De
kabouterfabriek
'Ik maak me zorgen, Mabel,' zei mijnheer
Turnbull na het boterham eten in de keuken tegen
zijn vrouw. Mevrouw Turnbull schonk er weinig
aandacht aan. Ze had haar man dat wel honderd keer
horen zeggen.
'Drink nog een kop thee,' zei ze.
'Ik wil geen thee,' zei mijnheer Turnbull. 'Ik
zei, dat ik me zorgen maak.'
'Wat is er dan, Harry?' vroeg ze.
'Hetzelfde van altijd. Ik weet niet hoe ik de
eindjes aan mekaar moet knopen, zo waar als ik
hier zit.'
'Komen er geen bestellingen meer binnen?'
'O ja, bestellingen genoeg, dat is het niet.
Alleen ouwe Pike heeft gedreigd om ons uit de
fabriek te zetten, als we geen hogere huur kunnen
betalen.'
'De huur is laag Harry, dat heb je zelf vaak
genoeg gezegd.'
'Als ik niet meer verdien, kan ik niet meer
betalen,' ging mijnheer Turnbull verder. 'En als
we hier uitgezet worden, weet ik niet waar we naar
toe moeten. We zitten hier al twintig jaar en we
zitten hier goed. Ik kan onmogelijk een nieuwe
fabriek betalen. Wat er van ons worden moet, weet
ik niet.'
Zijn vrouw zei niets en hij zuchtte, stond op,
rekte zich uit en begon de borden op het aanrecht
te zetten. Maar hij wist nauwelijks wat hij deed.
Zoals hij al tegen z'n vrouw zei, hij maakte zich
zorgen.
Mijnheer Harry Turnbull was directeur en eigenaar
van een kabouterfabriek. De fabriek, zoals hij die
noemde, was niets anders dan een grote schuur - of
eigenlijk drie schuren die bij elkaar waren
getrokken - waarin een half dozijn werklieden
tuinornamenten vervaardigden. Ze maakten
zonnewijzers, vogelbadjes, Cupidobeeldjes en dat
soort dingen; maar de fabriek van Turnbull was
vooral bekend om z'n tuinkabouters. Die waren erg
in trek bij de mensen die tuintjes in de
buitenwijken van de stad hadden. De kabouters
werden van beton gemaakt en rood, groen en bruin
geverfd. Sommige stonden wijdbeens met de handen
in de zij; sommige zaten met gekruiste benen op
paddestoelen van cement; andere waren gemaakt om
gehurkt aan de rand van tuinvijvers te zitten
vissen. Mijnheer Turnbull maakte ook kikkers en
paddestoelen en reuzenslakken van gips. Zijn zaak
ging goed, want zijn werk was overal bij
winkeliers, die tuingereedschappen en ornamenten
verkochten, bekend.
Elke morgen om acht uur ontsloot mijnheer Turnbull
het hek van het terrein en liet de werklieden
binnen, die dan begonnen de ornamenten te vormen
en te beschilderen. Dan werden ze ingepakt en per
vrachtauto of trein door het hele land verstuurd.
Mijnheer Turnbull moest hard werken om voldoende
te verkopen, want hij hield zijn prijzen laag.
Maar hij was trots op de zaak die hij had
opgebouwd; en hij kon vaak glimlachen van plezier
bij het zien van een rij pas beschilderde
kabouters, die klaar stonden om naar al zijn
klanten verzonden te worden.
Nu was mijnheer Turnbull niet de eigenaar van het
terrein waarop zijn fabriek en zijn huis stonden.
Dat behoorde aan een rijke landeigenaar die Sir
Midas Pike heette. Zolang Harry Turnbull op tijd
zijn huur betaalde, liet Sir Midas hem met rust.
