De kabouterfabriek

'Ik maak me zorgen, Mabel,' zei mijnheer Turnbull na het boterham eten in de keuken tegen zijn vrouw. Mevrouw Turnbull schonk er weinig aandacht aan. Ze had haar man dat wel honderd keer horen zeggen.
'Drink nog een kop thee,' zei ze.
'Ik wil geen thee,' zei mijnheer Turnbull. 'Ik zei, dat ik me zorgen maak.'
'Wat is er dan, Harry?' vroeg ze.
'Hetzelfde van altijd. Ik weet niet hoe ik de eindjes aan mekaar moet knopen, zo waar als ik hier zit.'
'Komen er geen bestellingen meer binnen?'
'O ja, bestellingen genoeg, dat is het niet. Alleen ouwe Pike heeft gedreigd om ons uit de fabriek te zetten, als we geen hogere huur kunnen betalen.'
'De huur is laag Harry, dat heb je zelf vaak genoeg gezegd.'
'Als ik niet meer verdien, kan ik niet meer betalen,' ging mijnheer Turnbull verder. 'En als we hier uitgezet worden, weet ik niet waar we naar toe moeten. We zitten hier al twintig jaar en we zitten hier goed. Ik kan onmogelijk een nieuwe fabriek betalen. Wat er van ons worden moet, weet ik niet.'
Zijn vrouw zei niets en hij zuchtte, stond op, rekte zich uit en begon de borden op het aanrecht te zetten. Maar hij wist nauwelijks wat hij deed. Zoals hij al tegen z'n vrouw zei, hij maakte zich zorgen.
Mijnheer Harry Turnbull was directeur en eigenaar van een kabouterfabriek. De fabriek, zoals hij die noemde, was niets anders dan een grote schuur - of eigenlijk drie schuren die bij elkaar waren getrokken - waarin een half dozijn werklieden tuinornamenten vervaardigden. Ze maakten zonnewijzers, vogelbadjes, Cupidobeeldjes en dat soort dingen; maar de fabriek van Turnbull was vooral bekend om z'n tuinkabouters. Die waren erg in trek bij de mensen die tuintjes in de buitenwijken van de stad hadden. De kabouters werden van beton gemaakt en rood, groen en bruin geverfd. Sommige stonden wijdbeens met de handen in de zij; sommige zaten met gekruiste benen op paddestoelen van cement; andere waren gemaakt om gehurkt aan de rand van tuinvijvers te zitten vissen. Mijnheer Turnbull maakte ook kikkers en paddestoelen en reuzenslakken van gips. Zijn zaak ging goed, want zijn werk was overal bij winkeliers, die tuingereedschappen en ornamenten verkochten, bekend.
Elke morgen om acht uur ontsloot mijnheer Turnbull het hek van het terrein en liet de werklieden binnen, die dan begonnen de ornamenten te vormen en te beschilderen. Dan werden ze ingepakt en per vrachtauto of trein door het hele land verstuurd. Mijnheer Turnbull moest hard werken om voldoende te verkopen, want hij hield zijn prijzen laag. Maar hij was trots op de zaak die hij had opgebouwd; en hij kon vaak glimlachen van plezier bij het zien van een rij pas beschilderde kabouters, die klaar stonden om naar al zijn klanten verzonden te worden.
Nu was mijnheer Turnbull niet de eigenaar van het terrein waarop zijn fabriek en zijn huis stonden. Dat behoorde aan een rijke landeigenaar die Sir Midas Pike heette. Zolang Harry Turnbull op tijd zijn huur betaalde, liet Sir Midas hem met rust. Maar nu was het zo, dat veel van de oude huizen en gebouwen in de buurt werden afgebroken om plaats te maken voor nieuwe winkels en kantoren. Sir Midas begon in te zien, dat de grond die hij bezat, veel meer waard was dan zijn huurders ervoor betaalden. Hij dacht erover om die aan een grote maatschappij te verkopen die mijnheer Turnbulls drie schuren zou slopen en er een heel groot nieuw kantoorgebouw voor in de plaats zou zetten. Terwijl hij er nog over dacht of hij mijnheer Turnbull op zou zeggen, besloot hij diens huur te verhogen. Daarom gaf hij zijn advocaat opdracht mijnheer Turnbull een ernstige briefte schrijven op dik blauw postpapier, waarin stond dat hij het dubbele moest betalen van het bedrag van de afgelopen twintig jaar. Dat was het waarover de arme Harry Turnbull zich zorgen maakte.
'Waarom kunnen de mensen niet tevreden zijn met het geld dat ze verdienen,' zei hij tegen zich zelf terwijl hij de borden afdroogde, 'in plaats van te proberen meer uit arme mensen te persen dan ze kunnen betalen?'
Maar hij wist dat het geen zin had om zo te praten. Sir Midas zou z'n huur moeten hebben, anders zou de fabriek afgebroken worden. Daar was mijnheer Turnbull zeker van.
'Kom man, niet zo somber,' zei z'n vrouw. 'We zullen het wel redden. Dat hebben we tot nu toe altijd gedaan.'
'Ja, jij hebt makkelijk praten, Mabel,' zei hij, 'maar ik ben het die voor die ouwe duitendief het geld bij elkaar moet zien te krijgen.'
'Hij is zo kwaad nog niet,' zei mevrouw Turnbull. 'Dat heb je vaak genoeg zelf gezegd. Hij is alleen net als wij allemaal - hij wil de kans om nog wat meer geld te verdienen niet missen. Maar ik moet zeggen dat het jammer zou zijn als we hier weg moesten. Maar misschien worden we er ten slotte toch niet uit gezet.'
'Laten we hopen van niet, lieve,' zei mijnheer Turnbull, 'want ik weet echt niet waar we naar toe zouden moeten.'

Dat was het ergste van alles. Mijnheer en mevrouw Turnbull hielden van de buurt en ze vonden het helemaal geen leuk idee dat alle oude huizen en gebouwen, die ze al twintig jaar gekend hadden, afgebroken zouden worden om ruimte voor kantoorgebouwen te maken. Ze kenden de mensen uit de buurt, die erg op hen gesteld waren.
