De koningskinderen

Midden in een groot en donker bos woonde een klein vrouwtje met haar dochter. De dochter was een brave meid en voldeed in geen enkel opzicht aan het bekende spreekwoord dat een appel niet ver van de boom valt. De 'boom' was in dit geval namelijk een onbehouwen, vinnig en lelijk wijf. Wie haar aan zag komen, maakte uit eigen beweging een omweg, als het moest ook een lange. De kol had altijd een groene bril op haar lange neus en droeg een rood hoofddoekje, zodat slechts een deel van haar ragebol te zien was. Ook liep ze graag in bloesjes met korte mouwen waaruit haar dunne, bruingebrande armen als takken van een boom tevoorschijn kwamen. Op de rug zeulde ze meestal een zak mee voor kruiden en planten die ze in het bos vergaarde. Ze kookte er een heksenbrij van in een grote ketel boven een open vuur in de keuken. Met deze brij kon ze toveren en dat deed ze dan ook te pas en te onpas, zo vaak het haar beliefde. Onweer, grote en kleine hagelstenen, rijp, vorst, sneeuw, het maakte niet uit wat, als het maar narigheid was. Aan een vinger van haar linkerhand droeg de heks een gouden ring met een vuurrode karbonkelsteen waarmee ze mens en dier kon betoveren. Deze ring verschafte de heks niet alleen veel macht en kracht, maar kon haar ook onzichtbaar maken. Ze kon dan overal naartoe zonder gezien te worden. Dat kwam haar goed van pas om de hinden in het bos te kunnen besluipen. Elke hinde die de ring zag, bleef staan en liet zich door de heks melken. De dochter, Katrijn, had het vaak zwaar te verduren. Maar ze was een geduldig meisje en had geen last van kleinzerigheid. Het ergste vond Katrijn dat haar moeder telkens kinderen meebracht met wie ze niet mocht spelen, hoe graag ze het ook wilde. De kinderen moesten hun kleren uittrekken en werden dan in een smerig hok gestopt waar de heks ze met hertenmelk vetmestte tot ze vet genoeg waren om... in hertenkalfjes veranderd te worden. De heks verkocht de hertenkalfjes aan een jager die ze in het bos uitzette, zodat hij met de andere jagers van het dorp een jachtpartij kon organiseren. De hertenkalfjes werden dan opgespoord, gedood en naar de stad gebracht waar de mensen graag hertenvlees aten. Zo slecht was de oude tovenares! Ze deed de godganselijke das niets anders dan toveren en lelijke streken uithalen. Daarbij stootte ze meestal volledig onbegrijpelijke taal uit, maar soms was er ook een spreuk bij die Katrijn verstond. Zo leerde Katrijn zonder dat de heks het wist ook een paar hekserijen. Op zekere dag kwam de heks weer thuis met twee kinderen, een jongen en een meisje. Ze leken als twee druppels water op elkaar en zagen er tiptop uit. Katrijn was er zeker van dat ze uit een heel gegoede familie stamden. De kinderen waren in het bos verdwaald en hadden de oude kol naar de weg gevraagd. De lelijke heks had de kinderen beloofd ze terug te zullen brengen, maar voor ze dit zou doen moesten ze eerst bij haar wat komen eten en drinken. Zodra ze in het huisje van de heks waren, moesten de kinderen zich uitkleden. De heks gaf hun oude lompen en stopte ze in een piepklein kamertje. Daar kregen ze een grote kom hertenmelk en een stuk roggebrood. De melk vonden de kinderen wel lekker, maar het brood hadden ze waarschijnlijk laten staan als ze niet zo'n honger hadden gehad. De volgende ochtend ging de heks al vroeg het bos in om de hinden te melken. Midden in het bos liep een hertenfamilie die haar goed kende. Omdat de heks bijna dagelijks de hinde melkte, kregen de kalfjes te weinig te drinken en bleven ze klein en mager. De hertenbok en de hinde konden de heks niet uitstaan, maar ze durfden niet tegen haar in opstand te komen. Terwijl de oude heks in het bos de hinden stond te melken, sloop Katrijn naar het kamertje waar de twee kinderen zaten opgesloten. Door een kier in het deurtje kon ze de arme gevangenen zien zitten. Katrijn vroeg wie ze waren en waar ze vandaan kwamen. 'Wij zijn koningskinderen,' antwoordde het meisje. 'Kun je ons niet bevrijden? Onze vader, de koning, zal je rijkelijk belonen en met sieraden overladen!' zei het knaapje. 'Mijn moeder ook!' zei het meisje. 'Je mag ook bij ons l komen wonen, in een fluwelen bed slapen en met goud bewerkte kleren dragen, als je ons maar helpt. Alsjeblieft, help . ons!' Katrijn zei dat zij haar best zou doen, maar dat de kinderen nog een beetje geduld moesten hebben.'Ik weet nog niet, hoe ik jullie hier weg kan krijgen,' bekende ze. 'Er zit geen slot op de deur en ik ben niet sterk genoeg om het deurtje uit de scharnieren te tillen.' Nog vóór haar moeder de volgende ochtend was opgestaan, probeerde Katrijn voor het eerst in haar leven te toveren.
Ze ging in de deuropening van haar kamertje staan en sprak:

'Bedje, lief bedje, straks roept zij,
maar zodra ik weg ben, ben jij mij.'

