De man met het witte paard

Er was eens een oude man. Op een zaterdagavond zat hij in het stamcafé van het dorp waar hij woonde. Alle oude mannen zaten rond een tafel. Ze waren allemaal aan het opscheppen over dingen die ze hadden beleefd. De oude man zelf had ook een heel verhaal. De anderen wilden het graag horen, dus begon hij te vertellen:

'Toen ik nog jong was, reisde ik door heel de wereld. Ik had een wit paard en met dat paard kwam ik overal. Op één van mijn reizen kwam ik een man tegen. De man had schoenen van lood aan zijn voeten. 'Waarom heb je zulke zware schoenen?' vroeg ik hem vol verwondering. 'Zie je daar dat konijn?' vroeg de man, 'die wil ik hebben.' Nog voor de man helemaal uitgesproken was rende hij er vandoor. Met het lood aan zijn voeten. Binnen een paar seconden was hij weer terug. Hij had het konijn gevangen. Ik had nog nooit zoiets wonderbaarlijks gezien! Ik vroeg hem: 'Wil je mee gaan met mijn reis. Dan krijg je honderd gulden.' De hardloper wilde dat best en dus gingen we samen verder.

Niet veel later kwamen we bij een grote akker. We zagen een man die met zijn oor op de grond lag. 'Wat doe je beste kerel?' vroeg ik de man. 'Ik luister. Ik heb namelijk erwten geplant en ik wil weten wanneer ze boven de grond uit komen,' zei hij. 'Dat kan helemaal niet!' lachte ik spottend. Maar hij zei: 'Ik weet zeker dat ze binnen vierentwintig uur boven de aarde zijn.' Dat wilde ik natuurlijk wel zien en ik en de hardloper bleven een nacht in het dorp.
De volgende dag gingen we kijken naar de erwten en inderdaad, ze waren boven de grond gegroeid. 'Als je met ons mee op reis gaat, geef ik je honderd gulden', zei ik tegen de luisteraar. Hij wilde graag mee en gedrieën reisden we verder.
Een aantal dagen later kwamen we bij een grote vijver aan. Er was een man die heel veel zand op zijn rug droeg. 'Wat ben je van plan met al dat zand?' vroeg ik hem nieuwsgierig. 'Ik heb duizend hectare zand op mijn rug. Daarmee ga ik de vijver dempen,' antwoordde hij vriendelijk. Een paar tellen later was hij aan de rand van de vijver, gooide het zand erin en dempte de vijver. 'Waarom kom je niet met ons mee op reis. Dan geef ik je honderd gulden,' stelde ik hem voor. Dat leek hem een goed idee en met zijn vieren en mijn paard gingen we verder.
Nog geen dag later kwamen we aan bij een groot leeg grasveld. We zagen een molen. De wieken draaiden hard in het rond. Dat verbaasde ons, want het was windstil die dag. We liepen verder en kwamen op een heuvel een klein mannetje tegen. Hij had bolle wangen van het harde blazen. 'Waarom blaas je zo hard?' vroeg ik hem. 'Zagen jullie die molen niet, ik zorg ervoor dat zijn wieken draaien,' antwoordde hij. Ook hem vroeg ik of hij mee wilde en dat wilde hij wel.
Niet lang daarna kwamen we langs een man met een pijl en boog. Hij keek naar boven. 'Wat is er in de lucht te zien?' vroeg ik hem. Ik zag namelijk helemaal niets. 'Ik heb een vogel geschoten,' zei hij. 'Dat kan helemaal niet, ik zie helemaal geen vogels!' zei ik verontwaardigd. 'Nee, dat zien jullie ook niet. Hij vliegt zo hoog dat niemand hem ziet. Maar ik wel en ik heb hem geraakt. Over een dag valt hij pas op de grond.' Dat wilde ik wel eens zien en we overnachtten op het veld. Inderdaad werden we de volgende ochtend wakker van een doffe plof. Het was de dode vogel die op de grond viel, met een pijl in zijn borst.
Ik vroeg de man om mee te gaan op mijn reis en hij stemde in. Na een paar weken reizen kwamen we aan bij een grote stad. We gingen naar de koning om onderdak te vragen. Hij vond het wel bijzonder dat we helemaal uit Holland kwamen en daarom mochten we in het kasteel overnachten. 's Avonds aten we met de koning en dronken we wijn. 'De beste wijn die er is,' zei de koning trots. 'Het is goede wijn, maar de wijn in Holland is nog beter,' zei ik tegen de koning. Hij geloofde er helemaal niks van. Hij wilde wel een weddenschap aangaan: 'Als jullie me binnen vierentwintig uur een fles wijn uit Holland geven, geef ik jullie zoveel goud als een man kan dragen,' zei hij. 'Maar als het niet lukt of als ik de wijn niet lekkerder vind, worden jullie mijn slaven.'
Vol vertrouwen namen we de opdracht aan. De hardloper trok zijn lodenschoenen aan en begon naar Holland te rennen.
Die nacht sliepen we niet zo goed, want we waren toch wel een beetje ongerust of de renner het wel zou halen. Toen het ochtend was, was hij nog niet terug.
'Ik luister wel even met mijn oor op de grond,' zei de luisteraar. 'Ik hoor hem snurken. Hij is in slaap gevallen!' Geen nood zei de schutter. Hij schoot een pijl. De pijl kwam precies in de arm van de hardloper. Die schrok wakker en begon weer te rennen. Hij was precies terug binnen vierentwintig uur. De fles wijn die hij had meegenomen gaf hij aan de koning.
De koning dronk de wijn en zei: 'Inderdaad, deze wijn is nog beter! Ik zal een zak goud voor jullie laten vullen. Meer kan een man toch niet dragen.' Maar ik zei tegen de koning: 'Vult u maar een schip!' De koning was wat verbaasd, maar deed het toch maar.
De sterke man, die eerder de vijver gevuld had met zand, droeg het schip op zijn rug. We gingen weer verder op reis. Maar de koning was heel boos dat hij zoveel goud verloren had. Daarom beval hij zijn leger achter ons aan te gaan.
De blazer was de eerste die het zag: 'Wees maar gerust,' zei hij. Op dat moment nam hij een grote hap lucht en blies alle soldaten weg.
We besloten het schip in het water te laten en verder te varen. Maar hoe verder we kwamen hoe kouder het werd. Ineens zagen we zelfs ijsrotsen. Om niet vast te komen zitten, meerden we aan bij land en overnachtten daar. Mijn witte paard had ik vast gemaakt aan het grote schip. Het was een hele koude nacht.
Toen we wakker werden zagen we dat het paard ongeduldig en boos was. Hij had in de nacht zo hard tegen het schip geschopt dat er een heel gat in was gekomen. Een groot deel van het goud was in de zee gevallen. Maar er was nog zoveel goud over dat we allemaal nooit meer hoefden te werken toen we thuis kwamen.'
Dat was alles wat de man zei. Hoe de mannen in de kroeg ook aandrongen, hij zweeg. De oude mannen wisten niet of ze het moesten geloven. Maar het is wel bekend in het dorp dat de man die het verhaal vertelde, zolang hij in het dorp woonde nooit heeft gewerkt.'

Bron- Thinkquest 2002