De muze van de
nieuwe eeuw
De muze van de nieuwe eeuw, zoals onze achterkleinkinderen, en misschien een
nog later geslacht haar zal kennen, wanneer openbaart zij zich? Hoe ziet zij
eruit, wat, zingt zij? Welke snaren van de ziel zal zij doen trillen? Tot welke
hoogte zal zij haar eeuw verheffen?
Hoe veel vragen in onze drukke tijd, waarin de poëzie iemand als het ware in
de weg!
loopt en waarin men heel goed weet dat al dat "onsterfelijke", dat
de hedendaagse dichters schrijven, in de toekomst wellicht alleen maar blijft
voortleven als houtskoolkrabbels op gevangenismuren, door enkele nieuwsgierigen
slechts opgemerkt en gelezen.
De poëzie moet ook aanpakken, moet tenminste ook munitie leveren in de
partijstrijd, waar bloed en inkt vloeien.
Dat is eenzijdig gepraat, zullen velen zeggen; de poëzie is in onze tijd
niet vergeten.
Nee, er zijn nog mensen die op hun "vrije maandag" zich tot poëzie
voelen aan.
getrokken en dan werkelijk ook een boodschap naar de boekwinkel sturen en
daar voor
vier schellingen poëzie kopen, de best gerecommandeerde, wanneer zij het
voelen knorren in hun respectieve edele delen.
Sommigen stellen zich reeds tevreden met wat zij als toegift kunnen krijgen
of zijn reeds voldaan met wat zij op een zakje uit de kruidenierswinkel lezen;
dat is goedkoper en daar moet men in onze drukke tijd wel op letten; Wij voelen
ons aangetrokken tot wat wij hebben en dat is genoeg! Toekomstpoëzie, evenals
toekomstmuziek, behoort tot de donquichotterieën; daarover te spreken is als
het praten over ontdekkingsreizen op Uranus
De tijd is te kort en te kostbaar voor het spel der fantasie, en wat is
poëzie eigenlijk helemaal, als we nu eens echt verstandig willen praten? Die
klinkende uitbarstingen van gevoelens en gedachten, dat zijn maar trillingen en
bewegingen van de zenuwen.
Alle geestdrift, vreugde, smart, zelfs onze stoffelijke begeerten zijn, naar
de geleerden ons vertellen, niets dan zenuwtrillingen. Ieder van ons is een
snaarinstrument.
Maar wie er grijpt in die snaren? Wie doet ze trillen en beven? De Geest, de
onzichtbare goddelijke Geest die, door die snaren, Zijn aandoeningen, Zijn
stemmingen doet klinken die worden begrepen door de andere snaarinstrumenten,
zodat zij bij het horen weerklinken in harmonische tonen of in sterke
dissonanten. Zo was het, zo blijft het, bij de grote vorderingen die de mensheid
maakt, bewust van haar vrijheid
Elke eeuw, elk tiental eeuwen kan men ook zeggen, toont ons zijn grootheid in
de poëzie; geboren in de laatste jaren van dat tijdperk treedt zij op, regeert
zij in het begin van het nieuwe.
Midden in onze drukke, suizende machinetijd is zij reeds geboren, zij de muze
van; de nieuwe eeuw, wij brengen haar onze groet! Zij moge die groet horen of
lezen, misschien wel tussen de houtskoolkrabbels waarvan wij zo-even spraken.
Haar wieg schommelde van het uiterste punt dat een mensenvoet betrad op
ontdekkingsreizen aan de Noordpool, tot zover het oog kon reiken in "de
zwarte kolenzak" van de poolhemel. Wij hoorden het schommelen niet door het
geratel van de machines, het gefluit van de locomotief, het doen springen van
materiële rotsen en van de oude banden van de geest.
In de grote fabriek van onze tijd is zij geboren, waar de stoom zijn
kracht uitoefent, waar Meester Bloedeloos en zijn gezellen dag en nacht zwoegen.
Zij bezit het grote, van liefde vervulde hart van een vrouw, het vuur van de
'Vestaalse maagd, het vuur van de hartstocht. Zij kreeg de flikkering van het
verstand in ;alle kleuren van het prisma, die door de eeuwen heen wisselden en
naar de modekleur gewaardeerd werden. Haar pracht en haar kracht is het machtig
zwanekleed ,der ,fantasie, door wetenschap geweven, door de oerkracht
gevleugeld.
Zij is van vaders kant een kind uit het volk, gezond van geest en zinnen;,met
ernstige blikken en schalkse mond. Haar moeder is de hooggeboren, in de sfeer
der academie opgegroeide dochter van de emigrant met de gouden
rococoherinneringen.. De muze van de nieuwe eeuw heeft in zich bloed en ziel van
beiden.