De buren waar de Turnbulls in het bijzonder een zwak voor hadden waren de kinderen van het weeshuis. Dat was een groot grijs gebouw, dat naast de kabouterfabriek stond. Het was ouderwets en 's winters moeilijk te verwarmen, maar de dames die aan het hoofd stonden hadden hun best gedaan om het voor de twintig of dertig kinderen die er woonden, zo gezellig mogelijk te maken. De kinderen kregen eenvoudig te eten en hele eenvoudige kleren, maar ze waren altijd vrolijk, want iedereen was aardig tegen ze en ze mochten net zoveel lawaai maken als ze wilden. Het enige wat ze bij het weeshuis misten was een speelterrein. Er was eenvoudig niet genoeg ruimte voor de kinderen om te draven en te hollen. Op mooie dagen werden ze mee naar het park genomen of naar de speelplaats en daar mochten ze heen en weer rennen tussen de bomen en op de wip en de schommels spelen. Maar het personeel van het weeshuis had niet altijd tijd om de kinderen daar naar toe te brengen, want het park was ver weg.
Mijnheer Turnbulls kabouterfabriek was alleen maar door een houten schutting van het weeshuis gescheiden en de kinderen waren gewend om daaroverheen te klimmen en het fabrieksterrein te verkennen. Op mooie avonden, als de mannen om vijf uur naar huis waren gegaan, klauterden ze over het hek om elkaar tussen de kratten en hopen zand achterna te zitten. Soms gingen ze een schuurtje binnen, dat voor het opbergen van cement werd gebruikt. Het personeel van het weeshuis probeerde de kinderen thuis te houden, omdat ze het niet prettig vonden dat ze op andermans terrein kwamen. Maar Mijnheer Turnbull zei tegen hen, dat het hem niet kon schelen zolang de kinderen van het cement afbleven en er op pasten, dat ze niet aan de pas beschilderde ornamenten kwamen. Ze konden beter bij de fabriek spelen dan op straat, zei hij. Mijnheer Turnbull was namelijk een aardige man en hij vond het leuk om spelende kinderen om zich heen te hebben. Dat was nóg een reden waarom hij niet naar een nieuwe wijk wilde verhuizen.
2
De volgende morgen scheen de zon en Harry Turnbull was, toen hij het fabrieksterrein overstak om het hek open te maken, zijn zorgen een beetje vergeten. Hij maakte de deuren van de fabriek open en inspecteerde met trots de rij kabouters, zonnewijzers en vogelbadjes. De verf van de groene en rode kabouters, die gisteren waren klaargekomen, was droog, en vandaag zouden ze in houtwol en kisten verpakt worden om naar het station te worden gebracht. Er was genoeg te doen.
Toen hij zich omkeerde zag hij een jongetje met een wilde haardos in de deuropening staan.
'Mag ik binnenkomen, meneer Turnbull?' vroeg de jongen. 'Maar natuurlijk, Torn,' zei mijnheer Turnbull. 'Ben je al klaar met ontbijten?'
Tom kwam binnen, gevolgd door een meisje met fonkelende ogen dat Hannah heette en een ander meisje dat zo blond was dat iedereen haar de Engel noemde, maar ze was de ondeugendste van alle weeskinderen.
De drie kinderen kwamen binnen en begonnen rond te kijken. De Engel keek al verrukt naar een klein bruin kaboutertje dat op een rode paddestoel zat.
'Kom hier,' zei Harry. 'Niet te dicht bij, want dan krijgen we ongelukken.'
Toen kwamen er nog twee jongens binnen. Een zag er opgewonden uit. 'Wat heb je voor nieuws, Jacky?' vroeg mijnheer Turnbull. 'O, meneer, er is weer ingebroken,' antwoordde de jongen. 'Kleine Sid hier hoorde er een politieagent over praten met juffrouw Larkins. Ze hebben ingebroken in een van de grote villa's op de heuvel.'

'Straks komen ze uw kabouters nog weghalen,' zei de Engel.
'Inbrekers laten zich niet met dit soort dingen in,' antwoordde mijnheer Turnbull. 'Die zijn op juwelen uit en geld en zilver en dat soort dingen - spullen die ze in hun zakken mee kunnen nemen.'
Toen arriveerde de meesterknecht en twee van de werklieden en de dagtaak begon. De kinderen werden naar buiten gestuurd, waar ze vrolijk in het zand gingen spelen. Mijnheer Turnbull ging naar huis terug om te ontbijten.
Mevrouw Turnbull liet hem de krant zien. Er stond een kort bericht in over de activiteiten van een stelletje dieven onder leiding van een zekere Stille Joe, die zo werd genoemd omdat niemand hem ooit had horen komen en gaan. Ze hadden 's nachts in een bank in het centrum van Londen ingebroken en in verschillende grote huizen in de buitenwijken van de stad. Ze waren er vandoor gegaan met juwelen, geld en bontjassen en de politie was er niet in geslaagd een spoor van hen te vinden. Ze werkten op een stille, methodische manier, namen mee wat van hun gading was zonder sloten of ramen te forceren, en deden nooit iemand kwaad. Soms kwamen ze als de mensen naar de schouwburg waren of uit eten, soms kozen ze een weekeinde uit, als de mensen naar zee waren. De ene avond braken ze in in een huis aan deze kant van Londen; dan werd er een week of twee niets van hen gehoord. De volgende keer doken ze in een heel andere wijk op. Er deden allerlei geruchten de ronde, maar er was niets definitiefs over Stille Joe en zijn mannen bekend. En nu hadden ze blijkbaar gisteravond een groot huis in de buurt van de fabriek bezocht, en waren verdwenen met alle zilveren schalen en juwelen ter waarde van 50.000 gulden. Het huis stond niet vlak bij de kabouterfabriek, want daar woonden geen rijke mensen;
maar ongeveer drie kilometer er vandaan was een wijk die bekend stond als de Heuvel, een buitenwijk, aangelegd met brede lanen en open stukken groen. Daar woonden de 'rijke lui' zoals de weeskinderen ze noemden. De huizen waren bakbeesten met grote tuinen en soms twee of drie garages. De kinderen gingen er nooit spelen want het was er veel te voornaam. Bovendien hadden sommigen van de zakenmensen die daar woonden honden en je wist nooit of je niet achterna gezeten zou worden door een kwaadaardige Duitse herder. Ze bleven liever in de armere wijken waar je meer plezier kon maken en de mensen zich niet zo gauw druk maakten. En nu was er dan op de Heuvel ingebroken en ging de politie rond om inlichtingen. Mijnheer Turnbull was net klaar met het ontbijt toen er gebeld werd.

'Misschien is het de politie,' zei Mabel.
'Waar zouden ze ons voor nodig hebben?' vroeg Harry. 'Ze weten heus wel dat ik geen vermomming van Stille Joe ben.'
'Doe jij even open,' zei zijn vrouw. 'Ik kan zo niet gaan met m'n handen vol zeepsop.'
