Het lot van de kinderen van Lir

In Ierland kwamen de vijf koningen eens bijeen om te bepalen wie de opperkoning moest worden.
Koning Lir van de Heuvel van het Witte Veld was er zeker van dat hij zou worden gekozen.
Maar de raad van edelen koos Dearg, de zoon van Dagda, tot opperkoning, omdat zijn vader een groot druïde was geweest en hij de oudste zoon van zijn vader was.
Lir verliet daarop de vergadering van de koningen en ging naar huis, naar de Heuvel van het Witte Veld.
De andere koningen wilden hem achterna gaan, om hem met de speer en het zwaard te verwonden, omdat hij ongehoorzaam was geweest aan de man die zij tot opperkoning hadden benoemd.
Maar koning Dearg wilde daar niets van horen en zei: "Laten we hem liever aan ons binden met de banden van het bloed, zodat er vrede kan heersen in het hele land. Laat hem een vrouw kiezen uit de drie meisjes met de grootste schoonheid en de beste naam van heel Ierland, de drie dochters van Oilell van Aran, die onder mijn hoede zijn opgegroeid"
En dus vertelden boodschappers Lir dat de koning hem een pleegkind van zijn pleegkinderen wilde schenken. Lir vond dat een goed idee en vertrok de volgende dag met vijftig wagens van de Heuvels van het Witte Veld naar het Meer van het Rode Oog bij Killaloe. Toen Lir de drie dochters van Oilell te zien kreeg, zei de koning tegen hem "Maak maar een keuze uit de meisjes, Lir."
"Ik weet niet wat de beste keuze is"zei Lir . "Maar de oudste is de edelste, daarom kan ik haar het beste nemen."
"Als dat je keuze is" zei de koning. "Ove is de oudste, en je krijgt haar hand, als je dat is wat je wilt." En dus vond de bruiloft plaats van Lir en Ove, waarna ze terugkeerden naar de Heuvel van het Witte Veld.
Ze kregen een tweeling, een jongetje en een meisje, die ze Fingula en Aod noemden. Daarna nog een tweeling, twee zoons, Fiachra en Conn. Ove stierf bij hun geboorte en Lir treurde diep om haar. Als hij niet zoveel van zijn kinderen had gehouden, zou hij van verdriet zijn gestorven.
Koning Dearg had erg met Lir te doen, ontbood hem en zei: "Mede namens jou treuren we om Ove. Maar omdat ik onze vriendschap heel belangrijk vindt, geef ik je haar zuster Oifa als vrouw."
Lir stemde daar mee in: ze trouwden en hij nam zijn nieuwe vrouw mee naar zijn huis.
Eerst voelde Oifa genegenheid voor de kinderen van Lir en haar zuster. Iedereen die de vier kinderen zag, ontkwam er dan ook niet aan zielsveel van hen te gaan houden. Lir was dol op hen: hun bedden stonden voor zijn bed en wanneer hij 's ochtends in alle vroegte was opgestaan, ging hij bij hen liggen. Als gevolg daarvan werd Oifa getroffen door de giftige pijl van de jaloezie en ging ze de kinderen haten. Op een dag liet ze haar rijtuig inspannen en vetrok ze met Lirs vier kinderen. Fingula wilde niet met haar mee op reis, want ze had die nacht een droom gehad waarin ze voor Oifa was gewaarschuwd: maar ze kon haar nootlot niet ontlopen. Toen het rijtuig aankwam bij het Meer van het Rode Oog, zei Oifa tegen de mensen daar: "Als jullie de vier kinderen van Lir vermoorden, beloon ik jullie met alles wat jullie verlangen". Maar ze weigerden en zeiden dat het slecht was wat zij had bedacht. Daarop wilde ze zelf het zwaard ter hand nemen om de kinderen te vermoorden, maar het feit dat ze een zwakke vrouw was, voorkwam dat. Daarom reed ze met hen naar het Meer, zodat ze konden baden, en de kinderen deden wat zij hun opdroeg. Zo gauw ze bij het meer waren, tikte ze hen aan met de toverstok van een druïde en gaf hun de gedaante van vier prachtige volmaakt witte zwanen en zong hen als volgt toe:

"Verdwijn maar, koningskinderen, op de woeste baren!
Voortaan zullen jullie kreten klinken russen de vogelscharen"
Fingula antwoordde:
"Jij heks! Wij kennen je ware naam!
Je kunt ons over de golven jagen,
Maar soms komen we aanland tezaam.
Ons wacht dan hulp, maar jou zal straf mishagen.
Onze lijven mogen op het meer verkeren,
Onze geesten zullen huiswaarts keren".