Daarop liep ze door het hele huisje en alles wat ze tegenkwam werd betoverd. De la van de tafel, de trap, het fornuis, noem maar op.
Toen liep ze naar het kleine kamertje waar de koningskinderen zaten opgesloten.
Ze hield een toverwortel tegen het deurtje en sprak een toverleus:

'Deurtje, lief deurtje, ga open,
en laat de kinderen toch lopen.'

Het deurtje vloog open en de kinderen waren vrij.
Katrijn nam ze mee naar het bos waar ze hen in een kleine grot bij een grote eikenboom wilde verstoppen.
Intussen werd de oude heks wakker.
Ze riep haar dochter en uit het kamertje van haar dochter klonk net als elke andere ochtend:

'Ik heb de slaap al uit mijn leden,
en ben in twee seconden beneden.'

De heks bleef nog een paar minuten liggen, maar toen ze na een poosje nog steeds niemand hoorde lopen, riep ze haar dochter opnieuw.
Dit keer antwoordde niet het bedje, maar de la van de tafel:

'Ik zoek nog naarstig naar,
een spang voor in mijn haar.'

De heks wachtte weer, maar ze hoorde geen voetstappen op de trap; het bleef stil in t huis.
Boos schreeuwde ze: 'Katrijn, schiet toch eens op!'
Meteen daarop werd van boven aan de trap geroepen:

'Ik kom, ik vlieg zo snel ik kan,
en doe alvast een eitje in de pan.'

De heks draaide zich nog eens om, maar kon niet meer slapen.
Met gespitste oren luisterde ze of haar dochter wel echt in de keuken bezig was.Toen het stil bleef in haar huisje werd de heks zo boos dat ze begon te tieren en te vloeken.
Ze ging tekeer als een furie en was haar bed al bijna uit toen het fornuis antwoordde:

'Hou toch op met razen en tieren,
hier is je ontbijt om je te plezieren.'

De heks hield verrast haar mond en begon zich snel aan te kleden. Beneden vond ze niemand en op de tafel stond geen ontbijt.
Haar geduld was op.
Ze pakte haar bezem om Katrijn er een flink pak rammel mee te geven, maar ze kon het meisje nergens vinden.
En het kleine kamertje waar ze de twee koningskinderen had opgesloten was leeg.
De heks spatte bijna uit elkaar van woede.
Ze vloekte, tierde en raasde tot het hele huisje op zijn grondvesten stond te schudden.
De heks vroeg haar ring om raad.
Zo kwam ze te weten waar de kinderen naartoe waren gelopen.
Snel stapte ze op haar bezeil en vloog door de schoorsteen naar buiten. Ondertussen waren de kinderen de hertenfamilie tegengekomen.
Ze vertelden wat hun was overkomen en zeiden dat de boze heks ze vast al achterna zou zitten.
De herten namen meteen maatregelen, want zij hadden nog een appeltje met de oude heks te schillen. De hinde beduidde de kinderen dat ze op haar rug konden gaan zitten en dat zij ze naar het paleis van de koning zou brengen. De hertenbok en de kalfjes bleven in het bos.
De kalfjes verstopten zich in het dichte struikgewas en de bok ging dicht bij het smalle bospad op de loer liggen om de oude heks op te wachten. Korte tijd later kwam de heks aangevlogen.
Ze stapte van haar bezem en keek argwanend rond, want ze vertrouwde haar dochter voor geen cent meer.
De hertenbok was blij dat de heks niet onzichtbaar was en draalde niet lang. Plotseling schoot een gewei naar voren en bij die aanval op de heks bleef haar toverring aan een vertakking van het gewei hangen.
Daarna nam de hertenbok de heks, die door het verlies van haar ring nu zo slap was als een vaatdoek, op zijn gewei en droeg haar naar het paleis van de koning.
Daar waren de hinde en de drie kinderen inmiddels aangekomen.
De koning en de koningin waren dolblij dat ze hun kinderen terug hadden. Korte tijd later zagen ze dat de hertenbok met de heks op zijn gewei kwam aanlopen.
Tot hun verbazing liep de bok niet naar de kleine ophaalbrug, maar naar een nabijgelegen vijver, waarin hij de heks onderdompelde.
De heks werd nooit meer gezien en ook de ring zou voor altijd op de bodem van de vijver blijven liggen.
Katrijn bleef bij de koningskinderen wonen, sliep voortaan in een fluwelen bed en droeg met goud bewerkte kleren.


(Duitsland)
Bron : Heksensprookjes
Uitgeverij : Elmar bv Rijswijk
ISBN : 90 389 1428 8