Lilian
Lang, lang geleden, ergens in het verre
verleden van de donkere Middeleeuwen, leefde een
vrouw alleen met haar kind omdat haar man haar in
de steek had gelaten. De vrouw was mensen, vooral
mannen, zo gaan haten dat ze een verbond met de
duivel sloot en zich toelegde op zwarte magie en
de kunst van het heksen. In het dorp waar haar
armetierige huisje stond, waren onheil, hagel,
veeziekten en grote branden een veelvoorkomend
verschijnsel. De dorpsbewoners wisten zeker dat
dit alleen maar het werk kon zijn van een boze
tovenares. Hun verdenking viel op de oude kol in
het huisje met de grote schoorsteen, want, zo
zeiden de mensen tegen elkaar, die deed sinds de
bevalling van haar kind zo raar. Ooit was ze
veruit het mooiste meisje van de hele streek
geweest, mooier dan de opgaande zon, mooier dan
het mooiste bloemenveld. Maar nu zag ze er
afgetakeld uit, ze had rimpels in haar gezicht en
keek iedereen die ze tegenkwam boos aan. De mensen
in het dorp waren bang geworden. Ze waren niet
alleen bang voor het onheil, maar ook voor de oude
tovenares. Daarom durfde niemand haar aan te
klagen. Ze zou wraak nemen, daarvan waren de
dorpsbewoners overtuigd, hetzij vóór, hetzij na de
dood op de brandstapel die ze verdiende. Toch
waren er ook een paar vrouwen in het dorp die af
en toe de oude tovenares om raad gingen vragen. Ze
had altijd wel een middeltje of een goed advies
wanneer iemand een gevaarlijke ziekte onder de
leden had, hopeloos verliefd was, geen kinderen
kon krijgen of de koeien dode kalveren ter wereld
brachten. Niet iedereen kon op haar hulp rekenen.
Ook daarvan waren in het dorp gevallen bekend.
Soms kreeg iemand die om hulp kwam vragen het
tegenovergestelde. Dan schreef de oude kol
middeltjes voor die het allemaal nog veel erger
maakten. Het kind van de oude kol was een prachtig
mooie jonge meid die niet onderdeed voor haar
moeder in jongere jaren. De dorpsbewoners
beweerden dat ze zelfs nóg mooier was. Maar omdat
ze haar moeder vreesden, werd het meisje door alle
dorpsbewoners gemeden. Ze ging niet op school
omdat de leraar haar niet in zijn klas wilde
hebben. Wanneer ze in de dorpsstraat liep of op het
dorpsplein, renden alle kinderen weg. Overal werd
ze gemeden, zelfs in de kleine winkel midden in
het dorp. De vrouwen stoven al links en rechts de
deur uit als ze het meisje in de verte zagen
aankomen. Geen van de mannen en jongelingen wilde
toegeven dat hij haar mooi vond, maar als ze door
het dorp liep, loerden ze allemaal naar haar. De
jongelingen die anders zo luidruchtig waren,
werden heel stil als ze voorbijkwam, en staarden
haar na tot ze weer uit het zicht verdwenen was.
De mensen voelden dat het meisje bijzonder was. Ze
wisten niet precies waarom, maar zeker was dat zij
niet op haar moeder leek. De vrouwen hadden
eigenlijk wel medelijden met haar, omdat haar
moeder een oude heks was. Soms zat het meisje voor
het huisje en naaide rokken of stopte een kous.