Toen mijnheer Turnbull de deur open deed zag hij een grote en hele mooie auto voorstaan. Het was een van die lange, glanzende wagens die je wel in advertenties ziet. Het lakwerk was crème met marineblauw en mijnheer Turnbull wist meteen dat het geen politieauto was. Een jongeman in chauffeursunifórm stond stram bij de voordeur.
'Bent u mijnheer Turnbull, eigenaar van de kabouterfabriek?' vroeg de chauffeur. Maar voor Harry kon antwoorden zei hij: 'De complimenten van Sir Midas Pike en zoudt u zo goed willen zijn even naar de wagen te komen om met hem te spreken?'
Harry's hart zonk in zijn schoenen. Sir Midas Pike in eigen persoon om hem te spreken! Dat kon maar één ding betekenen. Hij zou vandaag nog uit z'n fabriek gezet worden. Hij liep achter de chauffeur naar de grote wagen. Sir Midas had zich er al uit gehesen en stak zijn hand uit om zijn huurder te begroeten. Hij was een dikke man, heel duur gekleed, met een rond, rood gezicht onder zijn grijze deukhoed. Harry had Sir Midas wel eens gezien maar hij had nog nooit met hem gesproken. Hij was erg zenuwachtig.
'Als u over de huur komt praten, sir,' begon hij, maar de dikke man viel hem in de rede.
'Huur?' zei hij. 'Nee, nee, dat kan wachten. Wil over iets anders met u spreken, als u tijd hebt. Stoor ik u?' 'Nee, sir,' zei Harry. 'Wilt u in mijn kantoor komen?' Hij ging hem voor langs de zijkant van het huis en aan het eind van de fabriek een paar trapjes op. Sir Midas volgde hem puffend, terwijl hij de treden opklom. Hij had een luide stem en sprak gemaakt, maar zijn manier van doen was vriendelijk. Dikke mensen zijn meestal vriendelijk, tenzij ze hun humeur verliezen. Harry vroeg zich af waarover hij in 's hemelsnaam wou praten. Hij hield de deur van de kleine bovenkamer open, en Sir Midas ging binnen. De twee mannen gingen ieder aan een kant van het bureau zitten.
Sir Midas Pike had een groot huis van rode baksteen op de Heuvel. Het had veel topgevels, schoorstenen en houten balken. Er waren drie garages. Een brede oprijlaan van grind liep tussen struiken en bloeiende heesters naar de voordeur. De gazons waren groot en kort geknipt. Er waren bloembedden voor allerlei soorten bloemen, een moestuin en broeikassen voor zeldzame planten en vroege groenten. Het huis heette 'Monte Cario', en de hemel mag weten hoeveel bedienden er nodig waren om alles in orde te houden! Verreweg de allerbelangrijkste persoon op 'Monte Cario' was Sir Midas' vrouw, Bertha. Ze was dik, net als haar man, maar ze was bovendien groot - veel groter dan Sir Midas, en dat maakte haar gestalte indrukwekkend. Een paar dagen geleden had ze met haar man door de tuin gelopen.
'Wat wij nodig hebben,' had ze gezegd, 'is meer ornamenten. De tuin ziet er kaal uit. We hebben een prieel waar niemand ooit in zit, en een zwembad waar niemand ooit in zwemt. Als jij in de stad bent en ik niets anders te doen heb dan in de tuin te wandelen, dan voel ik me alleen.'
'Ik zou een paar beelden kunnen aanschaffen,' zei Sir Midas. 'Iets op een paard van marmer, misschien, of een Romeinse god.'
'Zo ongezellig,' zei Lady Pike. 'Die heidense goden en godinnen doen me aan een stadspark denken. Bovendien zijn ze koud. Nee, ik wil iets gezelligers hebben. Wat kaboutertjes -ja, dat is het: kabouters. Die zijn gezellig. Ik wandelde laatst op de hoofdweg, en ik vond dat ze er leuk uitzagen, al die kleine rode en groene kabouters in de voortuintjes.'
'Nou, ik wil helemaal niet op de mensen aan de hoofdweg lijken,' zei

Sir Midas. 'Sommigen van hen hebben niet eens een auto. Ik kan me toch niet verlagen om hen na te doen?'
'We hoeven ook niet één klein kaboutertje te hebben,' zei Bertha. 'We kunnen er een heleboel nemen - grote. Ik zie ze al voor me, langs de hele oprijlaan - vissend in de vijver - op hun hurken bij het prieel. Alsjeblieft, Midas, laten we kabouters nemen.'
'Ik zal erover nadenken,' zei haar man.
En zo kwam het, dat hij een paar dagen later, in zijn nieuwe marineblauw met crème limousine op weg naar zijn kantoor Harry Turnbull op zijn fabriek opzocht, en hem vertelde wat hij wilde hebben.
'Twee dozijn tuinfiguren van groot formaat, in heldere kleuren geschilderd,' zei Harry. 'Dat is een grote order, Sir Midas.'
'Nou, ik ben ervan overtuigd dat u het wel voor elkaar krijgt,' zei Sir Midas op luide, vriendelijke toon, terwijl hij opstond. 'De prijs speelt geen rol. Zorg dat ik ze tegen het eind van de maand krijg.'
'Het eind van de maand?' herhaalde Harry. 'Ik zal m'n best doen, sir.'
'Daarvan ben ik overtuigd. Maar nu moet ik weg, ik ben toch al laat.'
En Sir Midas waggelde de treden af, terug naar zijn auto, waar de chauffeur stram bij het geopende portier stond. Hij stapte in, de chauffeur stapte in, en meteen schoot de auto pijlsnel weg, bijna zonder geluid te geven.

Mijnheer Turnbull was sprakeloos.
Wat een order, dacht hij. Twee dozijn groot-model kabouters in heldere kleuren, klaar en afgeleverd aan het eind van de maand. Hoe krijg ik dat in 's hemelsnaam voor elkaar? Maar Sir Midas is mijn huisbaas. En hij heeft niets over de huur gezegd - dat is iets om dankbaar voor te zijn.
Harry ging de fabriek binnen om de zaak door te praten met de meesterknecht.
Al gauw waren alle werklui druk bezig met het maken van Sir Midas' vierentwintig kabouters. Twee werkten aan de kleimodellen, een ander mengde het cement, en Harry Turnbull liep rond om erop toe te zien dat ze hun uiterste best deden. De kinderen van het weeshuis holden rond tussen de hopen zand en de houten kratten en soms staken ze hun hoofd om de deur van de grote schuur om te zien wat er gaande was.
