt dat hij hoog
nodig uitgedeukt moest worden. Zijn stropdas zat
scheef en zijn schoenveters waren los. Van
Broekhoest had altijd losse veters. Hij vond het
onzin om ze vast te maken. Wat had je eraan? Je
moet je schoenen 's avonds toch weer uitdoen, vond
hij.
'Van hetzelfde, Nogzowiets. Goh, wat is het
warm, hè. Dat komt vast door die zon. Zou je niet
denken?' zei de man vrolijk. 'Zeg, Nico, luister
eens. Toen ik gisteren een eitje aan het bakken
was -lekker met spek en kaas en zo- vond ik het
ineens zo benauwd in de keuken. Ik dacht eerst dat
het iets met mijn afzuigkap was, maar die deed het
nog best. Ik had ook het klepraampje boven de deur
open, maar toch hing er zo'n smerige, muffe lucht
binnen. Ik snap er niks van. Nou heb jij nogal een
goeie kijk op dat soort dingen. Zou jij weten hoe
dat kan?'
'Tja, hoe kan dat?' Grote denkrimpels
verschenen in het voorhoofd van de winkelier, het
bleef een tijdje stil. 'Heb je gekeken naar de
achterkant van je afzuiger?' vroeg hij toen. 'Daar
zit meestal een rond frequentieknopje en dat moet
je na duizend zuiguren indrukken. Dan wordt het
zuigbereik metriek gehouden. Hoe lang heb je die
kap al, Jaap?'
'Och, Nico. Die kap is al zo oud als ik weet
niet wat. Misschien heb ik hem al wel tien jaar.
Wat zeg ik? Misschien nog wel langer!'
'O, is het al zo'n oud beestje? Nee, dan is het
iets heel anders,' wist Nogzowiets. 'Je moet er
gewoon nieuwe vleugwalmpjes onder hangen en klaar
is Kees.'
'Ja, daar is Kees mooi klaar mee! Maar Jááp
heeft wél twee linkerhandjes. Is dat moeilijk,
Nico? Die vleugdingen eronder hangen!'
'Ben je gek, joh! Er zit een beschrijving bij,
het is zo gepiept, een fluitje van een cent.'
'Nou, dat hoop ik dan maar. Over centen
gesproken, hoeveel kosten die gevalletjes me
eigenlijk?' wilde Van Broekhoest nog weten.
'Dan zal ik even moeten kijken, Jaap. Waar heb
ik ze ook alweer gelegd? Ik heb ze vanmorgen nog
in mijn handen gehad.'
Nogzowiets liep naar het winkelrek tegenover
hem en zocht de vleugwalmpjes. Soms deed hij er
met opzet wat langer over dan echt nodig was. Hij
genoot ervan om de mensen een beetje in spanning
te laten en ze daarna blij te maken.
'Hier heb ik het al,' zei Nogzowiets. 'Als je
er twee neemt -en dat zou ik in jouw geval zeker
doen- dan kost het... eens even kijken... vijf
gulden op de kop af.'
'Vijf gulden, hè? En je weet zeker dat het
daarmee opgelost is, dat van die lucht?' vroeg de
man nog.
'Als je je naam niet te veel eer aan doet wel,
meneer Van Broekhoest!'
'Ja, ha-ha. Zo kan-die wel weer, hoor. Hier heb
je vijf gulden.'
'En als het niet werkt,' legde Nogzowiets uit,
terwijl hij de klant het busje vleugwalmpjes gaf,
'dan geef je ze gewoon terug. Geen probleem.
Succes ermee, hè! En denk erom: rechtop houden,
anders verschuinen ze!'
Jaap van Broekhoest keek aandachtig naar het
busje. En van het busje weer naar Nogzowiets. Zijn
gezicht was één groot vraagteken.
'Probeer het maar,' zei Nogzowiets bemoedigend.
'Een kind kan de was doen. Echt! Je zult het
zien.'
6 De zaag
Vrolijke klanken vulden het gezellige winkeltje
die donderdagmiddag. Nogzowiets zat op zijn stoel
achter de toonbank. Naast hem op een klein kistje
stond een radiootje. Met zijn ogen dicht zat hij
daar te genieten van de muziek en glimlachte
tevreden in het zonnetje dat door de grote ruit
naar binnen scheen.
Plotseling klonk de winkelbel boven de muziek
uit. Nogzowiets bukte zich om de radio uit te
zetten en keek hoopvol naar de deur.
Twee mannen kwamen binnen. De voorste was
mager, had gitzwarte haren en een puntige neus,
waar je zonder problemen brood mee zou kunnen
snijden. Onder een glanzende vetkuif keek hij fel
uit zijn donkerbruine, bijna zwarte ogen en zocht
ermee naar de winkelier
De andere was groter en had een kaal hoofd,
bedekt met duizenden, korte stoppeltjes. Op de
zijkant van zijn enorme neus zat een grote, zwarte
moedervlek. Hij droeg een coltrui en een veel te
strakke spijkerbroek. De sportschoenen, waar de
lange tongen hongerig uitstaken, moesten minstens
maat 49 zijn. Nors keek hij voor zich uit en zag
de winkelier nog net, van onder de toonbank uit,
te voorschijn komen.