Soms zong ze melancholische liederen of danste ze
voor het huisje. Haar zwarte ogen en rode lippen
lachten als de jongelingen op een afstandje naar
haar stonden te loeren. En ze lachte ook als de
knapen haar weer een streek wilden leveren, waar
ze meestal op het laatste moment toch maar van
afzagen. Ze zorgde voor de hardvochtige moeder die
haar naar haar pijpen liet dansen en met zo veel
werk overlaadde dat het meisje geen tijd had om
zich met een jongeling in te laten - als er al een
te vinden was die dat echt zou willen. De
dorpsbewoners begonnen zich steeds meer zorgen te
maken over hun toekomst. Niet alleen richtte de
heks voortdurend onheil aan, ook trokken er steeds
meer jonge mannen uit het dorp weg. De jongelingen
konden gewoonweg geen vrouw in het kleine dorp
vinden en gingen hun geluk elders in de omgeving
of zelfs in de stad beproeven. Sommige boeren
moesten hun bestaan opgeven omdat er s zomers bij
het oogsten geen hulp meer te krijgen was. De smid
had geen opvolger en de schoenmaker had alleen
maar een dochter. De boze tovenares stond het
leedvermaak op het gezicht geschreven, telkens als
weer een jonge man met pijn in zijn hart afscheid
moest nemen. De mooie dochter had niet het boze
hart van haar moeder geërfd en voelde zich
verantwoordelijk voor het feit dat zo veel mannen
het dorp in de steek lieten. Ze deed haar best om
er niet langer mooi uit te zien. De rokken en
jurken die ze droeg, kregen steeds meer gaten, en
ze ging er alsmaar slonziger uitzien. Ze liet haar
lange rode haar los hangen en waste het niet meer.
Maar hoe ze ook haar best deed, het hielp allemaal
geen zier. De gaten in haar rokken toonden haar
verleidelijke witte lijf en leidden de mannen zo
af dat ze steeds vaker ruzie kregen met hun
vrouwen. En de wilde haardos van het meisje deed
haar zwarte ogen zo sterk fonkelen dat eenieder
die haar aankeek niet zonder brandwonden in zijn
hart naar huis terugkeerde. Toen het meisje
zeventien jaar was en de kinderschoenen dus allang
was ontgroeid, wist ze eigenlijk nog helemaal
niets van de wereld. Ze had de school nog nooit
vanbinnen gezien en ook de kerk was haar vreemd
gebleven. Ze had geen vriendinnen van wie ze iets
had kunnen leren en haar moeder bracht haar alleen
het aller-noodzakelijkste bij. Ze sprak bijna
nooit, leefde dag in dag uit in haar eigen
droomwereldje en was bijna altijd alleen met haar
onbeholpen gedachten. Toch had de jonge vrouw een
vriend met wie ze af en toe sprak. Het was haar
haan. Voor een vogel was hij buitengewoon
scherpzinnig en bovendien beheerste hij de taal
der mensen. Ondanks dat had hij van menselijke
aangelegenheden nagenoeg geen verstand. Hij werd
zo in beslag genomen door de voortdurende
conflicten en ruzies tussen zijn kippen dat hij
bijna geen tijd meer had voor de mooie dochter van
de boze heks. Het was een lauwwarme zomeravond en
nieuwe maan toen de oude heks tegen haar dochter
zei:'Je hebt een leeftijd waarop het bloed in de
aderen van een vrouw begint te gisten, zoals het
sap van de bomen in de lente. Het is de leeftijd
waarop een dom moederskindje weerloos is tegen de
arglist en de valstrikken van de kerels. Het is
daarom de hoogste tijd datje immuun wordt gemaakt
voor deze mannenliefde, waar voor ons vrouwen zo
veel kommer en kwel van komt. Vandaag neem ik je
mee naar onze meester. Hij heeft de macht en de
kracht om jouw hartje te pantseren en hard als
steen te maken voor de vurige blikken van de lepe
mannen. Ze zullen naar jouw liefde smachten en
langzaam wegkwijnen als ze merken dat jij niet
ingaat op hun avances. Eindelijk kan ik wraak
nemen op die gewetenloze schepsels. Ze zullen zich
als muggen aan het licht van de kaars branden en
dood neervallen.' De jonge vrouw begreep niet waar
haar moeder het over had, maar deed wat haar werd