'Weetje wat ze doen?' zei kleine Sid, die graag alles het eerste wist, 'ze maken een soort reuzendwergen. Ik ben benieuwd voor wie die zijn.'
Torn vroeg het aan mijnheer Turnbull.
'Die zijn voor een heel belangrijke persoon, die op de Heuvel woont,' kreeg hij te horen.
Niettegenstaande alle moeite die aan het werk werd besteed, ging het niet vlot. Na een paar dagen had de meesterknecht een ongeluk. Hij gleed uit op een stukje natte klei en brak de vorm, die hij droeg, zodat die helemaal opnieuw gemaakt moest worden. Erger was het dat hij zijn enkel verstuikt had en een paar dagen thuis moest blijven. Halverwege de maand was het werk nauwelijks begonnen. Eén kabouter was klaar, maar moest nog geschilderd worden.
'We komen nooit op tijd,' zei Harry tegen z'n vrouw. 'Met al die ongelukken krijgen we de helft niet af.'
Toen kreeg een van de werklui griep en ook hij moest thuis blijven; en hij bleek twee anderen aangestoken te hebben, zodat Harry al gauw nog maar twee werklieden over had - van wie één niet meer dan een leerling -om de hele order af te maken.
Harry was net van plan om naar z'n huisbaas te gaan en hem zijn moeilijkheden voor te leggen toen Sir Midas zelfde fabriek opbelde. Zijn stem was zo luid en duidelijk, dat Harry de hoorn een halve meter van z'n oor moest houden om niet doof te worden.
'Bent u daar, mijnheer Turnbull?' schreeuwde Sir Midas. 'Over de tuinkabouters. Hoe staat het ermee? Maar dat is een overbodige vraag. Ik ben ervan overtuigd dat u ze op tijd klaar zult hebben.'
'Ja, sir,' begon Harry, 'maar ziet u, sir...'
'Luister,' ging Sir Midas verder, 'het gaat hierom. Ik en m'n vrouw vertrekken de eerste van de volgende maand naar het buitenland - Zuiden van Frankrijk, begrijpt u, voor een beetje zon. Ik wil die kabouters niet later dan de dag ervoor afgeleverd hebben. Dat is de laatste dag van de maand, zoals afgesproken. Ik heb het Bertha beloofd en ik wil haar niet teleurstellen. Ik weet dat ik op u kan rekenen. Goedendag.'
Voor Harry een woord kon zeggen had hij de hoorn al opgehangen.
Heel somber liep Harry naar buiten. Kleine Sid en de Engel waren aan het wippen op een plank, die ze over een ton hadden gelegd. Jacky en Hannah zaten elkaar achterna om de schuur. Torn liep wat rond zonder speciaal iets te doen.
'Wat is er, mijnheer Harry?' vroeg hij, toen hij het ongelukkige gezicht van zijn vriend zag. Harry vertelde het hem.
'Het ziet er lelijk uit, Torn,' zei hij. 'Ik zal hier vast uitgezet worden. Kan de huur niet betalen, en als ik die kabouters niet op tijd aflever, schopt hij mij eruit. Hij zal niets meer met me te maken willen hebben.'
Torn zei, dat alles wel in orde zou komen. Daar was hij zeker van. Maar Harry was niet te troosten.
'Het is met me gedaan, beste jongen,' zei hij. 'We mogen blij zijn als we vier van die pokkenkabouters op tijd klaar krijgen, laat staan vierentwintig. Ik wou dat ik nooit beloofd had die ellendige dingen te maken.'
'Niet zo somber, mijnheer Harry,' zei Torn. 'Het zal wel meevallen. U moet met die huisbaas gaan praten. Ik geloof niet dat hij kwaad is, niet écht kwaad.'
'Misschien heb je gelijk,' gaf Harry toe. 'Ik kan er alleen geen woord tussen krijgen. Maar als ik hem te spreken kan krijgen, zal ik zien wat ik kan doen.'
De volgende morgen viel de zwaarste slag van allemaal. Een tweede lange blauwe brief van Sir Midas' advocaat. Voor zover mijnheer Turn-bull kon begrijpen werd hij met drie maanden opgezegd en dan moest hij de fabriek verlaten. De grond was nodig, zei de brief, 'voor uitbreidingsdoeleinden,' wat dat dan ook mocht betekenen.
Dit was het einde, dacht Harry. Had hij de vierentwintig figuren maar op tijd kunnen afkrijgen! Misschien zou Sir Midas, als ze bij hem en Lady Pike in de smaak vielen, hem op de fabriek hebben laten blijven. Maar er was natuurlijk geen sprake van, dat de kabouters klaar zouden zijn. Lady Pike zou boos zijn, en haar man woedend, en hij zou zeker niet naar de arme Harry willen luisteren. Harry voelde zich zo ellendig dat hij de neiging had om de werklieden te zeggen dat ze de kabouters maar in stukken moesten slaan en weggaan en een andere baan zoeken. Wat had het voor zin om ermee door te gaan? Hij zat aan het ontbijt aan de keukentafel met de brief in z'n hand, niet in staat een hap door z'n keel te krijgen.
4
Op de laatste dag van de maand waren er vijf van de beelden klaar. De meesterknecht was terug en alhoewel hij nog erg hinkte met zijn verstuikte enkel, was hij wel weer in staat om te werken. De drie anderen waren van hun griep genezen en teruggekomen. Maar het was te laat om nog veel verschil te maken. Er werd echter besloten om de vijf kabouters, die klaar waren, op een vrachtauto te laden en ze 's middags naar 'Monte Cario' te brengen. Misschien zou Sir Midas er blij mee zijn ook al waren de andere nog niet klaar. Ze zagen er erg mooi uit met de frisse groene en rode verf. De ene stond met z'n handen in zijn zij ondeugend te lachen. Een andere zat gehurkt op de grond. De derde zat op een paddestoel, de vierde stond wijdbeens op een schildpad, en de vijfde had een hengel in z'n hand om mee in de vijver te vissen. Hadden ze er nog maar zeven af kunnen maken, om het eerste dozijn vol te hebben! Dat zou nog iets geweest zijn. Maar zoals het nu was leken de vijf kabouters, hoe mooi en vrolijk ze er ook uitzagen, maar een armzalig klein troepje.
Harry ging naar de telefoon om een afspraak te maken met een vrachtrijder om 's middags te komen want de fabriekseigenaar had zelf geen vrachtauto.