Maar nu was het zo, dat veel van de oude huizen en
gebouwen in de buurt werden afgebroken om plaats
te maken voor nieuwe winkels en kantoren. Sir
Midas begon in te zien, dat de grond die hij
bezat, veel meer waard was dan zijn huurders
ervoor betaalden. Hij dacht erover om die aan een
grote maatschappij te verkopen die mijnheer
Turnbulls drie schuren zou slopen en er een heel
groot nieuw kantoorgebouw voor in de plaats zou
zetten. Terwijl hij er nog over dacht of hij
mijnheer Turnbull op zou zeggen, besloot hij diens
huur te verhogen. Daarom gaf hij zijn advocaat
opdracht mijnheer Turnbull een ernstige briefte
schrijven op dik blauw postpapier, waarin stond
dat hij het dubbele moest betalen van het bedrag
van de afgelopen twintig jaar. Dat was het
waarover de arme Harry Turnbull zich zorgen
maakte.
'Waarom kunnen de mensen niet tevreden zijn met
het geld dat ze verdienen,' zei hij tegen zich
zelf terwijl hij de borden afdroogde, 'in plaats
van te proberen meer uit arme mensen te persen dan
ze kunnen betalen?'
Maar hij wist dat het geen zin had om zo te
praten. Sir Midas zou z'n huur moeten hebben,
anders zou de fabriek afgebroken worden. Daar was
mijnheer Turnbull zeker van.
'Kom man, niet zo somber,' zei z'n vrouw. 'We
zullen het wel redden. Dat hebben we tot nu toe
altijd gedaan.'
'Ja, jij hebt makkelijk praten, Mabel,' zei hij,
'maar ik ben het die voor die ouwe duitendief het
geld bij elkaar moet zien te krijgen.'
'Hij is zo kwaad nog niet,' zei mevrouw Turnbull.
'Dat heb je vaak genoeg zelf gezegd. Hij is alleen
net als wij allemaal - hij wil de kans om nog wat
meer geld te verdienen niet missen. Maar ik moet
zeggen dat het jammer zou zijn als we hier weg
moesten. Maar misschien worden we er ten slotte
toch niet uit gezet.'
'Laten we hopen van niet, lieve,' zei mijnheer
Turnbull, 'want ik weet echt niet waar we naar toe
zouden moeten.'
Dat was het ergste van alles. Mijnheer en
mevrouw Turnbull hielden van de buurt en ze vonden
het helemaal geen leuk idee dat alle oude huizen
en gebouwen, die ze al twintig jaar gekend hadden,
afgebroken zouden worden om ruimte voor
kantoorgebouwen te maken. Ze kenden de mensen uit
de buurt, die erg op hen gesteld waren.
De buren waar de Turnbulls in het bijzonder een
zwak voor hadden waren de kinderen van het
weeshuis. Dat was een groot grijs gebouw, dat
naast de kabouterfabriek stond. Het was ouderwets
en 's winters moeilijk te verwarmen, maar de dames
die aan het hoofd stonden hadden hun best gedaan
om het voor de twintig of dertig kinderen die er
woonden, zo gezellig mogelijk te maken. De
kinderen kregen eenvoudig te eten en hele
eenvoudige kleren, maar ze waren altijd vrolijk,
want iedereen was aardig tegen ze en ze mochten
net zoveel lawaai maken als ze wilden. Het enige
wat ze bij het weeshuis misten was een
speelterrein. Er was eenvoudig niet genoeg ruimte
voor de kinderen om te draven en te hollen. Op
mooie dagen werden ze mee naar het park genomen of
naar de speelplaats en daar mochten ze heen en
weer rennen tussen de bomen en op de wip en de
schommels spelen. Maar het personeel van het
weeshuis had niet altijd tijd om de kinderen daar
naar toe te brengen, want het park was ver weg.