opgedragen. Ze trok haar kleren uit en liet zich
door haar moeder met een zalf insmeren die
heksenkracht bezat. Die zalf maakt een mens zo
licht dat hij kan vliegen als een vogel. Daarna
sprak de moeder een heksenspreuk die het meisje
nogal huiveringwekkend vond. De oude kol beval
haar dochter naakt op een bezemsteel te gaan
zitten, maar het meisje voelde er niets voor
schaamteloos door de nacht te vliegen. Ze huilde
tranen met tuiten en liet haar moeder niet met
rust voor zij haar nachthemd mocht aandoen. Zelf
steeg de moeder wel helemaal in haar blootje op
een bezem, en samen vlogen de twee vrouwen door de
schoorsteen naar buiten. De haan sloeg het
schouwspel gade en kraaide met hese stem: 'Lilian,
Lilian, neem me mee, neem me mee!' 'Rare snoes,'
riep Lilian van haar bezem naar beneden/wat heb
jij bij ons op de heksenheuvel te zoeken? Ze
zullen jou wegjagen, omdat je niet uitgenodigd
bent.' De haan gaf niet op en riep haar na dat zij
hem toch kon meenemen. 'Vooruit dan maar,' riep
Lilian,'maar denk eraan, je doet het op eigen
risico. En gedraag je een beetje.' Lilian vloog
naar beneden om de haan op te halen. De haan
stapte achter op de bezem en vloog mee naar de
heksenheuvel. Hij had zo'n raar voorgevoel
gekregen dat het meisje iets zou kunnen overkomen,
en dacht dat het geen kwaad kon als hij in de
buurt was. Toen ze de moeder inhaalden, merkte
deze niet dat het meisje een blinde passagier op
haar bezem vervoerde. De haan had zich onder het
wapperende hemd van Lilian verstopt, zodat alleen
zijn poten te zien waren. Met grote snelheid
doorkliefden ze de donkere nacht. Lilian was niet
bang, hoewel het haar eerste rit op een bezem was.
Integendeel. Ze haalde er halsbrekende toeren mee
uit, en voelde zich op haar smalle lange houten
ros veiliger dan menig mooi meisje op een
hakkenei. Ze vlogen sneller dan de snelste
roofvogel en hadden hun doel daarom al na korte
tijd bereikt. Het was een kale rots midden in het
bos dat ver van hun dorp verwijderd lag. Van
beneden kwam een lawaai van jewelste toen ze over
de rots vlogen om ergens in de buurt te landen.
Overal dansten, zongen en floten wilde heksen.
Lilian vroeg haar moeder waarom de heksen zo veel
kabaal maakten. 'Dat doen ze als ze weten dat onze
meester onderweg is.' Toen moeder en dochter van
hun houten paarden waren gestegen en zich onder de
schaar van heksen begaven, zonk het meisje het
hart in de schoenen. Rondom een hoog oplaaiend
vuur in het midden van de rots zaten wel vijftig
jonge en oude wijven. Ze waren allemaal naakt en
hadden lang haar dat bijna op de grond hing. Ze
beduidden Lilians moeder dichterbij te komen,
heetten haar welkom en zwaaiden vrolijk naar haar.
Lilian werd met boze blikken bestraft, want ze had
het gewaagd de rots in een nachthemd te betreden.
Sommige heksen verweten haar moeder dat ze dit had
toegelaten. De heksen sloegen een taal uit die
Lilian nog nooit had gehoord; ze begreep er mets
van. De oude kol trok de schouders op en zei iets
terug, maar ook dat verstond Lilian niet. Ze vroeg
zich af of de meeste heksen een slokje op hadden
en niet goed wisten wat ze deden. Boven het vuur
hing inderdaad een grote ketel met hete, bloedrode
wijn en de heksen namen om beurten een beker van
het koppige drankje. Ze dronken zo gulzig dat
Lilian de rode wijn door de witte kelen van de
heksen naar beneden kon zien stromen. Haar moeder
dronk ook, maar Lilian liet zich niet vermurwen.
Zij keek met grote ogen naar de meester van de
wilde bende, die midden in de kring stond. Om
beurten kwamen de heksen naar hem toe en kusten
hem de hand. De meester lette echter niet op de
heksen, hij had alleen oog voor de novice. Het was
een grote, autoritaire man, helemaal in het zwart,
maar op zijn zwarte baret zat een rood veertje.