Intussen had niemand in de buurt meer iets van Stille Joe en z'n mannen gehoord. Maar net op deze dag waren ze van plan om de Heuvel met een nieuw bezoek te vereren. Het was de vorige keer heel goed gegaan en de politie was er totaal niet in geslaagd hen op het spoor te komen. Ze hadden het plan om een inval te doen in het huis van Sir Midas, omdat iedereen wist dat zijn vrouw een hele hoop kostbare juwelen had en minstens twee prachtige bontjassen. Terwijl Joe en zijn mannen bezig waren de inbraak voor te bereiden, kwamen ze erachter, dat Sir Midas en zijn vrouw de eerste dag van de volgende maand naar het buitenland zouden vertrekken. Ongetwijfeld zouden ze de juwelen en bontmantels meenemen. Daarom besloot Joe de inbraak te wagen precies op de avond voor hun vertrek. Gewoonlijk was hij er liever zeker van dat een huis leeg was alvorens hij daar een bezoek aflegde, maar deze keer besloot hij het risico te nemen. Hij kwam er via een vriend van hem, die een van de bedienden op 'Monte Cario' kende, achter dat Sir Midas en Lady Pike uit eten gingen en pas laat terug zouden zijn. In zeker opzicht was dit een ideale gelegenheid. Want als de meester en de meesteres uit waren hadden de bedienden die avond meestal vrijaf; en er zouden waarschijnlijk veel geld, juwelen en waardevolle dingen klaar liggen om voor de reis op de volgende dag ingepakt te worden. Dat was de reden waarom Stille Joe de laatste dag van de maand koos om zijn bezoek af te leggen.
Maar Joe en z'n vrienden waren die dag niet de enigen, die plannen aan het maken waren. Na het middageten in het weeshuis riep Torn zijn beste vrienden bij elkaar om te zeggen dat hij een bijeenkomst wilde beleggen. Ze kwamen dit keer niet samen op het terrein van de kabouter -fabriek maar in een donker en duf schuurtje achter de kolenopslagplaats van het weeshuis. Dat schuurtje werd eigenlijk voor niets speciaals gebruikt en de kinderen gingen er altijd heen als ze iets bijzonders te bespreken hadden.
'Het gaat over Harry,' zei Torn. 'We moeten hem helpen, zie je.'
'Wat is er dan?' vroeg een andere jongen.
'Het gaat over de kabouters, die hij niet op tijd klaar heeft gekregen,' legde kleine Sid uit.

'Hij wordt de fabriek uitgezet als hij ze niet klaar krijgt,' zei Jacky, 'en dan kunnen we nergens meer spelen.'
'Is het waar dat ze de fabriek gaan afbreken en dat er een pompstation komt?' vroeg Hannah.
'Dat zou geweldig zijn,' zei de Engel. 'Ik ben gek op auto's.'
'Sufferd!' zei Torn vinnig. 'Ze zullen om het pompstation vast geen kinderen laten spelen. Als Harry's huisbaas hem eruit zet, dan hebben wij geen speelplaats meer, dat verzeker ik je.'
'Wat moeten we dan doen?'
'We kunnen geen mes in die huisbaas z'n ribbenkast steken.'
'Nee, maar we zouden hem op kunnen zoeken. We zouden het uit kunnen leggen.'
'Hij zal naar ons heus niet luisteren. Het is een grote dikke man met twee auto's. Hij moet erg rijk zijn om vierentwintig reuzendwergen te bestellen.'
En zo ging de beraadslaging voort. Niemand kon een eenvoudige oplossing bedenken om Harry uit de moeilijkheden te helpen. Maar de kinderen gaven de moed niet op.
De vrachtauto was besteld om half vier. Maar nog was het met de pech van mijnheer Turnbull niet afgelopen. Om kwart over drie belde de vrachtrijder op om te zeggen dat de wagen stuk was. Er was iets mis met de versnellingsbak. Nee, hij had tot zijn spijt die dag geen vrachtauto meer vrij. Harry zei dat hij hem in orde moest maken en zo gauw mogelijk moest komen. Het was van het grootste belang dat die vracht nog deze dag vervoerd zou worden. De vrachtrijder zei dat hij zijn uiterste best zou doen. Er was al een man aan de versnellingsbak bezig. Er zat niets anders op dan te wachten. Mevrouw Turnbull maakte voor iedereen een kop thee en ze gingen allemaal zitten om de tijd te vullen tot de wagen zou komen.

Het was niet voor 6 uur dat ze, buiten het fabrieksterrein het geluid van remmen hoorden. De vrachtauto reed tot voor de hekken en meteen begonnen Harry en de meesterknecht er de vijf kabouters op te laden. Ze pakten de beelden heel voorzichtig in stro, om er zeker van te zijn dat ze niet beschadigd zouden worden als de wagen plotseling moest remmen. De andere arbeiders waren naar huis gegaan, omdat Harry en de meesterknecht het werk alleen wel afkonden. Ze waren zo druk bezig, dat ze de twee of drie weeskinderen niet heen en weer zagen schieten en kijken wat er allemaal gebeurde. De meesterknecht bleef op de laadbak om op de beelden te passen en Harry klom in de cabine naast de chauffeur. Toen ze op het punt stonden om weg te rijden kwam Torn aanhollen en vroeg Harry of hij mee mocht rijden. Hij ging vaak met hem mee als hij per auto goederen moest afleveren.
'Er zal nog wel een plaatsje zijn,' zei mijnheer Turnbull.
De vrachtrijder had geen bezwaar en Torn hees zich zelf naast de twee mannen in de cabine.
Eindelijk startte de vrachtrijder de motor en reden ze weg.
Harry dacht: Het is het enige wat we kunnen doen. We zullen tenminste voor het einde van de maand iets afgeleverd hebben - dat wil zeggen, als we onderweg geen ongeluk krijgen.
Maar zij reden de heuvel op en bereikten zonder tegenslag 'Monte Carlo.' Het was maar drie kilometer maar ze reden langzaam om de lading niet te beschadigen; en ze waren niet voor halfzeven bij het huis.
De vrachtrijder reed de auto voorzichtig de oprijlaan op en stopte bij de zijdeur. Harry klom eruit en belde aan. Een bediende - een klein mannetje dat scheel keek - vroeg wat hij wilde.
'Ik zou graag Sir Midas Pike willen spreken. Het is belangrijk.'
'Dat zal niet gaan. Hij is niet thuis. Nog geen tien minuten geleden weggegaan. Waar komt u voor?'
Harry vertelde hem, dat hij gekomen was om de vijf kabouters af te leveren.