Toen zei ze: "Bepaal wanneer de ellende die je ons hebt gebracht, wordt beëindigd".
Oifa lachte en zei: "Jullie zullen pas vrij zijn wanneer de vrouw uit het zuiden zich verbindt aan de man uit het noorden, wanneer Lairgnen van Connaught trouwt met Deoch van Munster. Intussen zal niemand in staat zijn jullie weer van gedaante te laten veranderen.
Negenhonderd jaar zullen jullie over de meren en stromen van Ierland dwalen. Ik verleen jullie alleen deze gunst: dat jullie je spraakvermogen behouden, en dat er geen muziek op aarde zal zijn, die even mooi is als de klaagzangen die jullie zullen zingen".
Dit zei ze, omdat ze wroeging kreeg over het kwaad dat ze had aangericht.

En daarop sprak ze deze versregels:

"Weg van mij, kinderen van Lir,
Jullie lot hebben de winden in de hand,
Tot Lairgnen en Deoch op een keer
Trouwen en jullie in het noordwesten zijn van Ierland.
Een verraderlijk zwaard doorstak het hart van Lir,
Van Lir, zo machtig in de strijd,
Maar al ging ik met dit zwaard tekeer,
Het is ook mijn hart dat hierdoor lijdt."

Ze liet de paarden omkeren en ging naar het paleis van koning Dearg. De edelen aan het hof vroegen haar waar de kinderen van Lir waren gebleven, en ze zei: "Lir vertrouwt hen niet toe aan koning Dearg." Maar Dearg vermoedde dat de vrouw iets ergs had uitgehaald en stuurde daarom een boodschapper naar het paleis van het Witte Veld.
"Waarom zijn jullie hier?" vroeg Lir aan de boodschappers.
"Om je kinderen te halen, Lir"antwoordden ze.
"Zijn ze dan niet samen met Oifa bij jullie aangekomen?"vroeg Lir.
"Dat zijn ze niet," zeiden de boodschappers. "Volgens Oifa wilde u de kinderen niet met haar mee laten gaan".
Toen Lir dit hoorde, werd hij heel verdrietig, want hij besefte dat Oifa zijn kinderen kwaad had gedaan. Hij ging naar het Meer van Het Rode Oog en toen de kinderen hem zagen naderen, zong Fingula:

"Welkom is de paardenstoet
Die nu toekomt op dit meer
Geducht komen zij ons tegemoet,
Zeker zoeken zij ons weer.
Laat ons naar de kust gaan, Aod,
Fiachra en Conn, jij knappe vent,
Want tot deze ruiters, dat wil nu het lot,
Hoort koning Lir met ieder die hem kent."

Terwijl ze deze regels zong, kwam koning Lir bij de oever van het meer aan, en hij hoorde de zwanen met menselijke stemmen spreken. Hij sprak daarop de zwanen aan en vroeg hun wie ze waren. Fingula antwoordde: "Wij zijn je eigen kinderen, die door de kwaadaardigheid en jaloezie van je vrouw, de zus van onze moeder, in het ongeluk zijn gestort."
"Hoelang blijven jullie betoverd?"vroeg Lir.
"Niemand kan ons verlossen voordat de vrouw uit het zuiden en de man uit het noorden in de echt zijn verbonden, voordat Lairgnen van Connaught is getrouwd met Deoch van Munster."
Toen schreeuwden Lir en zijn gevolg het uit van verdriet en ontzetting en ze bleven aan de oever naar de muziek van de zwanen luisteren totdat de zwanen wegvlogen.
Koning Lir ging naar het paleis van koning Dearg en vertelde hem wat Oifa met zijn kinderen had gedaan.
Dearg bracht daarop Oifa onder zijn tovermacht en vroeg haar wat volgens haar de vreselijkste gedaante was. Ze antwoordde dat het de gedaante van een luchtdemon was. "Die gedaante zal ik jou dan geven." zei Dearg en hij tikte haar aan met de toverstok van een druïde en gaf haar de gedaante van een luchtdemon. Ze vloog meteen weg en is nog steeds een luchtdemon - en zal dat voor altijd blijven.
Maar de kinderen van Lir bleven de mensen vermaken met hun prachtige gezang. In heel Ierland had nooit muziek geklonken die de vergelijking met hun gezang kon doorstaan. Toen het tijdstip was aangebroken waarop ze het Meer van het Rode Oog moesten verlaten, zong Fingula dit afscheidslied:

