De man die het
huishouden zou doen
Er was eens een man, die altijd zuur en gemelijk was en
nooit tevreden over wat zijn vrouw in het huishouden had gedaan. Op een avond
tijdens de hooioogst kwam hij thuis en knorde en ketterde weer, dat de vonken er
afvlogen.
'Maar mijn beste vriend, ga toch niet zo tekeer', zei zijn vrouw. 'Morgen zullen
we ruilen: ik zal met de hooiers meegaan, dan kun jij het huishouden doen.'
Ja, daar kon de man zich best mee verenigen, dat wilde hij wat graag..
's Morgens vroeg nam de vrouw de zeis over de schouder en vertrok naar de wei om
te hooien en de man begon maar meteen aan het huishouden. Eerst wilde hij boter
karnen; maar toen hij een poosje gekarnd had, kreeg hij dorst en ging naar de
kelder om wat bier te tappen. Terwijl hij daarmee bezig was, hoorde hij, dat het
varken naar binnen gewandeld was. Met de tap van de bierton in zijn hand liep
hij even vlug de keldertrap op om te voorkomen, dat het varken de karn zou
omgooien.
Maar toen hij zag, dat het varken de karn al omvergeworpen had en smakkend van
de room stond te snoepen die over de vloer stroomde, werd hij zo uitzinnig van
woede, dat hij de bierton volkomen vergat en meteen op varkensjacht ging. Hij
haalde het dier bij de deur in en gaf het een fikse trap, zodat het bleef liggen
waar het lag. Tot zijn schrik bedacht hij, dat hij nog steeds met de tap in zijn
hand liep; maar toen hij in de kelder kwam, was het biervat al leeg.
Hij ging toen naar het melkkoetje en vond daar nog zoveel room, dat hij er de
karn mee vol kreeg. En hij begon opnieuw te karnen want boter wilde hij voor het
middagmaal hebben. Toen hij een poos had gekarnd, bedacht hij, dat de thuiskoe
nog binnen stond en haar natje en droogje nog niet had gehad hoewel de dag al
een heel eind gevorderd was. Hij vond de wei te ver en dacht, dat hij haar maar
liever op het dak moest laten grazen: het huis had een plaggendak en er groeide
prachtig sappig gras op. Het huis lag tegen een steile heuvel aan, en als hij nu
een plank op het dak legde, dacht hij de koe er wel bovenop te kunnen krijgen.
Maar de karn durfde hij niet alleen te laten want zijn zoontje scharrelde en
kroop door het vertrek; die zou hem wel eens kunnen omgooien. Daarom nam hij de
karn op zijn rug mee. Maar hij wilde de koe eerst nog even water geven voor hij
haar op het dak losliet. Hij nam dus een emmer om daar water mee te putten, maar
op hetzelfde ogenblik, dat hij zich over de putrand boog, vloeide de room de
karn uit en langs zijn nek omlaag.
Het liep al hard naar de middag en nog steeds had hij geen boter; toen bedacht
hij, dat hij ook best pap kon koken en hing een pan met water boven het
haardvuur. Na dat gedaan te hebben, kwam de gedachte bij hem op dat de koe wel
eens naast het dak kon stappen en haar poten of nek breken; hij klom daarom naar
boven om haar vast te binden. Het ene
eind van het touw bond hij om de hals van de koe, vervolgens liet hij het door
de schoorsteenpijp glijden en beneden deed hij zolang een lus om zijn eigen
dijbeen want het water in de pot kookte al en hij moest nu eerst de pap gaan
roeren.
Terwijl hij daarmee bezig was viel de koe toch van het dak en trok de man door
de pijp omhoog; daar bleef hij vastzitten. En de koe, dat arme beest, hing
langs de wand van het huis, zweefde tussen hemel en aarde en kon omlaag noch
omhoog.
De vrouw liep er intussen allang op te wachten, dat de man haar voor het
middageten zou komen roepen. Maar het duurde en bleef duren en er gebeurde
niets. Ten slotte was zij het wachten moe en liep naar huis. Toen zij zag hoe
akelig de koe daar hing, liep ze snel op haar toe en kapte het touw met de zeis
door. Op hetzelfde ogenblik viel de man door de pijp omlaag en toen de vrouw
binnentrad, stond hij op zijn kop in de pappot. ..
|