De schele man aarzelde. Hij wist, dat Stille Joe die avond zou komen. De andere bedienden waren al weg, en op hem na was het huis leeg. Zelfs de Duitse herder in zijn kennel aan de andere kant van het grote huis sliep. De bediende wilde niet, dat er vreemde mensen rondhingen, maar het was ook niet goed om hun achterdocht op te wekken.
'U kunt de boel het beste uitladen en neer zetten. Ik zal Sir Midas zeggen dat u geweest bent. Hij komt pas laat thuis. Ik neem aan, dat hij ervan af weet?'

'O ja,' zei Harry. 'Hij verwacht ze.'
'Goed,' zei de bediende, 'en doe het vlug.'
Hij deed de deur voor Harry's neus dicht en liet hem staan om de vrachtwagen te lossen.
Er was niet veel tijd voor nodig om de vijf beelden van de wagen te tillen en ze voorzichtig aan beide kanten van de oprijlaan neer te zetten. Ze plaatsten er twee aan elke kant en de vijfde - die met de hengel -droegen ze naar de vijver en zetten hem zo neer dat hij over het water uitkeek.
'Zo,' zei Harry, 'nu zullen die ouwe Pike en z'n vrouw ze vast en zeker zien als ze thuiskomen. Het is vannacht volle maan en als er geen wolken zijn zullen deze kleine kereltjes er lang niet kwaad uitzien. Laten we hopen, dat ze bij mevrouw in de smaak zullen vallen. Beter kan ik het niet. Misschien kunnen we de andere afmaken terwijl ze op reis zijn.'
De drie mannen en de jongen klommen weer in de auto en reden weg, 'Monte Cario' overlatend aan de zorgen van de schele bediende en de vijf kabouters. Zodra ze bij de fabriek terug waren bedankte Torn mijnheer Turnbull voor de rit en holde weg om z'n kameraadjes op te zoeken. Harry ging naar binnen om z'n handen en z'n gezicht te wassen en te zien wat Mabel te eten voor hem had.
Die avond lagen 'Monte Cario' en de aangrenzende villa's kalm en vredig in het maanlicht. Een licht briesje ritselde in de toppen van de bloeiende struiken, waaronder doodstil de kabouters stonden, alsof ze wachtten op de komst van hun nieuwe meesters. Toen gebeurde er plotseling, zonder waarschuwing, iets vreemds. De tuin begon te leven van de kabouters. Het ene ogenblik lag hij stil en verlaten, het volgende ogenblik was hij vol heen en weer schietende figuurtjes. Soms fluisterden die kabouters elkaar snel iets in het oor, en een van hen scheen daarbij over de anderen de leiding te hebben.
'Daar,' fluisterde hij, terwijl hij een kleinere kabouter naar de rand van een bloembed duwde. Binnen de minuut hadden alle hollende figuurtjes een plaats in de tuin ingenomen, sommigen gehurkt aan de rand van de oprijlaan, anderen staande onder de bomen, één knielend op een stenen zonnewijzer midden in een rozenperk.
Samen met de vijf al neergezette kabouters moesten het er alles bij elkaar wel twee dozijn zijn. Ze gaven geen kik. Ze verroerden geen pink. Iedereen die ze op dat ogenblik zag zou ervan overtuigd geweest zijn dat ze in steen veranderd waren.
Toen gebeurde er weer iets, even stilletjes en even vreemd. Een lange zwarte auto stopte geruisloos juist voor het hek van 'Monte Cario', en er stapten drie mannen uit. Ze droegen donkere kleren en ze hadden maskers over de bovenste helft van hun gezicht. Ze lieten de portieren van de auto open en slopen de oprijlaan op. Ze liepen snel en over het gras in plaats van op het grind om te voorkomen dat ze lawaai maakten. Een van hen liep bijna een van de cementen beelden ondersteboven die met zijn armen in de zij op de rand van het gras stond. De man mompelde een vloek en liep verder.
'Stil jij,' fluisterde een van de andere mannen.
'O.K. Joe,' antwoordde degene, die over de kabouter gestruikeld was.
Toen ze de voordeur van het huis hadden bereikt duwde de man die met Joe werd aangesproken de deur open en ze verdwenen allemaal naar binnen.
In het weeshuis stond juffrouw Larkins, die tot laat in de avond haar kasboek had zitten opmaken, op om voor ze naar bed ging een kop thee voor zich zelf te zetten. Op weg langs de grootste van de vier kamers waar de kinderen sliepen, stond ze even stil om te luisteren. Geen geluid kwam uit de kamer. Alles was in orde. Toen deed iets haar de deur zachtjes opendoen en naar binnen kijken. Misschien omdat het zo onnatuurlijk stil in de kamer was. Meestal kon ze, ook al was de deur dicht, af en toe horen ademhalen, of hoesten, of een jongetje in z'n slaap horen mompelen. Wat juffrouw Larkins in het licht van de maan dat naar binnenstroomde zag, deed haar mond openvallen van verbazing. Want wat ze zag was tien lege bedden!
Juffrouw Larkins liep vlug naar de andere kamers en ontdekte dat er nog negen andere kinderen ontbraken. Alleen de jongste weesjes sliepen vredig. Negentien van haar pupillen waren verdwenen.
'Die kleine apen!' zei ze kalm tegen zich zelf.
Juffrouw Larkins was niet iemand, die zich ongerust maakte voor er iets was om zich ongerust over te maken. Toen zag ze nog iets ongewoons. Aan het eind van een van de gangen stond een ouderwetse kast waarin allerlei soorten kleren werden bewaard voor verkleedpartijen. De kinderen waren dol op charades en toneelstukjes. De verkleedkast was op lange winteravonden en op regenachtige dagen een geliefkoosde plek. Juffrouw Larkins zag, dat de deur open stond en dat er in de kast een uitgesproken wanorde heerste. Afgelopen Kerstmis hadden ze een spel over dwergen opgevoerd. Twintig jongens en meisjes hadden zich in groene en bruine pakjes met rode puntmutsen verkleed. En nu waren die pakjes weg. Juffrouw Larkins wist het zeker, want ze had ze zelf netjes opgevouwen en in een grote kartonnen doos gepakt. Op één pakje na was de doos leeg.
'Zo,' zei ze tegen zich zelf, 'negentien dwergen zijn in het maanlicht op avontuur uit. Waar kunnen ze heen zijn?'
Ze liep vlug naar de buren en belde aan bij mijnheer Turnbull. Ze riep dikwijls de hulp van haar vriendelijke buurman in als er moeilijkheden in het weeshuis waren. Niet dat ze ongerust was, maar ze wilde weten waar de kinderen uithingen. Als ze midden in de nacht naar ze moest zoeken, had ze hulp nodig.
