Nogzowiets in de nesten

1 Rotzakken!

In het holst van de nacht schoot Nogzowiets rechtop in zijn bed. Zijn hart knalde als een gek in zijn borstkas. Een enorme dreun en oorverdovend glasgerinkel hadden hem ruw uit zijn dromen weggerukt. Ook Flip was wakker geschrokken en rende zenuwachtig blaffend door de woonkamer.

Snel klauterde hij zijn bed uit, liep naar de winkel en knipte het licht aan. Verbijsterd sloeg hij de handen voor zijn mond. Hij kon zijn ogen niet geloven. 'O nee,' stamelde hij. 'Het is niet waar...'

Maar toch droomde hij niet meer. Wat hij zag was verschrikkelijk. De etalageruit was aan diggelen gegooid en voor hem op de vloer tussen ontelbare stukken glas lag een zware, bruine straatsteen.

Zijn machteloosheid veranderde plotseling in woede. Wie haalde het in zijn hoofd om een kei bij hem naar binnen te smijten? Zo snel mogelijk probeerde Nogzowiets op zijn blote voeten tussen de scherpe scherven naar de winkeldeur te lopen. Vliegensvlug deed hij de deur van het slot. Toen hij eenmaal buiten stond, hoorde hij nog net een auto wegscheuren. Gillende banden klonken op vanuit de donkere straat.

'Rotzakken!' schreeuwde hij door de nacht naar de twee, steeds kleiner wordende rode lichtjes. Even later verdwenen ze om een hoek. Hoofdschuddend en hevig mopperend verdween Nogzowiets weer naar binnen

Een goed uur later, het liep al tegen vieren, zag de winkel er troosteloos uit. Aan de binnenkant tegen wat er van de ruit overgebleven was, had Nogzowiets een groot stuk karton gezet en de prullenbak was tot de rand gevuld met gebroken glas. Op de toonbank lag de klinker. Die nacht zou hij geen oog meer dichtdoen. Een beetje hees zong hij

"Tranen op haar wangen, verdriet op haar gezicht"

2 Hoog bezoek

En de week was zo rustig begonnen. Misschien wel te rustig. Daardoor waren ze allebei een beetje uit hun normale doen.

Nogzowiets had de laatste dagen zeeën van tijd gehad. Stratenmakers toverden parkeerplaatsen als gigantische puzzels op het witte zand. Wat eens een mooie laan was met prachtige lijsterbessen, werd nu een kale straat. En Flip wist niet meer waartegen hij moest plassen.

Nogzowiets liep steeds vaker naar de ouderwetse vitrine, waar je vanuit de winkel als een poppenkastpop over de houten wanden heen kon kijken. Zo maar om wat spulletjes te verschuiven of om te zien wat er op straat gebeurde.

Peinzend zong de kale winkelier zacht voor zich uit.

"radeloze ogen, glanzend in het licht"

Hij leunde achterover in de stoel achter de toonbank en stopte een pijpje. Even later kringelden de geurige rookslierten door het winkeltje. Het rook heerlijk zoet en deed denken aan karamel.

"Kom hier en stop met huilen en veeg je tranen weg"

Toen ging de bel. Een wat oudere vrouw met een grijs permanentje kwam binnen.

'Mag ik me even veurstellen? Mijn naam is mevrouw Stoet, aangenaam. De reden waarom ik hier sta, waarde man, is gelegen in het feit dat zeuwel mijn dienstbeude als mijn echtgeneut wegens omstandigheden het bed moeten houden.'

Nogzowiets vroeg zich even af of de twee gewoon ziek waren, of dat er iets anders aan de hand was.

De dame trok de mouwen van haar iets te grote bontjas wat omhoog om uit haar handtas een briefje te voorschijn te toveren.

'Luister eens, beste man,' zei ze. 'Bij ons landgoed aan de Seringenlaan hebben wij aanzienlijke tuinen, zeuals u wellicht wel weet. Regelmatig staan er namelijk reportages van in de diverse bladen.'