Hij had een rode baard in een wasbleek gezicht.
Zijn ogen fonkelden zo sterk dat iedereen die hem
aankeek meteen betoverd was. Net als de heksen in
de kring dronk ook de meester van de rode wijn.
Daarna greep hij een heks die bij hem in de buurt
stond en danste met haar om het grote vuur. Zo
ging dat een hele tijd door en steeds nam hij een
andere heks om mee om het grote vuur te dansen. De
overige heksen dansten ook en zongen goddeloze
liederen. Lilian werd er niet bij
betrokken. Waarschijnlijk omdat ze nog steeds haar
nachthemd droeg en niet als de andere heksen in
haar blootje meedanste en meezong. Het meisje
sloeg het tafereel gade vanaf een grote steen waar
ze met opgetrokken knieën en met de haan op haar
schoot zat, en voelde zich er steeds minder
prettig bij. Plotseling werd het stil. De meester
had de laatste heks losgelaten en drie keer in de
handen geklapt. Het was zo stil geworden dat
Lilian alleen nog maar het zachte ruisen van de
bladeren van de bomen hoorde. Tot haar grote
ontsteltenis zag het meisje dat de grote man
regelrecht op haar afkwam. Zijn grijns deed het
bloed in haar aderen stollen. Er was geen ontkomen
aan. De man strekte zijn behaarde armen naar haar
uit en wilde met haar dansen. Maar eerst probeerde
hij haar het nachthemd van het lijf te
scheuren. Toen zij zijn hand aan de zoom van het
hemd voelde, schreeuwde zij doodsbenauwd:'Heilige
Maria!' Op dat moment kraaide de haan en hij deed
een aanval op het gezicht van de man alsof hij hem
de ogen wilde uitkrabben. De duivel, die moest
toegeven dat hij deze slag verloren had, begon
heel hard te lachen, smeet de wilde haan tegen een
grote steen en stampte met zijn voeten op de grond
alsof hij een paard was. Daarna sprong hij de
afgrond in, waaruit een hoge gele vlam naar boven
schoot die de hele omgeving naar zwavel deed
stinken. Toen Lilian een beetje van de schrik -was
bekomen, was de hele schaar van heksen verdwenen
en het vuur in het midden van de rots in elkaar
gezakt. Alleen haar moeder en de hinkende haan,
die overal brandwonden had en er nogal gehavend
bijliep, waren er nog. Het meisje kon niet lang
van haar opluchting gemeten. Haar moeder kwam met
een van woede verwrongen gezicht op haar af en
begon te schelden:'Stom kind datje bent. Kijk nou
eens watje hebt gedaan! Jij hebt jouw moeder te
schande gemaakt bij al haar vriendinnen en je
eigen geluk voorgoed bedorven. Waar haal je het
lef vandaan om onze grote heer en meester te
verstoten. Hij meende het goed met jou en wilde
alle andere heksen laten zien dat hij jou als zijn
vrouw had uitverkoren. Wie deze liefde heeft
ervaren, zal nooit meer een verlangen koesteren
naar mensenliefde, en voor altijd een hart van
steen hebben. Maar jouw kans is voorbij. Net als
jouw moeder zul jij het lot moeten delen van alle
vrouwen die zich niet tegen de mensenliefde hebben
gestaald. Ik trek mijn handen van je af en
vervloek het moment waarop ik aan zo'n domme gans
als jij het leven heb geschonken.' De moeder wist