Heerlijke feestgeschenken waren naast haar wieg gelegd. Bij massa's zijn
'daar, als bonbons, de verborgen raadsels van de natuur gestrooid met de
oplossing erbij; van de duikerklok is daar wonderlijk "snoepgoed"
geschud uit de diepte der zee. De kaart van de hemel, die hangende grote oceaan
met zijn myriaden eilanden, ieder een wereld op zichzelf, werd afgedrukt; als
wiegekleed eroverheen, gelegd. De zon schildert 'haar allerlei beelden af, de
fotografie mag haar speelgoed schenken.
Haar min heeft voor haar gezongen van Eyvind Skaldespiller en Firdusi, van de
minnezangers en van wat Heine in jeugdige overmoed zong uit 'het diepst van zijn
dichterziel. Veel, te veel heeft haar min haar verteld; zij kent de Edda, de
afschuwwekkende saga's waar de vervloekingen ruisen met bloedige vleugels. De
hele "Duizend-en-een-nacht" van het oosten heeft zij gehoord in het
vierde deel van een uur.
De muze van de 'nieuwe eeuw is nog kind, maar zij is uit de wieg gesprongen,
zij is vol wil, zonder te weten wat zij wil. .
Nog speelt zij in haar grote kinderkamer, die vol kunstschatten staat in
rococostijl. De Griekse tragedie, de Latijnse komedie staan daar in marmer
gebeiteld; de volksliedjes der verschillende naties hangen als gedroogde.
planten aan de muur, één kus en zij worden fris en geurig. Om haar ruisen
eeuwige akkoorden, de gedachten van Beethoven, von Gluck, Mozart en alle grote
meesters. Op het boekenrek Zijn er zeer velen gezet die in hun tijd onsterfelijk
waren en hier is best plaats voor vele anderen, wier naam wij horen klinken door
de telegraafdraad der onsterfelijkheid, maar zij sterven met het telegram.
Verschrikkelijk veel heeft zij gelezen, al teveel; zij is immers in onze tijd
geboren, vreselijk veel moet weer vergeten worden en de muze zal weten te
vergeten.
Zij denkt niet aan haar lied dat zal voortleven in een nieuw duizendtal
jaren, zoals Mozes' dichtwerken leven en Bidpai's met goud bekroonde fabel van
de list en het geluk van de vos; Zij denkt niet aan haar zending, haar klinkende
toekomst,
zij speelt nog met de strijd der naties, die de lucht doet trillen en
klankfiguren opwerpt van
pennen en kanonnen, kriskras door elkaar, runen die moeilijk zijn te lezen.
Zij draagt een Garibaldi-hoed, leest intussen haar Shakespeare en denkt een
ogenblik: hij kan nog opgevoerd worden wanneer ik groot ben! Calderon moge
rusten in de sarcofaag van zijn werken, met het opschrift van de beroemdheid.
Holberg, ja, de muze is cosmopoliet, zij heeft hem ingebonden in één band met
Molière, Plautus en Aristophanes, maar zij leest toch hèt meest Molière.
Zij mist de onrust die de gemzen in de Alpen opjaagt en toch snakt haar ziel
naar het zout des levens, zoals de gemzen naar dat van de bergen; er is een rust
in haar hart als in de oude verhalen van de joden, de stem van de nomade op de
groene vlakten in de stille, heldere sterrennachten, en toch klopt in dat gezang
het hart sterker dan in de borst van de vurige strijder uit Thessaliës bergen
in de Griekse oudheid.
Hoe is het met haar christendom gesteld? Zij heeft de grote en de kleine
tabel der filosofie geleerd; de oerstoffen hebben een van haar melktanden
gebroken, maar zij heeft een nieuwe gekregen, in de vrucht der kennis beet zij
in de wieg, ze at en werd wijs, zodat de "onsterfelijkheid" plotseling
voor haar opvlamde als de geniaalste gedachte der mensheid.
Wanneer begint de nieuwe eeuw der poëzie? Wanneer zal men de muze leren
kennen? Wanneer zal men naar haar luisteren?
Op een mooie voorjaarsmorgen komt zij aansuizen op een locomotiefdraak door
tunnels en over viaducten, of zij komt over de zachte, sterke zee op een
blazende dolfijn, of zij komt door de lucht op Montgolfiers vogel Rok en daalt
neer op het land, vanwaar haar goddelijke stem voor de eerste maal het
mensengeslacht zal "begroeten. Waar? Misschien op Columbus' ontdekking, het
land der vrijheid, waar de inboorlingen werden als opgejaagd wild en de negers
slaven, het land vanwaar wij het lied van "Hiawatha" hoorden? Of in
het werelddeel der antipoden, de goudklomp in de Zuidzee, het land van de
tegenstellingen, waar onze nacht dag is en zwarte zwanen zingen in mimosabossen?