Haar mond keek zuur, als een omgekeerde halve maan. 'Maar goed, ter zake. Ik heb van onze tuinman verneumen dat wij met een preubleem zitten. Ik mag wel zeggen, een greut preubleem. En preublemen kunnen wij ons niet vereurleuven, natuurlijk. Dat begrijpt u wel. Onze tuinen moeten er altijd piekfijn bijliggen, zeudat het volk, uiteraard tegen betaling, onze pracht en praal kan bewonderen.'

Ze boog zich iets naar voren en keek onopvallend om zich heen. Nu pas zag Nogzowiets dat er kleine, zwarte stoppeltjes op haar kin groeiden. Op gedempte toon ging ze verder: 'We hebben namelijk last van ongedierte. Sinds onze tuinman het terras aan de neurdzijde heeft opgeheugd, hebben we er last van: het stikt er van die rotbeesten, miljoenen kleine monsters krioelen daar rond. Ach, hoe heten die ellendige krengen nou? Ze maken zeu'n vies krakend geluid als je ze deudtrapt. Eh... eu ja, plassenbedden.'

'Wablief?' was het eerste woord dat Nogzowiets tegen de vrouw sprak.

'Plassenbedden; van die vuile, grijze beestjes met al die peutjes.' Ze trok er een gezicht bij alsof ze gedwongen werd een boterham met knapperige, sappige 'plassenbedden' te eten en ging verder. 'En nu vraagt onze tuinman -omdat wij ab-seu-lúút niet willen dat die enge beesten euk in onze dure terracotta-potten keumen- of het misschien meugelijk is om onze kostbare potten op te truffelen?'

Bij dat laatste woord keek ze even op haar papiertje.

'Heeft u misschien...' Ze kneep haar ogen tot spleetjes samen. 'Eh tegendraadse meeleupers'.

'Tegendraadse meelopers, tegendraadse meelopers,' herhaalde Nogzowiets de woorden van de vrouw. Hij wreef met zijn hand over zijn achterhoofd en zei: 'Ik geloof dat ik er nog wel wat heb. Ik zal ze even voor u pakken.'

'Nee, nee, waarde man. Doe geen moeite. U denkt toch niet dat ik met dat spul euver straat ga. Waar ziet u mij veur aan, zeg? Ik wil het vanmiddag bij mij thuisbezorgd hebben; Seringenlaan 3. De kosten zijn geen preubleem, maar doet u er wel een rekening bij in drievoud, mét BTW. Eén veur de belastingen, één veur de zaak en één veur onze eigen administratie. Goedendag, waarde man.'

Nog voordat Nogzowiets had kunnen zeggen dat het niet mogelijk was om spullen thuis te bezorgen, had ze de winkel al verlaten

'Goedendag, waarde man,' prevelde hij met een omgekeerde-manen-mond.

Toen hij een tijdje later alles weer op een rijtje had, stak hij zijn pijp opnieuw op en blies karamelkringetjes in de lucht, pakte een papiertje en schreef er grinnikend op: Seringenlaan 3.

3 De bestelling

'En toen draaide ze zich om en was verdwenen. Wat vind je daarvan?' Nogzowiets genoot nog na. Zijn pretoogjes fonkelden, hij vond het prachtig.

Het was halfvier; tijd voor de thee. De oude winkelier had in de woonkamer in geuren en kleuren zitten vertellen over de bijzondere ontmoeting met mevrouw Stoet.

Vanuit zijn mand, naast de oude kolenkachel in de keuken, keken de trouwe ogen van Flip naar mevrouw Brugman. Zij hielp zijn baasje elke dag trouw met de dingen van alledag.

Tegenover haar zat Hans. Als hij niet geplaagd werd door proefwerken, kwam hij vaak even langs. Hij had aandachtig zitten luisteren en vroeg: 'Gaat u die bestelling werkelijk brengen? Of zal ík het doen? Ze wil die dingen immers vanmiddag al hebben. Mag ik het doen?'

'Mmm, mja. Ik weet het eigenlijk niet. De Seringenlaan is nogal een eind weg. En je ouders weten er niet van,' twijfelde Nogzowiets.