"Vaarwel koning Dearg, wensen wij u,
Meester in de druïdenleer!
Ook van u, vader, vertrekken wij nu,
Koning van de Heuvel van het Witte Veld, o Lir!
Wij gaan de ons opgelegde tijd
Doorbrengen, ver van het menselijke gewoel,
Waar de Moyle door de wereld glijdt,
Somber van kleed, en bitter van gevoel,
Totdat Deoch met Lairgnen trouwt
Dus kom, broers met eens rode wangen
Weg van dit meer, hoezeer het ons berouwt,
Weg van de mensen die naar ons verlangen"

En vervolgens stegen ze op, en hoog door de lucht vlogen ze naar Moyle tussen Ierland en Albain.
De mensen in Ierland waren diep bedroefd om hun vertrek en in het hele land werd afgekondigd dat er voortaan geen zwanen meer mochten worden gedood. De zwanen waren nu alleen, bevangen door de kou en vervult van verdriet en spijt. Toen naderde er een zware storm en Fingula zei: "Broers, laten we een plaats afspreken waar we weer bij elkaar komen als we door de kracht van de wind uit elkaar worden gedreven."
En ze zeiden: "Laten we afspreken dat we bij elkaar komen bij de zeehondenrots."
De golven werden hoger, de donder rolde, de bliksem flitste en een zwiepende storm raasde over het water, zodat de kinderen van Lir ver uit elkaar werden gedreven op zee. Maar na de verschrikkelijke storm brak er een rustige periode aan.

Fingula was helemaal alleen en zong dit lied:

"Wee mij zolang ik leven zal
Mijn vleugels vroren aan mijn flank vast
O Geliefd drietal, geliefd drietal
Drietal wat knus onder mijn veren past
Eerder komen de doden weer tot leven
Dan dat ons weerzien zal zijn gegeven."

Ze vloog naar de zeehondenrots en zag algauw Conn naderen met zware tred en doorweekte veren. En ook Fiachra kwam, verkleumd, nat en zwak, ze konden geen van beiden een woord uitbrengen zo verzwakt waren ze. Maar ze liet hen onder haar vleugels nestelen en zei: "Als Aod nu nog naar ons toe kon komen, zouden we helemaal gelukkig zijn." Al gauw zagen ze Aod aankomen, met droge kop en gladgestreken veren. Fingula stopte hem onder haar borstveren, Fiachra onder haar rechtervleugel en Conn onder haar linkervleugel. Samen zongen ze dit lied:

"Onze stiefmoeder deed ons veel kwaad,
Met haar boze toverdaad
Ze liet ons de zee opgaan
Vermomd als toverzwaan
We baden ons op de rotstoppen
In woest gekamde schuimkoppen
Ons deel van het biergelag
In het zout dat de zee ons schenken mag."

Op een dag zagen ze een schitterende stoet witte paarden naderen. Het bleken de twee zoons van koning Dearg te zijn, die hen nieuws wilden brengen over Dearg en hun vader Lir.
"Het gaat goed met hen"zeiden ze. "Ze zijn gelukkig, afgezien van het feit dat jullie niet bij hun zijn en ze niet weten waar jullie heen zijn gegaan sinds de dag dat jullie vertrokken bij het Meer van het Rode Oog.

"Wij zijn niet gelukkig "zei Fingula, en zong dit lied.