in haar blinde woede niet meer wat ze deed. Als
een bezetene begon ze met haar bezem op het meisje
in te slaan. Waarschijnlijk had ze haar dochter
doodgeslagen als de haan niet op het hoofd van de
boze heks was gesprongen en aan haar haren had
getrokken tot ze eindelijk ophield. Kuchend en
hoestend klom ze op haar bezemsteel en vloog weg
zonder zich om haar huilende dochter te
bekommeren. Toen het meisje opstond trok ze haar
nachthemd strak om haar lichaam, alsof ze er haar
gekneusde en bloedige armen en benen mee wilde
beschermen. Ze droogde haar tranen af met haar
rode haar. Ze was bang voor de nachtelijke rit op
de bezemsteel zonder haar moeder, maar wat bleef
haar anders over? Een voettocht door het donkere
bos duurde niet alleen heel lang, maar was nog
veel gevaarlijker dan de rit op haar smalle houten
paard. Ze steeg op en de gehavende haan sprong
achterop. Met een grote boog vloog het meisje over
het donkere bos terug naar huis. Er wachtte haar
geen boze ontvangst, want haar moeder had
blijkbaar te veel duivelswijn gedronken en lag te
slapen. Ze snurkte zo luid dat een cirkelzaag er
geel van nijd van zou worden. De volgende ochtend
sprak ze geen woord met haar dochter, zelfs geen
boos woord. Ze deed of het meisje lucht voor haar
was. Nadat de moeder haar dochter drie weken lans
had genegeerd, zei het meisje tegen de haan:'Ik
hoop dat mijn moeder me nu nooit meer met die
hekserij lastig zal vallen.' De weken gingen
voorbij en de wonden van het meisje waren weer
genezen. Ze zat als altijd voor het huisje, naaide
rokken en jurken, stopte kousen, danste af en toe,
en soms konden voorbijgangers horen hoe mooi ze
zong. Op zekere dag kwam er een koningszoon met
zijn gevolg voorbij. Toen hij het meisje voor het
huisje zag zitten, bleef hij zo abrupt staan dat
zijn dienaren dachten dat hij door de bliksem of
een kogel was geraakt. Haar schitterende rode
lokken hadden hem zo verblind dat hij het meisje
voor een sprookjesprinses aanzag. Zoiets had hij
in zijn hele leven nog niet gezien. Het meisje
schrok toen zij zag dat de prins haar rode haar,
haar blote schouders en hals stond te bewonderen.
Ze zat daar in de lelijkste rok die ze bezat en
schaamde zich dat de prins haar uitgerekend zo
moest zien. Ze werd helemaal rood in het gezicht
en schoot als een pijl naar binnen. Daarop deed ze
met bonzend hart de deur op slot. Het scheen dat
de koningszoon zelf zo van zijn stuk gebracht was
door de verschijning die hij net had gezien, dat
hij niet op het idee kwam om haar achterna te
lopen en aan te kloppen. De volgende dag kwam de
koningszoon weer. Dit keer pakte hij het iets
handiger aan. Het meisje zat net als de dag
tevoren voor het huisje, maar had haar rode haar
heel mooi opgestoken en ze droeg een prachtige
jurk. Hoewel ze flink moest blozen toen ze de
koninklijke bezoeker zag staan, rende ze niet naar
binnen, maar bleef rustig zitten. Niet alleen haar
hart had het haar bevolen, maar ook haar moeder.