'Ik kan ze toch even opbellen. Mag het? Alsjeblieft, meneer Nico?' smeekte hij.

Nogzowiets dacht even na. 'Als je het écht graag doet, vind ik het goed. Maar dan bel ík je moeder op.'

De man stond op en liep naar de telefoon in de winkel. Even later kwam hij terug met een brede glimlach op zijn gezicht. In zijn hand had hij een kartonnen schoenendoos. In het deksel zaten een paar luchtgaatjes. 'En denk eraan, Hans. Niet openmaken en goed recht houden. Anders komt mevrouw Stoet nooit van haar bedpissers af!'

Met de fiets moest hij er binnen een kwartier kunnen zijn. Hij had van Nogzowiets een portemonnee meegekregen met wat wisselgeld erin. In het zijvak zaten de drie rekeningen: Fl. 3,80 voor de tegendraadse meelopers en tien gulden voor het thuisbezorgen. Nogzowiets had de jongen beloofd dat hij de helft van de bezorgkosten mocht houden, voor de moeite. Hij was nieuwsgierig hoe die 'kakmadam' eruit zou zien.

Om vier uur draaide hij de Seringenlaan in. Honderd meter verderop zag hij twee betonnen paaltjes die aan weerszijden stonden van een enorme oprijlaan die leidde naar de villa met het nummer 3. Een gigantisch bord liet iedereen zien wie hier woonden.

De man was beleggingsadviseur; hij leerde mensen hoe zij met veel geld, nog veel méér geld konden verdienen.

Links en rechts van hem schoven de berken langzaam voorbij. Aan het eind van het 'opritje' stond een ontzettend lange auto met wel zes deuren. Hij vroeg zich af waar hij zijn fiets zou laten. Tegen de voorgevel of de auto zetten, leek hem niet zo'n goed idee. Voorzichtig zette hij hem maar tegen de laatste berkenboom en met de portemonnee en de doos in de hand liep hij naar de voordeur. Een ouderwetse trekbel maakte ongeveer hetzelfde geluid als de winkelbel van Nogzowiets.

Geen reactie.

Als je in zo'n groot huis woont, is het wel heel toevallig dat je in de buurt bent als er wordt aangebeld, dacht Hans en probeerde het nog eens. Na even wachten hoorde hij een deur kraken. Holle voetstappen kwamen dichterbij. Eindelijk ging de zware voordeur langzaam een stukje open en het hoofd van de grijze vrouw kwam te voorschijn. Haar gezicht zag eruit alsof het jarenlang niet meer gelachen had. Ze zei niets en keek Hans doordringend aan met een blik van: wat moet je?

'Ik kom de bestelling van meneer Nogzowiets brengen, mevrouw,' zei Hans beleefd.

'Pardon?' zei ze en bleef hem strak aankijken met ogen die uit het vriesvakje van de koelkast leken te komen.

'De bestelling,' probeerde Hans nog een keer. 'De tegendraadse meelopers die u vanochtend besteld heeft.'

'Eu, juist ja,' herinnerde ze zich gelukkig. 'Ik had eigenlijk gedacht dat er een bedrijfswagen van die man zou keumen, niet zeu maar een leupjongen.'

'Een wat?' flapte Hans eruit, voordat hij het in de gaten had.

'Een leupjongen; een beudschappenjongen met een schoenendeus,' verduidelijkte mevrouw Stoet zich. 'Maar even zeu goed heb ik die artikelen besteld. Vertel me eens, heb je de rekeningen bij je?'

'Ja, mevrouw,' zei Hans maar weer vriendelijk.

Met samengeknepen oogjes en een verbeten trek om haar mond griste ze de papieren uit zijn hand en keek ernaar.

'En heb je de spullen bij je, jongeman? Geef eens hier!' Ze knipte een paar keer ongeduldig met haar magere vingers.

Ook de doos werd snel uit zijn hand gepakt en verdween achter de deur.

'Wacht even, dan ga ik geld halen.'