Ze legde alles kalm aan mijnheer Turnbull uit, die het beter vond om de hulp van een politieagent in te roepen. Want als negentien kleine kinderen die aan je zorg zijn toevertrouwd midden in de nacht aan het kaboutertje spelen zijn kun je niet voorzichtig genoeg zijn, nietwaar?
De politiepost was niet ver weg. Sergeant Piper was bijna klaar met zijn dienst toen de telefoon ging en hij de stem van zijn goeie vriend Harry Turnbull hoorde. Harry legde hem het geval uit. Enkele minuten later reden Sergeant Piper, mijnheer Turnbull en juffrouw Larkins in het maanlicht in een politieauto weg om de straten af te zoeken.
Het was het idee van de Engel geweest om de pakjes te lenen, na bedtijd het weeshuis uit te sluipen en naar Sir Midas Pike's huis op de Heuvel te gaan. Tijdens z'n bezoek aan het huis eerder op de avond had Torn genoeg gehoord om te weten, dat Sir Midas en zijn vrouw laat zouden terugkomen en bij thuiskomst erop rekenden vierentwintig kabouters te vinden. Maar er waren slechts vijf beelden afgeleverd. Goed - er zouden negentien levende kabouters zijn om hen te begroeten. Later, als Sir Midas en z'n vrouw veilig binnen waren, konden ze naar huis terugsluipen en naar bed gaan of er niets gebeurd was. De volgende dag kon Harry naar het huis van Sir Midas gaan en alles uitleggen. Misschien zou Sir Midas het hem vergeven, en dan zou hij uit de moeilijkheden zijn. De Engel vond, dat dit het allermooiste stukje kattenkwaad was, dat ze ooit had bedacht. Het leek Torn en enkelen van de anderen een krankzinnig plan. Maar het was het enige wat ze konden doen om Harry te helpen. Het was een zachte avond en volle maan. Hoe het ook liep, het was een reuze grap, en niemand zou boos op hen zijn, want ze deden het alleen om te helpen.

Zoals jullie al gehoord hebben, bereikten de kinderen 'Monte Carlo' zonder moeilijkheden en namen hun plaats in de tuin in om de terugkomst van Sir Midas en Lady Pike af te wachten. Je kunt je hun verbazing voorstellen toen zij de drie stille mannen met maskers voor hun gezichten de oprijlaan zagen opsluipen en het huis binnengaan.
Zodra de deur achter de mannen gesloten was, holden de levende kabouters naar hun leider en gingen om hem heen staan.
'Zal ik jullie es wat zeggen,' zei Torn, 'dat zijn inbrekers - zo vast als een huis.'
'O, ik ben bang!' zei de Engel.
'Ik ook,' viel Hannah bij.
'Doe niet zo kinderachtig,' zei Jacky. 'We moeten ze tegenhouden.*
'Ze zijn maar met z'n drieën,' zei kleine Sid. 'We kunnen ze best met ons allen aan.'
'Let op, jongens,' zei Torn, 'luister goed en doe wat ik jullie zeg.'
Als een geboren generaal vertelde hij z'n ondergeschikten snel wat elk van hen precies moest doen als de dieven het huis uit kwamen. Binnen enkele minuten waren alle kinderen weer terug op hun plaatsen. De inbrekers moesten de eerste ogenblikken niet merken, dat er iets mis was.

De kinderen waren geen ogenblik te vroeg want Stille Joe en z'n twee begeleiders hadden binnen ook heel snel gewerkt. De schele bediende was naar bed gegaan. Het was beter dat hij niets van de diefstal afwist. Toen de mannen uit de voordeur kwamen droeg de leider, Stille Joe, een kleine zwarte zak vol zilver en juwelen; de tweede droeg twee weelderige bontjassen over z'n arm en de derde z'n zakken puilden uit van het buitenlandse bankpapier en andere waardevolle dingen.
Zodra ze de voordeur uitwaren en de oprit afslopen naar de auto toe, klonk de schelle stem van de hoofdkabouter luid en duidelijk in de maanverlichte tuin.
'Dieven!' riep hij. 'Houdt de dieven! Vlug, jongens -jullie weten wat je moet doen!'
Hij stoof op de leider af, griste de zwarte zak uit z'n handen en holde ermee weg om die in de bosjes te gooien. Joe vloekte en holde hem achterna. Twee andere kabouters pakten de tweede dief de bontjassen af voor hij van z'n verbazing was bekomen; weer twee andere lieten de derde man struikelen, die met een smak op het grind viel. Toen begon er een wilde jacht. Een dozijn andere kabouters holde de tuin rond terwijl ze: 'Dieven, dieven!' riepen zo hard als ze konden. De man, die de zwarte zak had gedragen, probeerde die terug te krijgen. Hij sprong hier en daar over een bloembed of een struik heen, maar de kinderen waren hem te vlug af. Een van hen leidde hem naar de rand Van de vijver, sprong toen opzij, en Joe verloor z'n evenwicht en viel languit in het water. Het gegil van de kinderen maakte de Duitse herder, die in de achtertuin lag te soezen, wakker. Hij kon niet van zijn ketting komen, maar hij begon zo te blaffen, dat alle honden op de heuvel een geweldig misbaar begonnen te maken. Honden zijn altijd rusteloos als het volle maan is en het woedende geblaf op 'Monte Carlo' deed ze allemaal tegelijk uitbarsten. Nooit had je in de keurige buurt van de Heuvel zo horen keffen en blaffen.
'Vlug mannen!' beval Stille Joe toen hij druipend en wel uit de vijver was geklommen. 'Als de bliksem er vandoor! De auto - start de auto!'
Maar hij was te laat. Zes kinderen hadden van Torn de opdracht gekregen de auto buiten werking te stellen. Ze hadden de cementen kabouters de oprijlaan afgesleept en er één voor elk van de wielen gelegd. De vijfde kabouter hadden ze tussen de plaats van de bestuurder en de versnellingshendel geduwd. Wie de auto wilde starten moest eerst dit obstakel uit de weg ruimen. Tegen de tijd dat de dieven besloten waren er vandoor te gaan, waren de autovernielers zich aan het vermaken met stenen uit Sir Midas' rotstuintje de raampjes in te gooien. Het resultaat van deze schitterende aanval was dat de auto van binnen bezaaid lag met glas. De dieven waren te verlangend om weg te komen om tijd aan hun vijanden te besteden; maar toen een van de mannen, woedend, op de kinderen afschoot, sprongen ze buiten zijn bereik terwijl ze schreeuwden:
'Dieven! Rovers! Moordenaars!'