Zij had het meisje toegefluisterd dat ze de zoon
van de koning voor zich moest innemen. Wie nu
denkt dat de moeder van een boze heks in een braaf
wijf was veranderd, komt bedrogen uit. In het
arglistige hart van de moeder brandde nog steeds
het vuur van de wraak. Het zou een grootse
victorie zijn als ze de koningszoon in haar net
kon lokken en het koninkrijk met een vorstin kon
opschepen die de dochter van een heks was. Daarom
deed de moeder weer heel vriendelijk tegen het
meisje. Ze wilde haar inprenten hoe ze zich moest
gedragen en hoe ze bepaalde dingen moest zeggen om
het hart van de vurige prins nog meer in vlam te
zetten. Maar de dochter had in haar hart geen
plaats meer voor eerzuchtige wensen en dromen. Ze
droomde van haar prins en zij genoot van haar
liefde voor hem, ook al zou ze nooit zijn vrouw
kunnen worden, omdat prinsen alleen maar adellijke
vrouwen huwen. De prins maakte zich over dit soort
dingen geen zorgen. Eens zou hij aan het hoofd van
het hele leger en het hele land staan en kon hij
doen en laten wat hij wilde. Maar nu was het nog
niet zover. Dus reed hij dag in dag uit van het
paleis in de stad naar het kleine dorp om een
uurtje met het lieftallige meisje te kunnen
praten. Omdat het zijn eerste liefde was, deed hij
soms nogal raar. Soms was hij zelfs zo beschroomd
dat hij bij het komen en gaan alleen maar haar
hand durfde te kussen. De koningszoon vroeg nooit
om mee naar binnen te mogen, waar ze vrijer met
elkaar hadden kunnen praten. Hij wist dat de
moeder van het mooie meisje een slechte kol was
met wie hij eigenlijk helemaal geen contact mocht
onderhouden. In het dorp bleef de vrijage van de
prins en het meisje niet lang geheim. De meisjes
in het dorp waren alleen maar jaloers op de
dochter van de heks, de jongelingen vervloekten
moeder en dochter en uitten hun wrok zo luid dat
zelfs de koning er weet van kreeg. Op zekere dag
zat Lilian weer op haar vaste plek voor het
huisje, maar ze wachtte tevergeefs op haar prins.
Het was de eerste keer sinds maanden dat hij niet
om dezelfde tijd kwam aangereden. Ze begon zich
zorgen te maken en liep onrustig tussen het huisje
en de weg heen en weer. Toen de zon niet meer zo
hoog stond, kwam er een jong meisje aangelopen. Ze
zei dat ze het heel erg vond een droevige
boodschap te moeten overbrengen, maar ze kon niet
anders. Het meisje vertelde dat de koning de prins
had laten opsluiten in zijn kamer en dat de arts
was gekomen om de prins bloed af te tappen.
'Hoezo? Waarom? Is de prins ziek?'vroeg Lilian.
'Blijkbaar,' zei het meisje.'De koning hoopt dat
de liefdeskoorts het lichaam van de prins weer met
rust zal laten.' Het verliefde meisje schrok zich
wild toen ze dat hoorde, maar deed alsof het haar
koud liet. Ze antwoordde dat ze de avances van de
jongeling dwaas had gevonden en er niet op in was
gegaan. Maar toen ze weer alleen was, huilde ze
urenlang. Ze was zo bedroefd dat zelfs haar
moeder, die lange tijd heel aardig tegen haar was
geweest, weer boos werd. 'Zie je nou wel wat er
gebeurt als je je hart niet immuun laat maken door
de vorst van de hel. Nu doet het pijn en daar valt
niets tegen te doen.' Maar de moeder hoopte dat
het weer goed zou komen tussen de twee, want
alleen zo kon zij haar grootse triomf vieren.
Tenslotte was de koning een man van gevorderde
leeftijd, hij zou niet al te lang meer de scepter
over zijn volk zwaaien. Daar dacht het meisje
helemaal niet aan, zij had andere zorgen. Zij kon
alleen nog maar aan haar opgesloten geliefde
denken die in een gouden kerker moest bloeden om
het meisje van zijn dromen te vergeten dat hij
niet mocht huwen. De dagen verstreken en het
meisje werd alsmaar verdrietiger. Elke nacht was
haar kussen doorweekt van de vele tranen die ze
vergoot. Zelfs haar moeder begon een beetje
medelijden met haar te krijgen, maar ze liet het
niet merken. Ze hoopte dat het meisje zou inzien
dat haar hart zulke kwalen niet aankon, en dat ze
zich bij de volgende heksensabbat niet zo preuts
zou gedragen. Bij haar haan vond het meisje ook
geen troost. Hij zei dat hij van een dergelijke
liefde voor een mens niets begreep. Natuurlijk
hield hij van zijn kippen, maar als er weer eens
eentje geslacht moest worden, liet hij er geen
traan om.'Pech gehad, dat is het lot van elke
kip,' zei de haan. 'Waarom wil je uitgerekend deze
prins? Er zijn toch genoeg andere jongelingen op
vrijersvoeten. Om gelukkig te zijn heb je heus
geen troon nodig. Ik ben toch ook al sinds jaren
tevreden met een mesthoop achter in de tuin.' Ze
piekerde zich suf hoe ze haar geliefde kon helpen.