Mijnheer Turnbulls kabouterfabriek was alleen maar
door een houten schutting van het weeshuis
gescheiden en de kinderen waren gewend om
daaroverheen te klimmen en het fabrieksterrein te
verkennen. Op mooie avonden, als de mannen om vijf
uur naar huis waren gegaan, klauterden ze over het
hek om elkaar tussen de kratten en hopen zand
achterna te zitten. Soms gingen ze een schuurtje
binnen, dat voor het opbergen van cement werd
gebruikt. Het personeel van het weeshuis probeerde
de kinderen thuis te houden, omdat ze het niet
prettig vonden dat ze op andermans terrein kwamen.
Maar Mijnheer Turnbull zei tegen hen, dat het hem
niet kon schelen zolang de kinderen van het cement
afbleven en er op pasten, dat ze niet aan de pas
beschilderde ornamenten kwamen. Ze konden beter
bij de fabriek spelen dan op straat, zei hij.
Mijnheer Turnbull was namelijk een aardige man en
hij vond het leuk om spelende kinderen om zich
heen te hebben. Dat was nóg een reden waarom hij
niet naar een nieuwe wijk wilde verhuizen.
2
De volgende morgen scheen de zon en Harry Turnbull
was, toen hij het fabrieksterrein overstak om het
hek open te maken, zijn zorgen een beetje
vergeten. Hij maakte de deuren van de fabriek open
en inspecteerde met trots de rij kabouters,
zonnewijzers en vogelbadjes. De verf van de groene
en rode kabouters, die gisteren waren
klaargekomen, was droog, en vandaag zouden ze in
houtwol en kisten verpakt worden om naar het
station te worden gebracht. Er was genoeg te doen.
Toen hij zich omkeerde zag hij een jongetje met
een wilde haardos in de deuropening staan.
'Mag ik binnenkomen, meneer Turnbull?' vroeg de
jongen. 'Maar natuurlijk, Torn,' zei mijnheer
Turnbull. 'Ben je al klaar met ontbijten?'
Tom kwam binnen, gevolgd door een meisje met
fonkelende ogen dat Hannah heette en een ander
meisje dat zo blond was dat iedereen haar de Engel
noemde, maar ze was de ondeugendste van alle
weeskinderen.
De drie kinderen kwamen binnen en begonnen rond te
kijken. De Engel keek al verrukt naar een klein
bruin kaboutertje dat op een rode paddestoel zat.
'Kom hier,' zei Harry. 'Niet te dicht bij, want
dan krijgen we ongelukken.'
Toen kwamen er nog twee jongens binnen. Een zag er
opgewonden uit. 'Wat heb je voor nieuws, Jacky?'
vroeg mijnheer Turnbull. 'O, meneer, er is weer
ingebroken,' antwoordde de jongen. 'Kleine Sid
hier hoorde er een politieagent over praten met
juffrouw Larkins. Ze hebben ingebroken in een van
de grote villa's op de heuvel.'
'Straks komen ze uw kabouters nog weghalen,'
zei de Engel.
'Inbrekers laten zich niet met dit soort dingen
in,' antwoordde mijnheer Turnbull. 'Die zijn op
juwelen uit en geld en zilver en dat soort dingen
- spullen die ze in hun zakken mee kunnen nemen.'
Toen arriveerde de meesterknecht en twee van de
werklieden en de dagtaak begon. De kinderen werden
naar buiten gestuurd, waar ze vrolijk in het zand
gingen spelen. Mijnheer Turnbull ging naar huis
terug om te ontbijten.
