Het Madeliefelfje

Het madeliefelfje zat klein en sierlijk tussen haar bloempjes en keek vol verwachting naar een slakje. Langzaam kroop het slakje over haar bladeren en vlak voor het elfje bleef het staan. "Poeh," zuchtte het slakje, "het valt niet mee als je klein bent en ook nog langzaam. Ik wou dat ik groot en vlug was, dan zou het leven een stuk leuker zijn, denk je ook niet?"
"Daar zeg je wat," antwoordde het elfje, "het lijkt me heel erg leuk om ook eens groot te zijn."
"En ook vlug", zei het slakje snel. "Nou, vlug hoeft voor mij niet, maar groot, ja, dat lijkt me wel wat."
"Nee, maar jij hoeft ook niet vlug te zijn, want jij kunt toch vliegen?" vroeg het slakje. "Wat je vliegen noemt. Ik kan met mijn zware groene vleugels niet echt vliegen, hoor, hooguit een beetje fladderen. Nee, daarvoor moet je doorzichtige lichte vleugels hebben. Of je moet een vlinder zijn, maar vlinders zijn ook veel lichter dan ik." "O, zit dat zo", zuchtte het slakje. "Maar hoe worden we dan groot?" "Als je niet vanzelf groot wordt, kun je wel groot klimmen", bedacht het elfje en keek het slakje vol verwachting aan. Het slakje begreep het niet: "Hoe bedoel je dat?" "Nou, gewoon, als je naar boven klimt, weet je ook hoe het is om groot te zijn", lachte het elfje.
Het elfje had gelijk. Dat het slakje dat niet zelf bedacht had. "Je bedoelt hoog klimmen?" Het elfje knikte. "Ja, heel hoog. Dan kijkje neer op de wereld die aan je voeten ligt, want dan ben je heel groot."
"Goed," zei het slakje, "begin jij maar, want bij mij duurt het heel lang voordat ik groot ben."
Nieuwsgierig keek het elfje omhoog. Dat lukte niet goed: ze zat met haar bloemen in een heel groot grasland en behalve de grashalmen zag ze niets waar ze in kon klimmen. "Hè, wat jammer nou," riep ze teleurgesteld, "er is helemaal niets waartegen ik omhoog kan klimmen."
"Jawel hoor," vond het slakje, "kijk maar vlak voor je neus." Het elfje keek vlak voor haar neus en ontdekte een spinnendraadje. Het bengelde vlak voor haar heen en weer.
 
"Hoi," riep ze blij, "daar kan ik gemakkelijk in klimmen."
Voorzichtig begon ze naar; boven te klimmen, steeds hoger langs het spinnendraadje.
Het slakje en haar bloempjes werden kleiner en kleiner, totdat ze ze bijna/niet meer
kon onderscheiden. Wat was ze nu hoog!
Dus zo voelt het als je groot bent! Nu lag de wereld aan haar voeten en van louter
blijdschap deed ze een stap naar voren en|liet het spinnendraadje los. Dat was niet
slim, want ze viel, en ze viel!
Wanhopig probeerde ze te vliegen, maar het bleef bij een beetje gefladder. Met een
harde plof landde ze midden op haar bloemen. Geschrokken vroeg het slakje of ze
zich pijn gedaan had. "Nee, dat niet,” zuchtte het elfje, "maar ik ben toch blij dat ik niet zo groot ben. Als je klein bent, kun je ook niet zo diep vallen." Dat vond het slakje ook. Klein zijn heeft ook zijn voordelen.