Eens had haar moeder haar het een en ander over
kruiden en wortels bijgebracht die de koorts
verzachtten en wonden konden genezen. Zou ze dat
proberen? Op een avond ging ze het bos in om
bladeren te plukken en wortels uit te graven. Toen
ze terugkwam, was haar moeder niet thuis. De haan
vertelde dat een paar mannen uit de stad haar
moeder hadden opgehaald, omdat ze was aangeklaagd.
'Aangeklaagd? Hoezo? Waarom?' vroeg het meisje.
'Jouw moeder wordt ervan beschuldigd de kroonprins
uit wraak te hebben betoverd, omdat hij jou zo
verdrietig heeft gemaakt. De prins is er nu nog
veel erger aan toe en de arts heeft gezegd, dat
hij misschien nog maar drie dagen zal leven.' Toen
Lilian dit hoorde, gooide ze het mandje met
bladeren, planten en wortels weg en liep met een
vastberaden gezicht naar het kastje waarin haar
moeder allerlei middeltjes bewaarde. Voor de
meeste zaken had ze geen belangstelling. Ze zocht
maar één ding: het doosje met heksenzalf. De haan
was haar achternagelopen en vroeg wat ze van plan
was. 'Lieve haan,' zei ze ronduit, 'ik heb geen
keus. Ik moet dit goddeloze middel gebruiken, ook
al zal het mij uiteindelijk mijn kop kosten. Het
zieke hart van de prins ligt niet op één of ander
drankje of zalfje te wachten, maar op mij. Ik moet
naar hem toe om hem te genezen. Er zit niets
anders op. Bovendien zullen ze mijn moeder pas
vrijlaten als de prins weer gezond is. Ik hoop dat
God mij zal vergeven, maar dit duivelswerk doe ik
uit pure liefde en barmhartigheid. De pijn van een
ongelukkige liefde is tenslotte nog veel, veel
erger dan het hellevuur.' Na deze mededeling begon
ze zich uit te kleden en heel behoedzaam met de
heksenzalf in te smeren. Daarna trok ze haar
nachthemd aan, sprak de heksenzegen uit die ze
goed had onthouden, stapte op de bezem en klom op
de schouw in de keuken. 'Mag ik weer mee?' vroeg
de haan. 'Nee, blijf jij maar thuis. Van liefde heb
jij toch geen verstand.' Ze vloog de schoorsteen
uit,en ging op weg naar de stad waar het paleis
van de koning stond. De maan scheen helder aan een
zwartblauwe hemel. De mensen in de stad zagen een
witte gedaante aan het firmament die als een
wolkje door de wind werd voortgejaagd. De witte
gedaante kwam steeds dichter bij en vloog ten
slotte laag over de honderd jaar oude olmen
waarmee het paleis was omgeven. Het meisje ging op
de lichtstraal af die uit het kleine venster
helemaal boven in het paleis naar buiten drong. Ze
had gehoord dat de zieke prins daar was
opgesloten, zodat hij niet kon vluchten. Ze vloog
op haar bezem naar het venster en pakte met beide
handen de vensterbank vast om naar binnen te
kunnen kijken. Ze hoopte dat niemand haar kon
zien, nu ze het silhouet van haar geliefde prins
ontwaarde. Hij had zijn grote nachtkaars blijkbaar
tegen de muur gegooid, maar een klein kaarsje
elders in het kamertje brandde nog. Zijn silhouet
leek veel smaller dan hij in werkelijkheid was, en
ook zijn gezicht zag er broodmager uit toen hij
zich zonder het te merken naar haar omdraaide. Ze
schrok zo dat ze onmiddellijk naar binnen wilde.