Mevrouw Turnbull liet hem de krant zien. Er stond
een kort bericht in over de activiteiten van een
stelletje dieven onder leiding van een zekere
Stille Joe, die zo werd genoemd omdat niemand hem
ooit had horen komen en gaan. Ze hadden 's nachts
in een bank in het centrum van Londen ingebroken
en in verschillende grote huizen in de
buitenwijken van de stad. Ze waren er vandoor
gegaan met juwelen, geld en bontjassen en de
politie was er niet in geslaagd een spoor van hen
te vinden. Ze werkten op een stille, methodische
manier, namen mee wat van hun gading was zonder
sloten of ramen te forceren, en deden nooit iemand
kwaad. Soms kwamen ze als de mensen naar de
schouwburg waren of uit eten, soms kozen ze een
weekeinde uit, als de mensen naar zee waren. De
ene avond braken ze in in een huis aan deze kant
van Londen; dan werd er een week of twee niets van
hen gehoord. De volgende keer doken ze in een heel
andere wijk op. Er deden allerlei geruchten de
ronde, maar er was niets definitiefs over Stille
Joe en zijn mannen bekend. En nu hadden ze
blijkbaar gisteravond een groot huis in de buurt
van de fabriek bezocht, en waren verdwenen met
alle zilveren schalen en juwelen ter waarde van
50.000 gulden. Het huis stond niet vlak bij de
kabouterfabriek, want daar woonden geen rijke
mensen;
maar ongeveer drie kilometer er vandaan was een
wijk die bekend stond als de Heuvel, een
buitenwijk, aangelegd met brede lanen en open
stukken groen. Daar woonden de 'rijke lui' zoals
de weeskinderen ze noemden. De huizen waren
bakbeesten met grote tuinen en soms twee of drie
garages. De kinderen gingen er nooit spelen want
het was er veel te voornaam. Bovendien hadden
sommigen van de zakenmensen die daar woonden
honden en je wist nooit of je niet achterna
gezeten zou worden door een kwaadaardige Duitse
herder. Ze bleven liever in de armere wijken waar
je meer plezier kon maken en de mensen zich niet
zo gauw druk maakten. En nu was er dan op de
Heuvel ingebroken en ging de politie rond om
inlichtingen. Mijnheer Turnbull was net klaar met
het ontbijt toen er gebeld werd.
'Misschien is het de politie,' zei Mabel.
'Waar zouden ze ons voor nodig hebben?' vroeg
Harry. 'Ze weten heus wel dat ik geen vermomming
van Stille Joe ben.'
'Doe jij even open,' zei zijn vrouw. 'Ik kan zo
niet gaan met m'n handen vol zeepsop.'
Toen mijnheer Turnbull de deur open deed zag hij
een grote en hele mooie auto voorstaan. Het was
een van die lange, glanzende wagens die je wel in
advertenties ziet. Het lakwerk was crème met
marineblauw en mijnheer Turnbull wist meteen dat
het geen politieauto was. Een jongeman in
chauffeursunifórm stond stram bij de voordeur.
'Bent u mijnheer Turnbull, eigenaar van de
kabouterfabriek?' vroeg de chauffeur. Maar voor
Harry kon antwoorden zei hij: 'De complimenten van
Sir Midas Pike en zoudt u zo goed willen zijn even
naar de wagen te komen om met hem te spreken?'
Harry's hart zonk in zijn schoenen. Sir Midas Pike
in eigen persoon om hem te spreken! Dat kon maar
één ding betekenen. Hij zou vandaag nog uit z'n
fabriek gezet worden. Hij liep achter de chauffeur
naar de grote wagen. Sir Midas had zich er al uit
gehesen en stak zijn hand uit om zijn huurder te
begroeten. Hij was een dikke man, heel duur
gekleed, met een rond, rood gezicht onder zijn
grijze deukhoed. Harry had Sir Midas wel eens
gezien maar hij had nog nooit met hem gesproken.
Hij was erg zenuwachtig.
'Als u over de huur komt praten, sir,' begon hij,
maar de dikke man viel hem in de rede.
'Huur?' zei hij. 'Nee, nee, dat kan wachten. Wil
over iets anders met u spreken, als u tijd hebt.
Stoor ik u?' 'Nee, sir,' zei Harry. 'Wilt u in
mijn kantoor komen?' Hij ging hem voor langs de
zijkant van het huis en aan het eind van de
fabriek een paar trapjes op. Sir Midas volgde hem
puffend, terwijl hij de treden opklom. Hij had een
luide stem en sprak gemaakt, maar zijn manier van
doen was vriendelijk. Dikke mensen zijn meestal
vriendelijk, tenzij ze hun humeur verliezen. Harry
vroeg zich af waarover hij in 's hemelsnaam wou
praten. Hij hield de deur van de kleine bovenkamer
open, en Sir Midas ging binnen. De twee mannen
gingen ieder aan een kant van het bureau zitten.