Tot zijn stomme verbazing werd de deur voor zijn neus dichtgekwakt. Verbouwereerd bleef hij staan wachten en net toen hij eraan begon te twijfelen of ze nog wel terugkwam, hoorde hij de voetstappen. De deur ging weer open.

'Zeu, hier is het geld. Precies gepast.'

Haar knokige hand voelde koud aan toen hij de lading kwartjes en dubbeltjes aanpakte.

'Het is precies Fl. 8,80. Dat is meer dan genoeg. Als er nu een wagen van de zaak van dat winkeliertje veur was keumen rijden, had ik nog wel tien gulden bezorgkosten betaald. Maar veur een leupjongen die zijn fiets neuta bene tegen onze kostbare berken zet, vind ik vijf gulden meer dan genoeg. Ga nu maar gauw weer weg!'

En voordat Hans ook maar iets had kunnen zeggen, werd de deur opnieuw voor zijn neus dichtgesmeten.

Hoe durft ze! Dat slaat toch helemaal nergens op, dacht Hans. Meteen belde hij weer aan.

Opnieuw ging de deur open. Maar voordat Hans iets kon zeggen, bitste de grijze vrouw hem toe: 'Maak dat je wegkomt. Verdwijn van mijn landgoed, snotneus.'

'KABÁF!' zei de deur tegen de sprakeloze jongen.

'En dat de plassenbedden maar in uw bed mogen pissen', zei Hans kwaad tegen de deur terug. Wat een mens!

4 Boos

Mevrouw Brugman had de hele dag wassen gedraaid. De laatste hing buiten aan de lijn in de wind te wapperen. De grote, witte onderbroeken van Nogzowiets hingen feestelijk naast elkaar alsof het vlaggetjesdag was

In gedachten verzonken zat Nogzowiets in zijn stoel achter de toonbank zachtjes te zingen.

"Veilig in mijn armen en geloof me als ik zeg, we hebben altijd nog elkaar"

Het afgelopen uur was er niet veel bijzonders gebeurd. Hij had de vloer een beetje aangeveegd en de etalage wat veranderd. Hij schrok van de winkelbel. Het was Hans.

'Ha, die Hans, hoe is het gegaan, joh?' vroeg hij vol verwachting terwijl hij zich oprichtte.

'Ga maar weer zitten, meneer Nico. Het was een ramp. Die Stoet is me een loeder, zeg. Die tang heeft me afgezet!'

Hans vertelde het hele verhaal. Van het grijze hoofd achter de deur en van het irritante geknip met haar vingers toen ze haar spullen wilde hebben. En toen hij vertelde dat ze hem maar vijf, in plaats van tien gulden had gegeven voor het bezorgen, omdat hij 'maar een leupjongen op een fiets' was en hoe ze hem had uitgemaakt voor snotneus, sloeg Nogzowiets van woede keihard met zijn vuist op de toonbank en riep: 'Wel potverdorie! Die ouwe taart! Hoe haalt ze het in haar hoofd om zo onbeschoft tegen jou te doen!? En ze zei nog wel dat de prijs geen probleem zou zijn. Nou, misschien heeft zíj geen probleem, maar ík wel! En dat zal ik haar eens onder haar neus wrijven ook. Haar excuses moet ze aanbieden. Ze heeft je behandeld als een stuk vuil. En bovendien wil ik mijn geld zien. Wat krijgen we nou!'

Die avond schreef Nogzowiets mevrouw Stoet meteen een brief waarin hij haar liet weten dat hij erop stond dat zij haar verontschuldigingen aan Hans aanbood. Zij moest hem bij die gelegenheid de rest van het geld geven. Ook liet hij haar weten dat hij haar onbeleefde gedrag niet op prijs stelde. Tot slot vond hij dat zij uiterlijk vrijdag 4 juli op de brief moest reageren.

Toen hij de brief gepost had, ging hij moe in zijn bed liggen en zong zichzelf in slaap.

"Tegenslag is nodig, je wordt er sterker van"

En midden in de nacht werd die steen door de ruit gesmeten...