"In Lir's huis is men vanavond blij
Men kan volop wijn en bier verteren.
Maar de kinderen van Lir: Hoe varen zij?
Als beddengoed hebben wij onze veren
En wat hebben wij aan vlees en wijn?
Wit zand en bitter zeezout
Fiachra's bed en Conn's slaapplaats: dat zijn
Mijn vleugels aan de Moyle - zo koud
Aod verschuilt zich in mijn borstdons
Zo is het gesteld met ons

Dearg's zoons gingen naar Lir's paleis en vertelden hem hoe zijn kinderen eraantoe waren.
Toen kwam de tijd dat de kinderen van Lir hun lot moesten ondergaan.
Ze vlogen met de stoom van de Moyle mee naar de baai van Erris en bleven daar zolang het noodlot het hun had toebedeeld.
Daarna vlogen ze naar de Heuvels van het Witte Veld, waar ze alles kaal en verlaten aantroffen.
Er waren alleen nog groene heuvelforten zonder daken en brandnetelbossen, er was geen huis meer te vinden. De vier zwanen gingen bij elkaar zitten en slaakten drie jammerkreten.

Fingula zong dit lied:

"Ach, het komt me bitter voor
Dat het huis van mijn vader is verlaten door
De honden en de vrouwen
Ook koningen moeten we berouwen
En drinkhoorns en bekers: verslagen
Zien we: hier zijn niet langer drinkgelagen
Ach, ik zie aan de staat van deze woning
Dat deze is verlaten door de koning
Veel leden we op onze lange zwerftocht
We werden door de wind en kou bezocht
Maar nu doet dit het allermeeste pijn
Dat in ons geboortehuis geen mensen zijn."

Dus vlogen de kinderen naar het Roemrijke Eiland van Sint Brandaan, waar ze zich vestigden aan het Meer van de Vogels.
Hier bleven ze tot Sint Patrick naar Ierland kwam en de heilige Mac Howg naar het Roemrijke Eiland.
In de eerste nacht dat hij op het eiland was, hoorden de kinderen van Lir de klok luiden voor het ochtendgebed, hiervan schrokken ze vreselijk. De broers vluchten weg en lieten Fingula alleen.
"Wat is er aan de hand lieve broers?" vroeg ze. "We weten niet wat dat verschrikkelijke geluid is wat we net hoorden" zeiden ze.

Fingula begon te zingen:

"Luister naar het klokgelui van deze man
Sta op en houd je vleugels recht
Dank God dat hij hier komen kan
Wees dankbaar, want je hoort hem echt
Hij zal jullie leed verminderen
En jullie van de rotsen voeren
Ja, Lir's mooie kinderen
Hoor hem zijn mooie klokken roeren."

En Mac Howg daalde af naar de kustlijn en vroeg: "Zijn jullie de kinderen van Lir?"
"Ja, dat zijn wij" riepen ze in koor.

"Goddank" zei de heilige. "Want voor jullie ben ik naar dit eiland gekomen, wat ver ligt van alle andere Ierse eilanden. Kom nu aan land en vertrouw mij." Ze gingen aan land en hij maakte kettingen voor hen van blinkend wit zilver. Hij bond Aod en Fingula met de ene ketting aan elkaar en Conn en Fiachra met de andere.
In deze tijd was Lairgnen prins van Connaught en zou gaan trouwen met Deoch de dochter van de koning van Munster.
Deoch had het verhaal van de kinderen gehoord en veel liefde en genegenheid voor de zwanen opgevat.
Ze zei dat ze pas zou trouwen als ze de wonderbaarlijke vogels van het Roemrijke Eiland had gezien.
Lairgnen vroeg daarom de heilige Mac Howg om de vogels naar haar toe te sturen. Maar die weigerde dit, zodat Lairgnen en Deoch zelf naar her Roemrijke Eiland moesten reizen.
Daar aangekomen wilde Lairgnen de vogels van het altaar halen, maar toe hij ze had aangeraakt viel hun verenkleed af en veranderden de drie zoons van Lir in verweerde, magere grijsaards en Fingula in een tanige vrouw, vel over been.

Lairgnen schrok en wilde snel vertrekken maar Fingula zong dit lied:

"Kom ons dopen, o heilige man
In verwijder aldus de vlekken van
Onze zielen.Leg ons zo te rusten in het land
Fiachra en Conn elk aan een kant
Leg tussen mijn armen, in mijn schoot
Mijn knappe broer Aod na zijn dood:

Hierna werden de kinderen van Lir gedoopt. Toen ze waren gestorven, werden ze begraven zoals Fingula had gezegd: Fiachra en Conn aan weerzijden van haar en Aod voor haar. Er werd een grafmonument voor hen opgericht waarop in runen hun namen stonden beschreven.

Dat was het lot van de kinderen van Lir