Eerst probeerde ze het raampje open te duwen maar
dat lukte niet. Er zat niets anders op dan het
raampje met haar hand in te slaan. Op hetzelfde
moment had een wacht die achter de kantelen op de
toren aan de overkant heen en weer liep, het
bungelende schepsel aan de vensterbank ontdekt. De
toren was zo hoog dat de wacht over de hele stad
en ver over het land kon kijken. De wacht was een
schrander ventje, want hij wist meteen dat alleen
heksen aan vensterbanken konden hangen. De vorige
dag was er een oude kol gevangen genomen. Maar
kollen konden door het kleinste gaatje kruipen,
dus ging hij er maar van uit dat het de boze
tovenares was die aan de vensterbank zwabberde.
Hij dacht dat zij de prins wilde vermoorden en
besloot in te grijpen. De wacht blies niet op zijn
hoorn om hulp in te roepen, zoals andere wachten
vermoedelijk zouden hebben gedaan, maar graaide in
het tasje dat aan een leren koordje om zijn hals
bungelde. Hij haalde er een vingerkootje uit dat
hij altijd bij zich droeg om de stad voor branden
te behoeden. Er bestond weliswaar geen
brandgevaar, maar schaden kon het niet, dacht de
wacht. Hij hing het vingerkootje aan een touwtje
en mikte zo nauwkeurig dat het snoertje precies om
de hals van het meisje viel en het botje tussen
haar jonge borsten gleed. Het meisje wist dat het
met haar gedaan was. De betovering was verbroken.
De bezemsteel had geen toverkracht meer en viel
naar beneden. Het meisje hing nog hoog boven de
grond aan de vensterbank, maar lang kon ze het
zeker niet meer houden. Luttele tellen later viel
ze te pletter op het plaveisel. ------------ De
volgende dag werd de oude feeks uit de kerker
gehaald en naar de brandstapel op het plein bij
het paleis gevoerd. Boven op de stapel lag een
hoopje botten in een wit hemd dat dienaren van de
koning 's ochtends in de vroegte bij de muur van
het paleis hadden gevonden. Toen de moeder op
blote voeten en gekleed in een wit doodshemd op de
brandstapel stond en het witte hoopje zag, begon
ze uitzinnig te lachen en te tieren. Terwijl ze aan
de paal werd vastgebonden, sprak ze allerlei
verwensingen en betoveringen uit. Zelfs toen de
vlammen al hoog boven de stapel uitschoten en de
oude kol niet meer was te zien, konden de
omstanders haar stem nog horen. Plotseling
gebeurde er iets heel eigenaardigs. Toen het vuur
langzaam was uitgegaan en van de brandstapel
alleen nog maar een hoop gloeiende as over was
gebleven, kwam er ineens een zwarte raaf uit de
vuurgloed. De raaf verhief zich krassend en
klapwiekend boven de hoofden van de toeschouwers.
Het krassen leek op het getier van de kol die net
was verbrand, maar was kort te horen. De raaf
vloog snel weg in de richting van de heksenrots
midden in het bos. Vlak daarna kwam er een witte
duif uit de vuurgloed. De duif steeg snel op en
vloog naar de vensterbank van het kamertje waar de
zieke prins was opgesloten. De prins had de
heksenverbranding al liggende tussen zijn ouders
bij moeten wonen. De koning had gehoopt dat het
zou bijdragen aan zijn genezing, maar het
tegendeel was het geval. De duif vloog tegen het
raampje dat zich vanzelf leek te openen, ging op
de linkerschouder van de prins zitten en sloeg een
paar keer met de vleugels. Daarna raakte de duif
met zijn snavel de lippen van de prins aan, vloog
op en verdween uit het zicht. De prins riep de
duif zo hard hij kon, maar de duif kwam niet meer
terug. Wat zijn ouders ook probeerden en wat de
beste, duurste en meest ervaren artsen ook deden,
de prins stierf een langzame dood en keerde niet
meer terug naar het aardse leven. (Duitsland)
Bron :
Heksensprookjes
Uitgeverij : Elmar bv Rijswijk
ISBN : 90 389 1428 8
|