De Nimfen van de Amstel

Er was eens een schuitevoerder die een stel schuiten had liggen in de achtergracht bij de Amstel. Hij gebruikte ze voor vrachtvervoer in de stad en iedere avond werden ze schoongespoeld en afgemeerd aan de steiger. Dit ging jaren goed, tot op een dag de schuitebaas naar de Achtergracht ging en zag dat al zijn schuiten waren losgemaakt en dwars over het water lagen. Met enig gemopper haalde hij ze uit elkaar en ging weer aan het werk.
De volgende dag zag hij tot zijn woede, dat de schuitenweer waren losgehaald. Dit kon niet blijven doorgaan, en hij zou de kwajongens op heterdaad betrappen. Daarvoor ging hij ‘s nachts op de loer liggen. Het was een mooie warme nacht en de schuitebaas, die achter een boom stond, kon het niet verhelpen dat hij in slaap viel. Hij schrok wakker van de kerkklok die twaalven sloeg.
Toen hij richting zijn schuiten keek zag hij er tot zijn verbazing allemaal lichtjes boven zweven. Kleine meisjes met vleugeltjes dansten op zijn boten en maakte ze één voor één los. De man werd boos en stormde naar de waterkant. Hij kon nog net op een van zijn boten springen en greep een nimf vast. De nimf was doodsbenauwd. Ze vertelde huilend dat zij en haar zusjes de nimfen van de Amstel waren, dat ze alleen mar aan het spelen waren en geen kwaad bedoelden. Ze beloofde hem dat als hij haar liet gaan dat hij een bood vol goud zou krijgen. Vol verbazing liet hij de kleine nimf gaan en zag hoe ze met haar zusjes richting de Amstel vluchtte. Toen opeens begon het water te borrelen en zag de schuitebaas een bootje vol goud boven komen.
Met dit goud liet hij dertien pakhuizen bouwen, genoemd naar de maanden van het jaar en naar de zon.