5 Jaap

Het had al twaalf uur geslagen toen Nogzowiets naar de winkeldeur sjokte om het kaartje 'open' om te draaien. Daarna liep hij naar de keuken. Flip lag in zijn mand. Toen hij het geluid van zijn baasje hoorde, fronste hij zijn wenkbrauwen en lichtte traag, trillend een ooglid op.

'Gaat-ie mee?' vroeg Nogzowiets naar de bekende weg. Kwispelend stond het beestje op en liep naar het haakje waaraan zijn riem hing.

De stratenmakers zaten in de bouwkeet. Nogzowiets hoorde hun stemmen en hun harde gelach door de dunne wand heen. Over het smalle stukje trottoir langs de enorme zandbak liepen ze verder. Flip zocht vergeefs naar een boom, waartegen hij een plas kon doen. Hij snuffelde aan de tot grote, grijze dobbelstenen opgestapelde stoeptegels. Maar een geschikte plaats waar hij zijn poot kon optillen had hij nog niet gevonden.

'Kom, Flippie. Ik moet direct weer in de winkel zijn. Straks zijn we nog te laat. En dat willen we toch niet, is het wel?'

Na heel wat heen en weer geloop, besloot Nogzowiets het maar voor gezien te houden en naar huis terug te gaan. Het was kwart voor een en over een kwartiertje wilde hij klaar zijn met eten om weer te kunnen beginnen in de winkel.

Toen hij zijn sleutel in het slot stak en opzij keek naar de gloednieuwe winkelruit, hoorde hij het geluid van een flinke plas. Het leek erop dat Flip zijn nieuwe plekje gevonden had.

'Wanneer gaat u ook alweer naar uw broer in Haarlem toe, mevrouw Brugman? Was dat niet komende vrijdag?'

'Dat was wel de bedoeling, meneer Nogzowiets. Zijn vrouw gaat naar een cursus "Bakken zonder pannen", ziet u. En dan staat hij er helemaal alleen voor. En onder ons gezegd en gezwegen,' zei ze terwijl ze om zich heen keek alsof ze vermoedde dat er iemand mee stond te luisteren, 'hij is niet zo handig. Hij heeft twee linkerhanden. Wát zeg ik? Misschien wel drie! Maar in ieder geval... Maandag ben ik er dan weer, als u het goed vindt?'

'Gaat u maar lekker naar Haarlem toe. Geen probleem!' Nogzowiets nam een slok van zijn koffie en trok een tevreden gezicht.

Op dat moment werd de winkelier door de bel geroepen.

'Goedemiddag. Mooi weertje vandaag de dag, meneer Van Broekhoest,' begroette Nogzowiets de slordig geklede man die zijn winkel binnen kwam slenteren. Zijn jas was zó gekreukt dat hij hoog nodig uitgedeukt moest worden. Zijn stropdas zat scheef en zijn schoenveters waren los. Van Broekhoest had altijd losse veters. Hij vond het onzin om ze vast te maken. Wat had je eraan? Je moet je schoenen 's avonds toch weer uitdoen, vond hij.

'Van hetzelfde, Nogzowiets. Goh, wat is het warm, hè. Dat komt vast door die zon. Zou je niet denken?' zei de man vrolijk. 'Zeg, Nico, luister eens. Toen ik gisteren een eitje aan het bakken was -lekker met spek en kaas en zo- vond ik het ineens zo benauwd in de keuken. Ik dacht eerst dat het iets met mijn afzuigkap was, maar die deed het nog best. Ik had ook het klepraampje boven de deur open, maar toch hing er zo'n smerige, muffe lucht binnen. Ik snap er niks van. Nou heb jij nogal een goeie kijk op dat soort dingen. Zou jij weten hoe dat kan?'

'Tja, hoe kan dat?' Grote denkrimpels verschenen in het voorhoofd van de winkelier, het bleef een tijdje stil. 'Heb je gekeken naar de achterkant van je afzuiger?' vroeg hij toen. 'Daar zit meestal een rond frequentieknopje en dat moet je na duizend zuiguren indrukken. Dan wordt het zuigbereik metriek gehouden. Hoe lang heb je die kap al, Jaap?'