Sir Midas Pike had een groot huis van rode
baksteen op de Heuvel. Het had veel topgevels,
schoorstenen en houten balken. Er waren drie
garages. Een brede oprijlaan van grind liep tussen
struiken en bloeiende heesters naar de voordeur.
De gazons waren groot en kort geknipt. Er waren
bloembedden voor allerlei soorten bloemen, een
moestuin en broeikassen voor zeldzame planten en
vroege groenten. Het huis heette 'Monte Cario', en
de hemel mag weten hoeveel bedienden er nodig
waren om alles in orde te houden! Verreweg de
allerbelangrijkste persoon op 'Monte Cario' was
Sir Midas' vrouw, Bertha. Ze was dik, net als haar
man, maar ze was bovendien groot - veel groter dan
Sir Midas, en dat maakte haar gestalte
indrukwekkend. Een paar dagen geleden had ze met
haar man door de tuin gelopen.
'Wat wij nodig hebben,' had ze gezegd, 'is meer
ornamenten. De tuin ziet er kaal uit. We hebben
een prieel waar niemand ooit in zit, en een
zwembad waar niemand ooit in zwemt. Als jij in de
stad bent en ik niets anders te doen heb dan in de
tuin te wandelen, dan voel ik me alleen.'
'Ik zou een paar beelden kunnen aanschaffen,' zei
Sir Midas. 'Iets op een paard van marmer,
misschien, of een Romeinse god.'
'Zo ongezellig,' zei Lady Pike. 'Die heidense
goden en godinnen doen me aan een stadspark
denken. Bovendien zijn ze koud. Nee, ik wil iets
gezelligers hebben. Wat kaboutertjes -ja, dat is
het: kabouters. Die zijn gezellig. Ik wandelde
laatst op de hoofdweg, en ik vond dat ze er leuk
uitzagen, al die kleine rode en groene kabouters
in de voortuintjes.'
'Nou, ik wil helemaal niet op de mensen aan de
hoofdweg lijken,' zei
Sir Midas. 'Sommigen van hen hebben niet eens
een auto. Ik kan me toch niet verlagen om hen na
te doen?'
'We hoeven ook niet één klein kaboutertje te
hebben,' zei Bertha. 'We kunnen er een heleboel
nemen - grote. Ik zie ze al voor me, langs de hele
oprijlaan - vissend in de vijver - op hun hurken
bij het prieel. Alsjeblieft, Midas, laten we
kabouters nemen.'
'Ik zal erover nadenken,' zei haar man.
En zo kwam het, dat hij een paar dagen later, in
zijn nieuwe marineblauw met crème limousine op weg
naar zijn kantoor Harry Turnbull op zijn fabriek
opzocht, en hem vertelde wat hij wilde hebben.
'Twee dozijn tuinfiguren van groot formaat, in
heldere kleuren geschilderd,' zei Harry. 'Dat is
een grote order, Sir Midas.'
'Nou, ik ben ervan overtuigd dat u het wel voor
elkaar krijgt,' zei Sir Midas op luide,
vriendelijke toon, terwijl hij opstond. 'De prijs
speelt geen rol. Zorg dat ik ze tegen het eind van
de maand krijg.'
'Het eind van de maand?' herhaalde Harry. 'Ik zal
m'n best doen, sir.'
'Daarvan ben ik overtuigd. Maar nu moet ik weg, ik
ben toch al laat.'
En Sir Midas waggelde de treden af, terug naar
zijn auto, waar de chauffeur stram bij het
geopende portier stond. Hij stapte in, de
chauffeur stapte in, en meteen schoot de auto
pijlsnel weg, bijna zonder geluid te geven.