Het blaffen van de honden had de buren wakker gemaakt en de mensen, die nog niet naar bed waren, holden naar het huis om te zien wat er aan de hand was. Anderen kwamen in hun kamerjas naar buiten en verscheidene voorbij rijdende auto's waren gestopt omdat hun eigenaars wilden weten wat de oorzaak van dit ongewone lawaai was. Toen klonk boven het kabaal uit het gillen van een politiesirene. Sergeant Piper stuurde zijn auto met een grote snelheid naar het hek, zodat de toeschouwers in alle richtingen uiteen stoven. Hij kwam tot staan de bumper tegen de bumper en kop aan kop met de auto van de dieven. De agent, juffrouw Larkins en mijnheer Turnbull sprongen eruit.

Na een korte jacht tussen de struiken hadden de agent, mijnheer Turn-bull en een paar omstanders weinig moeite om de drie dieven te pakken. In de politieauto was een radio, en binnen enkele minuten had de agent nog twee politiemannen opgeroepen om hem te helpen Joe en zijn makkers naar het bureau te brengen.
Juffrouw Larkins verzamelde haar wezen om zich heen, en had zich er al heel gauw van overtuigd dat ze er alle negentien waren. Op hun gescheurde kleren en een verzameling builen en schrammen na waren ze van dit gewaagde avontuur niet slecht afgekomen.
De bedienden van Sir Midas waren inmiddels allemaal thuisgekomen, en ze waren erg verbaasd om te zien wat er gebeurd was. Maar niemand was meer verbaasd dan de heer en vrouw des huizes zelf, die vlak daarna in hun marineblauw met crème limousine arriveerden.
Er moest heel wat uitgelegd worden.
'Ik denk,' zei Sir Midas tegen de agent, 'dat u dié daar ook beter kunt arresteren.'
Hij wees naar de schele bediende, die in zijn kamerjas in de voordeur stond, en net deed of hij nu pas wakker was geworden.
Toen de politie met de dieven vertrokken was, gingen de buren naar huis, en werd de stilte op de Heuvel hersteld. Zelfs de honden hielden op met blaffen en gingen slapen. Toen nodigde Sir Midas Harry, juffrouw Larkins en al de kinderen uit om binnen te komen en iets te drinken. Hij bedankte hen voor het redden van zijn bezittingen en wenste hen geluk, dat ze de beruchte Joe aan het gerecht hadden uitgeleverd. De bedden en bosjes in de tuin, en de zakken van de dieven waren nagezocht en alle gestolen goederen waren teruggevonden. Sir Midas en Lady Pike waren opgetogen... Zij beloofden dat ze zouden nadenken over een passende beloning.
Pas vlak voor het aanbreken van de ochtend werden de slaperige kabouters in drie autoladingen naar huis gereden om zich tevreden op te rollen in de lege bedden van het weeshuis.
Maar dat was nog niet het eind. In zekere zin was het pas het begin. Want - om een lang verhaal kort te maken - Harry Turnbull en zijn vrouw mochten een nieuwe en betere fabriek in dezelfde wijk huren, zonder dat ze meer huur dan voor de oude hoefden te betalen. Wat de oude fabriek betreft, Sir Midas had een prachtig idee - of liever, het was eigenlijk Bertha's idee. Hoewel ze erg de baas kon spelen was ze een aardige vrouw, en ze was vastbesloten om iets voor het weeshuis te doen. Als beloning voor het vangen van de dieven, werd de oude fabriek afgebroken en werd het terrein voor een nieuwe, mooie speelplaats gebruikt. Er werd een grasveld aangelegd; en er werden een draaimolen, verscheidene schommels en een roetsjbaan voor de kinderen opgezet om op te spelen. Het huis van de Turnbulls werd niet afgebroken maar aan juffrouw Larkins en haar assistenten gegeven om ruimte te maken voor nog meer kinderen in het weeshuis.
De vijf kabouters waren van onder de auto van de dieven gered en bleken nauwelijks beschadigd te zijn. Ze waren gauw weer gerepareerd en van een nieuw verfje voorzien. Opnieuw werden ze in de tuin van 'Monte Cario' gezet. Lady Pike zei, dat vijf heus genoeg was, en daarom bestelde Sir Midas de andere negentien af. Dat vond Harry al lang goed want hij had werk genoeg en hij had het niet prettig gevonden zulke onnatuurlijk grote beelden te maken. Lady Pike kwam in het bestuur van het weeshuis en ze nodigde de kinderen vaak uit om bij haar op de Heuvel op bezoek te komen. Dit maakte dat zij zich niet zo eenzaam voelde, en ze was blij dat ze iets nuttigs kon doen.
Zo begon er voor iedereen een gelukkiger tijd — voor Sir Midas en Bertha op 'Monte Carlo', voor juffrouw Larkins en de wezen, en voor mevrouw en mijnheer Turnbull op de nieuwe fabriek.

James Reeves

JAMES REEVES is jaren lang onderwijzer geweest, en op school, bij het vertellen, ontdekte hij wat voor verhalen kinderen mooi vinden.
Zijn leven is niet avontuurlijk geweest en zijn jeugd verschilde weinig van die van een gewone Hollandse jongen. 'Toen ik een jongen was, honderden jaren geleden, speelde ik altijd aan het strand en in de beukenbossen van de streek waar ik geboren ben,'' zegt hij. 'Ik verzamelde van alles: postzegels, vogeleieren, munten en ik vond het heerlijk om dingen te maken.'
Nu is schrijven eigenlijk het enige, dat hij nog doet. Hij schrijft zoveel, dat we bijna niet wisten welk verhaal van hem we in dit boek zouden opnemen.
Jaren geleden is hij in ons land geweest en hij vond de grachten, de oude huizen en de molens erg mooi, maar hij was vooral onder de indruk van de prachtige schilderijen van Vermeer en Hals. Als in mei de tulpen in zijn tuin bloeien, moet hij altijd aan Holland denken.
Hij is getrouwd en heeft drie grote kinderen, twee meisjes en een jongen. Zijn oudste dochter is ook bij het onderwijs, ze geeft les op een jongensschool in Londen.
'De Kabouterfabriek', 'The Gnome Factory\ verscheen in een bundel verhalen: Sailor Rumbelow and Brittannia (en hoe je dat moet vertalen weet ik écht niet /) bij Heinemann. De vertaling is van Riekes Groenhout.