'Och, Nico. Die kap is al zo oud als ik weet niet wat. Misschien heb ik hem al wel tien jaar. Wat zeg ik? Misschien nog wel langer!'

'O, is het al zo'n oud beestje? Nee, dan is het iets heel anders,' wist Nogzowiets. 'Je moet er gewoon nieuwe vleugwalmpjes onder hangen en klaar is Kees.'

'Ja, daar is Kees mooi klaar mee! Maar Jááp heeft wél twee linkerhandjes. Is dat moeilijk, Nico? Die vleugdingen eronder hangen!'

'Ben je gek, joh! Er zit een beschrijving bij, het is zo gepiept, een fluitje van een cent.'

'Nou, dat hoop ik dan maar. Over centen gesproken, hoeveel kosten die gevalletjes me eigenlijk?' wilde Van Broekhoest nog weten.

'Dan zal ik even moeten kijken, Jaap. Waar heb ik ze ook alweer gelegd? Ik heb ze vanmorgen nog in mijn handen gehad.'

Nogzowiets liep naar het winkelrek tegenover hem en zocht de vleugwalmpjes. Soms deed hij er met opzet wat langer over dan echt nodig was. Hij genoot ervan om de mensen een beetje in spanning te laten en ze daarna blij te maken.

'Hier heb ik het al,' zei Nogzowiets. 'Als je er twee neemt -en dat zou ik in jouw geval zeker doen- dan kost het... eens even kijken... vijf gulden op de kop af.'

'Vijf gulden, hè? En je weet zeker dat het daarmee opgelost is, dat van die lucht?' vroeg de man nog.

'Als je je naam niet te veel eer aan doet wel, meneer Van Broekhoest!'

'Ja, ha-ha. Zo kan-die wel weer, hoor. Hier heb je vijf gulden.'

'En als het niet werkt,' legde Nogzowiets uit, terwijl hij de klant het busje vleugwalmpjes gaf, 'dan geef je ze gewoon terug. Geen probleem. Succes ermee, hè! En denk erom: rechtop houden, anders verschuinen ze!'

Jaap van Broekhoest keek aandachtig naar het busje. En van het busje weer naar Nogzowiets. Zijn gezicht was één groot vraagteken.

'Probeer het maar,' zei Nogzowiets bemoedigend. 'Een kind kan de was doen. Echt! Je zult het zien.'

6 De zaag

Vrolijke klanken vulden het gezellige winkeltje die donderdagmiddag. Nogzowiets zat op zijn stoel achter de toonbank. Naast hem op een klein kistje stond een radiootje. Met zijn ogen dicht zat hij daar te genieten van de muziek en glimlachte tevreden in het zonnetje dat door de grote ruit naar binnen scheen.

Plotseling klonk de winkelbel boven de muziek uit. Nogzowiets bukte zich om de radio uit te zetten en keek hoopvol naar de deur.

Twee mannen kwamen binnen. De voorste was mager, had gitzwarte haren en een puntige neus, waar je zonder problemen brood mee zou kunnen snijden. Onder een glanzende vetkuif keek hij fel uit zijn donkerbruine, bijna zwarte ogen en zocht ermee naar de winkelier

De andere was groter en had een kaal hoofd, bedekt met duizenden, korte stoppeltjes. Op de zijkant van zijn enorme neus zat een grote, zwarte moedervlek. Hij droeg een coltrui en een veel te strakke spijkerbroek. De sportschoenen, waar de lange tongen hongerig uitstaken, moesten minstens maat 49 zijn. Nors keek hij voor zich uit en zag de winkelier nog net, van onder de toonbank uit, te voorschijn komen.

'Goedemiddag, heren, kan ik u ergens mee van dienst zijn?' vroeg Nogzowiets opgewekt.

Het bleef stil. De beide mannen keken wat om zich heen en zwegen. Nogzowiets wist niet goed wat hij moest zeggen. Hij zag wel dat de twee niet hun vriendelijkste gezicht hadden opgezet.

