Het kasteel
van de dertien moordenaars
Er waren eens twee broers. Ze woonden in een klein dorpje vlakbij een groot
bos. Middenin het bos stond een heel groot kasteel. Het kasteel zag er al heel
lang vervallen uit. Daarom dachten de mensen die in het dorpje woonden dat er
niemand meer woonde.
Op een dag waren de twee broers aan het houthakken. Ze praatten wat over het
weer en keken af en toe even naar het grote kasteel dat ze goed konden zien
vanaf de plek waar ze stonden.
'Ik ga zo naar huis, het wordt al donker,' zei de oudste broer tegen de jongste.
'Ga jij maar, ik blijf vannacht hier. Ik heb nog wat brood bij me. Het is zo'n
stuk lopen naar huis en morgen moeten we toch weer houthakken. Ik blijf hier wel
slapen in een boom.'
De oudste broer vond het een beetje een raar idee, maar ging toen alleen naar
huis. Hij kon toch niet bepalen wat zijn jonge broertje allemaal deed.
De jongste broer klom, toen het donker was, in een boom. Daarin zou hij wel
veilig kunnen slapen. Rond middernacht schrok hij wakker van een hoop lawaai.
Het lawaai kwam uit het kasteel. Vanuit zijn boom keek hij naar het kasteel. Hij
zag dat overal licht brandde. Toen hoorde hij stemmen:
'Azarm, ga open!' Direkt daarop ging de poort van het kasteel open. De broer zag
dertien mannen uit het kasteel komen. De man die er het eerste uit kwam draaide
zich om toen alle mannen door de poort waren en sprak met een harde stem:
'Azarm, ga dicht!' De poort ging uit zichzelf weer dicht.
Vol verbazing zat de broer te kijken. Hij was heel nieuwsgierig naar wat er in
het kasteel te zien zou zijn. Daarom kroop hij uit zijn boom toen hij de dertien
mannen niet meer hoorde en liep naar het kasteel.
'Azarm, ga open!' zei hij en ja hoor, de poort ging open. Hij liep het kasteel
in en zei toen 'Azarm, ga dicht!' en de poort viel weer dicht.
De broer stond in een hele grote hal. Links zag hij vier deuren. Hij liep naar
de eerste en deed de deur open. Hij zag een kamer vol koper. 'Het zullen wel
moordenaars zijn,' dacht hij. 'Nou, ik wil ook wel wat geld, ik neem mooi wat
mee!' Eerst deed hij de tweede deur open en deze kamer lag vol zilver. De derde
kamer zat vol met goud. In de vierde kamer zag hij allemaal kleren. 'Dat zullen
wel kleren zijn van de slachtoffers die ze gemaakt hebben,' dacht hij. Snel
pakte hij een zak en stopte die helemaal vol met goud uit de derde kamer.
Nog net op tijd stond hij buiten, want daar kwamen de moordenaars alweer aan.
De dertien mannen gingen naar binnen. De hoofdman zag direct dat iemand ze
bestolen had. Hij was razend. Eerst zocht hij het hele kasteel door samen met
zijn mannen, maar hij kon niemand vinden. Toen liet hij het maar zitten. Het was
toch niet zoveel goud dat gestolen was.
De volgende dag kwam de oudere broer weer terug om hout te hakken. De jonge
broer vertelde wat er gebeurd was. Daarna ging de jongere broer naar het dorp.
Hij had geen zin in werken. Eerst wilde hij van het geld genieten dat hij die
nacht gestolen had.
De oudere broer wilde ook wel zoveel geld. Daarom bleef hij de volgende nacht in
de boom slapen. Inderdaad, om twaalf uur kwamen de dertien mannen naar buiten.
De poort opende vanzelf en ging vanzelf weer dicht. De oude broer ging naar
binnen toen hij de moordenaars niet meer kon horen.
Binnen zag hij vier deuren, zoals zijn broertje hem verteld had. Hij bedacht
zich niet en liep naar de derde deur. Daar stopte hij een zak helemaal vol met
goud. Maar toen hij naar buiten wilde lopen, was de zak zo zwaar dat hij hem
amper kon tillen. Hij liep veel te langzaam. De dertien mannen kwamen alweer
thuis.
Snel verstopte hij zich in de vierde kamer, tussen al de kleren die daar lagen.
De hoofdman had direct door dat er iemand in huis was. Hij zag de zak met goud
staan. Samen met de andere mannen doorzocht hij het hele huis. Ze vonden de
oudere broer en vermoordden hem, want dat is nou eenmaal wat moordenaars doen.
De volgende dag was de jongste broer heel ongerust. Hij wist dat zijn oudere
broer ook goud ging halen in het kasteel en hij was nog steeds niet terug.
Daarom besloot de jonge broer die nacht, als de moordenaars weg waren, weer naar
het kasteel te gaan.
Toen hij daar was, vond hij de kleren van zijn broer in de vierde kamer. De zak
met goud stond nog steeds middenin de hal. De jonge broer pakte de zak, hij kon
hem wel dragen want hij was veel sterker dan zijn broer, en nam de kleren van
zijn broer en ging snel weer terug naar het dorp. Daar vertelde hij aan iedereen
wat er gebeurd was.
Maar de hoofdman van de moordenaars had door dat hij weer bestolen was. Hij
kende de twee broers wel, want hij had ze vaker hout zien hakken in het bos. Hij
wist dus dat de jongste broer hem dit keer bestolen had. Hij wist ook dat deze
broer kapper was en in het dorp woonde.
De volgende dag ging de hoofdman naar het dorp. Hij liet zich scheren door de
jonge broer. De broer had al door dat het de hoofdman was en hield hem goed in
de gaten. Toen de hoofdman wegging vroeg hij aan de broer of hij dertien vaten
bij hem neer mocht zetten. De hoofdman zei dat hij er thuis geen plaats voor
had. De broer durfde geen nee te zeggen. Tegen de avond werden de dertien vaten
bij hem afgeleverd.
's Avonds toen hij zat te eten hoorde hij geluid uit één van de vaten komen.
Hij snapte het direct: de dertien moordenaars zaten natuurlijk in de vaten en
wachtten op een goed moment om hem te pakken te nemen. Hij bedacht zich niet,
pakte zijn geweer en schoot gaten in alle vaten. Toen hij de vaten opende, zag
hij inderdaad de moordenaars.
De dag ernaar verhuisde de jongste broer. Hij ging samen met zijn gezin in het
grote kasteel wonen. In het kasteel lag zoveel geld, dat hij, zijn zoons en zijn
kleinkinderen nooit meer hoefden te werken.
Lea Smulders
|