Mijnheer Turnbull was sprakeloos.
Wat een order, dacht hij. Twee dozijn groot-model
kabouters in heldere kleuren, klaar en afgeleverd
aan het eind van de maand. Hoe krijg ik dat in 's
hemelsnaam voor elkaar? Maar Sir Midas is mijn
huisbaas. En hij heeft niets over de huur gezegd -
dat is iets om dankbaar voor te zijn.
Harry ging de fabriek binnen om de zaak door te
praten met de meesterknecht.
Al gauw waren alle werklui druk bezig met het
maken van Sir Midas' vierentwintig kabouters. Twee
werkten aan de kleimodellen, een ander mengde het
cement, en Harry Turnbull liep rond om erop toe te
zien dat ze hun uiterste best deden. De kinderen
van het weeshuis holden rond tussen de hopen zand
en de houten kratten en soms staken ze hun hoofd
om de deur van de grote schuur om te zien wat er
gaande was.
'Weetje wat ze doen?' zei kleine Sid, die graag
alles het eerste wist, 'ze maken een soort
reuzendwergen. Ik ben benieuwd voor wie die zijn.'
Torn vroeg het aan mijnheer Turnbull.
'Die zijn voor een heel belangrijke persoon, die
op de Heuvel woont,' kreeg hij te horen.
Niettegenstaande alle moeite die aan het werk werd
besteed, ging het niet vlot. Na een paar dagen had
de meesterknecht een ongeluk. Hij gleed uit op een
stukje natte klei en brak de vorm, die hij droeg,
zodat die helemaal opnieuw gemaakt moest worden.
Erger was het dat hij zijn enkel verstuikt had en
een paar dagen thuis moest blijven. Halverwege de
maand was het werk nauwelijks begonnen. Eén
kabouter was klaar, maar moest nog geschilderd
worden.
'We komen nooit op tijd,' zei Harry tegen z'n
vrouw. 'Met al die ongelukken krijgen we de helft
niet af.'
Toen kreeg een van de werklui griep en ook hij
moest thuis blijven; en hij bleek twee anderen
aangestoken te hebben, zodat Harry al gauw nog
maar twee werklieden over had - van wie één niet
meer dan een leerling -om de hele order af te
maken.
Harry was net van plan om naar z'n huisbaas te
gaan en hem zijn moeilijkheden voor te leggen toen
Sir Midas zelfde fabriek opbelde. Zijn stem was zo
luid en duidelijk, dat Harry de hoorn een halve
meter van z'n oor moest houden om niet doof te
worden.
'Bent u daar, mijnheer Turnbull?' schreeuwde Sir
Midas. 'Over de tuinkabouters. Hoe staat het
ermee? Maar dat is een overbodige vraag. Ik ben
ervan overtuigd dat u ze op tijd klaar zult
hebben.'
'Ja, sir,' begon Harry, 'maar ziet u, sir...'
'Luister,' ging Sir Midas verder, 'het gaat
hierom. Ik en m'n vrouw vertrekken de eerste van
de volgende maand naar het buitenland - Zuiden van
Frankrijk, begrijpt u, voor een beetje zon. Ik wil
die kabouters niet later dan de dag ervoor
afgeleverd hebben. Dat is de laatste dag van de
maand, zoals afgesproken. Ik heb het Bertha
beloofd en ik wil haar niet teleurstellen. Ik weet
dat ik op u kan rekenen. Goedendag.'
Voor Harry een woord kon zeggen had hij de hoorn
al opgehangen.
Heel somber liep Harry naar buiten. Kleine Sid en
de Engel waren aan het wippen op een plank, die ze
over een ton hadden gelegd. Jacky en Hannah zaten
elkaar achterna om de schuur. Torn liep wat rond
zonder speciaal iets te doen.
'Wat is er, mijnheer Harry?' vroeg hij, toen hij
het ongelukkige gezicht van zijn vriend zag. Harry
vertelde het hem.