'Kan ik u misschien ergens mee helpen?' probeerde hij weer, maar ook deze keer deden ze hun mond niet open

Misschien spreken ze geen Nederlands, dacht hij in een flits.

'Eh... ken ai help joe, plies?' vroeg hij in zijn allerbeste Engels.

De mannen keken elkaar aan en de spichtige knikte naar de kale.

'Heb je zagen?' vroeg hij met zijn zware stem.

'Eh, zagen? Nee, zagen verkoop ik niet. Het spijt me dat ik u niet van dienst kan zijn,' zei Nogzowiets. Hij voelde zich niet op zijn gemak bij die twee. 'Als ik u was, ging ik even naar de zaak van Krommerd, dat is hier om de hoek en dan de tweede straat li...'

'Ik wil een zaag,' zei het stoppelhoofd weer.

'Hu-hum,' onderbrak het broodmes. 'Mag ik me er misschien even mee bemoeien meneer, eh... Wat was uw naam ook alweer?'

'Nogzowiets,' zei Nogzowiets.

'Meneer Nogzowiets,' ging hij verder. 'Mijn vriend Koos hier is helaas nogal ongeduldig aangelegd, ziet u. En als hij zijn zin niet krijgt, kan hij heel vervelend gaan doen. Dan kan hij -om maar eens een leuk voorbeeldje op te noemen- allemaal dingetjes kapot maken, begrijpt u? En als hij bijvoorbeeld zegt dat hij een zaag wil hebben, dan bedoelt hij dat hij een záág wil hebben, snapt u wel?'

Koos stond ja te knikken.

'Maar echt, heren, ik heb nog nooit van mijn leven een zaag in mijn winkel gehad. Die zitten niet in mijn assortiment.'

'Ik wil een zaag,' zei Koos weer.

'Ik geloof dat meneer hier het nog niet precies begrijpt, is het wel?' zei de smalle. 'Luister eens goed, beste vriend. Wij willen een zaag kopen. En al moet u hem op de maan gaan halen of voor mijn part in China... Dat zal ons een zorg zijn. Maar een zaag willen we! Is dat nou zo moeilijk!?'

Nogzowiets wist niet wat hij moest doen. Het leek hem niet zo slim om het te blijven weigeren, maar aan de andere kant wilde hij die ongure types nooit meer in zijn winkel zien. Toen bedacht hij het volgende. 'Goed, heren, luister. Ik zal hem voor u bestellen bij de groothandel. Als u mij uw adres geeft, dan zorg ik er wel voor dat die zaag zo snel mogelijk wordt bezorgd. Wat denkt u daarvan?'

'Kijk,' zei de vetkuif met de felle, bruine ogen weer, 'als wij iets thuisgestuurd willen krijgen, bellen we wel naar een of ander postorderbedrijf, ja!? Wij komen dinsdag terug om die zaag te halen, dus zorg er maar voor dat hij er dan is, want anders zullen we hier eens het een en ander verbouwen! En daar hebben we dan géén zaag voor nodig! Probeer dat maar eens in die kale biljartbal van je te prenten, ja!'

'Hé, Floris-Jan, je zou geen grapjes maken over kale koppen. Dat had je beloofd,' zei Koos een beetje boos.

'En jij noemt mij gewoon Jan! Oké? Bovendien hoef jij je niet aangesproken te voelen. Jij hebt geen kale kop, jij hebt stekeltjes. Mijn haren zijn alleen wat langer dan die van jou. En wat mooier,' zei hij er zacht achteraan toen hij zich weer naar Nogzowiets omdraaide.

'Dus, tot dinsdag, dan maar. En nog een prettig weekend, meneer Nogzowiets.'
'Ja, prettige kennis met u gemaakt, meneer Nogzowat,' besloot Koos.
Ze draaiden zich om en verlieten de winkel even snel als ze binnengekomen waren. Het was vijf voor zes. Nogzowiets liep naar de deur en draaide het bordje 'gesloten' naar de buitenkant. Hij had er genoeg van voor die dag.


©Henk Joosen