Of op het land waar de Memnonzuil klonk en klinkt, waar wij niet de sfinx van
het gezang in de woestijn begrepen. Of op het steenkooleiland, waar Shakespeare
heerser is sedert Elizabeths tijd? Of in Tycho Brahes vaderland dat hem
verbande, of in Californiës sprookjesland, waar de Wellingtonboom zijn kroon
verheft als de koning der wereldbossen.
Wanneer zal de ster schitteren, de ster op het voorhoofd der muze, de bloem
in wier bladeren is gegrift wat haar eeuw verstaat onder schoonheid van vorm,
kleur en en geur?
wat is het program van de nieuwe muze?" vragen de knappe leden van de
rijksdag in onze tijd. "Wat wil ze? Vraag liever wat zij niet wil!
Zij wil niet optreden als een spook uit vroeger tijden! Zij wil geen
toneelstukken
opbouwen uit versleten dramatische verhevenheden of gebreken in structuur
bedekken met verblindende lyrische draperieën! Haar vlucht zal zijn als die van
Thespis' wagen naar het marmeren amfitheater. Zij slaat niet de gezonde
menselijke taal aan stukken om haar samen te klinken tot het kunstig klokkenspel
met zijn bekoorlijke klank van de toernooien der troubadours. Zij wil niet de
poëzie als edelman, het proza als burger doen optreden! Zij staan naast
elkander als gelijken in klank, volheid en kracht. Zij wil niet uit IJslands
sagablokken de oude goden beitelen! Die zijn dood, er is in de nieuwe tijd geen
sympathie voor, geen verwantschap met hen! Evenmin wil zij haar tijd verzoeken
zijn geest in te kwartieren in Franse romankroegen en wil zij verdoven met de
chloroform van alledaagse geschiedenissen
Een levenselixer wil zij brengen! Haar lied in poëzie en proza wil kort,
helder, rijk zijn! Elke hartslag der volkeren is slechts één letter in het
grote abc der ontwikkeling, maar iedere letter grijpt zij met even grote liefde,
stelt ze op tot woorden en vlecht die woorden in ritmen tot een hymne voor haar
tijd. En wanneer is de volheid van de tijd gekomen?
Dat duurt lang voor ons die nog hier zijn gebleven dat duurt kort voor hen de
vooruit zijn gevlogen Spoedig zal de Chinese muur ineenstorten; Europa's
spoorwegen, zullen Aziës gesloten beschavingsarchief bereiken - de twee
cultuurstromingen, zullen elkaar ontmoeten! Dan zal wellicht de waterval dreunen
met diepe klank, wij ouden in het heden, zullen sidderen bij die krachtige
tonen, wij zullen daarin een Ragnarok horen, de val der oude goden, wij zullen
vergeten dat hierbeneden tijden en volksstammen moeten verdwijnen en slechts
een klein beeld van elk, omhuld door het woord op de stroom der eeuwigheid.,
drijft als een lotusbloem en ons zegt dat zij allen bloed Van ons bloed zijn en
waren, hoe verschillend zij ook gekleed mochten zijn; het beeld van de joden
straalt uit de bijbel, dat van de Grieken uit de Ilias en de odyssee, en het
onze,…?
Vraag het de muze van de nieuwe eeuw, wanneer Ragnarok zal zijn aangebroken, wanneer het nieuwe Gimle zich zal verheffen in verheldering en begrijpen.
De macht van de stoom, de druk van het heden waren hefbomen! Meester
Bloedeloos en zijn bezige gezellen, die de machtige heersers van onze tijd
schijnen, zijn slechts dienaren, zwarte slaven die de zaal versieren, de
schatten aandragen de tafels dekken voor het grote feest, waar de muze in
kinderlijke onschuld, jonkvrouwelijke geestdrift en moederlijke rust en wijsheid
de wonderlijke lamp der dichtkunst opheft, het rijke, volle mensenhart met Gods
vlam.
Wees gegroet, gij muze van ,de nieuwe eeuw der poëzie! Onze groet stijgt op
en wordt gehoord, zoals de lofzang van de wormen gehoord wordt, de wormen die
door het ploegijzer worden stukgesneden, terwijl een nieuwe lente straalt, de
ploeg, voren kerft en ons wormen doorsnijdt, opdat de zegen kan groeien voor de
komende geslachten.
Wees gegroet, gij muze van de nieuwe eeuw
Uit de sprookjes van Hans Cristiaan
Andersen
Een verhaal uit 1861
|