'Goedemiddag, heren, kan ik u ergens mee van
dienst zijn?' vroeg Nogzowiets opgewekt.
Het bleef stil. De beide mannen keken wat om
zich heen en zwegen. Nogzowiets wist niet goed wat
hij moest zeggen. Hij zag wel dat de twee niet hun
vriendelijkste gezicht hadden opgezet.
'Kan ik u misschien ergens mee helpen?'
probeerde hij weer, maar ook deze keer deden ze
hun mond niet open
Misschien spreken ze geen Nederlands, dacht hij
in een flits.
'Eh... ken ai help joe, plies?' vroeg hij in
zijn allerbeste Engels.
De mannen keken elkaar aan en de spichtige
knikte naar de kale.
'Heb je zagen?' vroeg hij met zijn zware stem.
'Eh, zagen? Nee, zagen verkoop ik niet. Het
spijt me dat ik u niet van dienst kan zijn,' zei
Nogzowiets. Hij voelde zich niet op zijn gemak bij
die twee. 'Als ik u was, ging ik even naar de zaak
van Krommerd, dat is hier om de hoek en dan de
tweede straat li...'
'Ik wil een zaag,' zei het stoppelhoofd weer.
'Hu-hum,' onderbrak het broodmes. 'Mag ik me er
misschien even mee bemoeien meneer, eh... Wat was
uw naam ook alweer?'
'Nogzowiets,' zei Nogzowiets.
'Meneer Nogzowiets,' ging hij verder. 'Mijn
vriend Koos hier is helaas nogal ongeduldig
aangelegd, ziet u. En als hij zijn zin niet
krijgt, kan hij heel vervelend gaan doen. Dan kan
hij -om maar eens een leuk voorbeeldje op te
noemen- allemaal dingetjes kapot maken, begrijpt
u? En als hij bijvoorbeeld zegt dat hij een zaag
wil hebben, dan bedoelt hij dat hij een záág wil
hebben, snapt u wel?'
Koos stond ja te knikken.
'Maar echt, heren, ik heb nog nooit van mijn
leven een zaag in mijn winkel gehad. Die zitten
niet in mijn assortiment.'
'Ik wil een zaag,' zei Koos weer.
'Ik geloof dat meneer hier het nog niet precies
begrijpt, is het wel?' zei de smalle. 'Luister
eens goed, beste vriend. Wij willen een zaag
kopen. En al moet u hem op de maan gaan halen of
voor mijn part in China... Dat zal ons een zorg
zijn. Maar een zaag willen we! Is dat nou zo
moeilijk!?'
Nogzowiets wist niet wat hij moest doen. Het
leek hem niet zo slim om het te blijven weigeren,
maar aan de andere kant wilde hij die ongure types
nooit meer in zijn winkel zien. Toen bedacht hij
het volgende. 'Goed, heren, luister. Ik zal hem
voor u bestellen bij de groothandel. Als u mij uw
adres geeft, dan zorg ik er wel voor dat die zaag
zo snel mogelijk wordt bezorgd. Wat denkt u
daarvan?'
'Kijk,' zei de vetkuif met de felle, bruine
ogen weer, 'als wij iets thuisgestuurd willen
krijgen, bellen we wel naar een of ander
postorderbedrijf, ja!? Wij komen dinsdag terug om
die zaag te halen, dus zorg er maar voor dat hij
er dan is, want anders zullen we hier eens het een
en ander verbouwen! En daar hebben we dan géén
zaag voor nodig! Probeer dat maar eens in die kale
biljartbal van je te prenten, ja!'
'Hé, Floris-Jan, je zou geen grapjes maken over
kale koppen. Dat had je beloofd,' zei Koos een
beetje boos.
'En jij noemt mij gewoon Jan! Oké? Bovendien
hoef jij je niet aangesproken te voelen. Jij hebt
geen kale kop, jij hebt stekeltjes. Mijn haren
zijn alleen wat langer dan die van jou. En wat
mooier,' zei hij er zacht achteraan toen hij zich
weer naar Nogzowiets omdraaide.
'Dus, tot dinsdag, dan maar. En nog een prettig
weekend, meneer Nogzowiets.'
'Ja, prettige kennis met u gemaakt, meneer
Nogzowat,' besloot Koos.
Ze draaiden zich om en verlieten de winkel even
snel als ze binnengekomen waren. Het was vijf voor
zes. Nogzowiets liep naar de deur en draaide het
bordje 'gesloten' naar de buitenkant. Hij had er
genoeg van voor die dag.
©Henk Joosen
|