De kranige
springers
De vlo, de sprinkhaan en de ganzesprong wilden eens zien wie van hen het
hoogst kon springen. En toen inviteerden zij de hele wereld en wie er verder
wilde komen om naar dat fraaie schouwspel te kijken; het waren drie keurige
sprongenmakers toen zij in de zaal bijeengekomen waren. "Ja, ik geef mijn
dochter aan hem, die "t hoogst springt," zei de koning. "Want het
staat zo armoedig wanneer de optredenden voor niets moeten springen!" Het
eerst trad de vlo aan. Die had zulke fijne manieren. Hij groette beleefd naar
alle kanten, want hij had jonkvrouwebloed in de aderen en was gewend alleen maar
met mensen om te gaan, en dat maakt heel wat uit. Toen kwam de sprinkhaan. Die
was zeker wel wat logger maar onberispelijk in zijn optreden, gekleed in groen
uniform, dat was aangeboren; bovendien beweerde dit personage dat hij uit een
zéér oude familie stamde uit het land van Egypte en dat hij in deze streken in
hoog aanzien stond.
Hij was zojuist van het veld opgeraapt en in een kaartenhuis met drie
verdiepingen gezet, helemaal uit "heren"opgebouwd, met de gekleurde
kanten naar binnen, maar deuren en vensters aan de buitenzijde waren van
"vrouwen"en wel van "hartenvrouwen", waarvan men het lijf
had uitgesneden. "Ik zing zo prachtig," zei dit personage," dat
zestien inheemse krekels, die van jongsaf hebben gepiept en toch geen
kaartenhuis gekregen, van ergernis nog magerder geworden zijn dan ze al waren,
alleen door mij te horen!" De vlo en de sprinkhaan hadden nu allebei
verkondigd wie ze waren en bevestigden op deze wijze hun aanspraken op een
huwelijk met de prinses. De ganzensprong zei niets, maar men zei van hem dat hij
des te meer dacht, en toen de hofhond aan hem snuffelde stond dit dier er
beslist voor in dat hij van goede familie was; de oude hofraad, die drie orden
had gekregen als beloning voor zijn zwijgzaamheid, verzekerde dat hij wist dat
de ganzensprong de kunst van voorspellen verstond; men kon aan zijn rug zien of
er een zachte of een strenge winter zou komen, en dat kan men niet eens zien aan
de rug van de man, die de almanak schrijft. "Ja, ik zeg maar
niets!"zei de oude koning," maar ik denk er "t mijne van!"
Nu kwam het eropaan te springen. De vlo sprong zó hoog dat niemand hem kon zien
en toen beweerde ze dat hij helemaal niet gesprongen had, dat was gemeen! De
sprinkhaan sprong slechts half zo hoog, maar hij sprong de koning midden in het
gezicht, en toen zei de koning dat het afschuwelijk was. De ganzensprong stond
lang stil en bedacht zich; ten slotte geloofde men dat hij helemaal niet
springen kon. "Als hij maar niet wat gekregen heeft!"zei de hofhond en
snuffelde weer aan hem: rutsch!, daar wipte hij met een schuin sprongetje in de
schoot van de prinses, die op een laag, gouden bankje gezeten was.
Toen zei de koning: "De hoogste sprong is tot mijn dochter op te springen,
want dat is het fijne van de zaak, maar om op zo iets te komen, daar moet men
een goede kop voor hebben! Dat heeft de ganzensprong getoond.
Dié heeft hersens!"En zó kreeg hij de prinses. "Ik sprong toch
"t hoogst!"zei de vlo. "Maar dat doet er niet toe! Laat haar maar
trouwen met dat ganzengeraamte met pin en pek! Ik sprong toch "t hoogst,
maar omvang moet je hebben in deze wereld wanneer je gezien wilt worden!"En
toen ging de vlo in vreemde krijgsdienst waar hij, naar men zegt, gesneuveld
is.De sprinkhaan ging buiten in de greppel zitten en dacht erover na, hoe het
eigenlijk wel toeging in de wereld, en toen zei hij: "Omvang moet je
hebben! Omvang moet je hebben!"en zong zijn eigen, bedroefd wijsje. En
daaraan hebben wij deze vertelling ontleend, die best leugen zou kunnen zijn,
zelfs wanneer ze gedrukt was...
Een Verhaal uit Denemarken van Hans
Christiaan Andersen
|