'Het ziet er lelijk uit, Torn,' zei hij. 'Ik zal
hier vast uitgezet worden. Kan de huur niet
betalen, en als ik die kabouters niet op tijd
aflever, schopt hij mij eruit. Hij zal niets meer
met me te maken willen hebben.'
Torn zei, dat alles wel in orde zou komen. Daar
was hij zeker van. Maar Harry was niet te
troosten.
'Het is met me gedaan, beste jongen,' zei hij. 'We
mogen blij zijn als we vier van die
pokkenkabouters op tijd klaar krijgen, laat staan
vierentwintig. Ik wou dat ik nooit beloofd had die
ellendige dingen te maken.'
'Niet zo somber, mijnheer Harry,' zei Torn. 'Het
zal wel meevallen. U moet met die huisbaas gaan
praten. Ik geloof niet dat hij kwaad is, niet écht
kwaad.'
'Misschien heb je gelijk,' gaf Harry toe. 'Ik kan
er alleen geen woord tussen krijgen. Maar als ik
hem te spreken kan krijgen, zal ik zien wat ik kan
doen.'
De volgende morgen viel de zwaarste slag van
allemaal. Een tweede lange blauwe brief van Sir
Midas' advocaat. Voor zover mijnheer Turn-bull kon
begrijpen werd hij met drie maanden opgezegd en
dan moest hij de fabriek verlaten. De grond was
nodig, zei de brief, 'voor
uitbreidingsdoeleinden,' wat dat dan ook mocht
betekenen.
Dit was het einde, dacht Harry. Had hij de
vierentwintig figuren maar op tijd kunnen
afkrijgen! Misschien zou Sir Midas, als ze bij hem
en Lady Pike in de smaak vielen, hem op de fabriek
hebben laten blijven. Maar er was natuurlijk geen
sprake van, dat de kabouters klaar zouden zijn.
Lady Pike zou boos zijn, en haar man woedend, en
hij zou zeker niet naar de arme Harry willen
luisteren. Harry voelde zich zo ellendig dat hij
de neiging had om de werklieden te zeggen dat ze
de kabouters maar in stukken moesten slaan en
weggaan en een andere baan zoeken. Wat had het
voor zin om ermee door te gaan? Hij zat aan het
ontbijt aan de keukentafel met de brief in z'n
hand, niet in staat een hap door z'n keel te
krijgen.
4
Op de laatste dag van de maand waren er vijf van
de beelden klaar. De meesterknecht was terug en
alhoewel hij nog erg hinkte met zijn verstuikte
enkel, was hij wel weer in staat om te werken. De
drie anderen waren van hun griep genezen en
teruggekomen. Maar het was te laat om nog veel
verschil te maken. Er werd echter besloten om de
vijf kabouters, die klaar waren, op een vrachtauto
te laden en ze 's middags naar 'Monte Cario' te
brengen. Misschien zou Sir Midas er blij mee zijn
ook al waren de andere nog niet klaar. Ze zagen er
erg mooi uit met de frisse groene en rode verf. De
ene stond met z'n handen in zijn zij ondeugend te
lachen. Een andere zat gehurkt op de grond. De
derde zat op een paddestoel, de vierde stond
wijdbeens op een schildpad, en de vijfde had een
hengel in z'n hand om mee in de vijver te vissen.
Hadden ze er nog maar zeven af kunnen maken, om
het eerste dozijn vol te hebben! Dat zou nog iets
geweest zijn. Maar zoals het nu was leken de vijf
kabouters, hoe mooi en vrolijk ze er ook uitzagen,
maar een armzalig klein troepje.
Harry ging naar de telefoon om een afspraak te
maken met een vrachtrijder om 's middags te komen
want de fabriekseigenaar had zelf geen vrachtauto.
Intussen had niemand in de buurt meer iets van
Stille Joe en z'n mannen gehoord. Maar net op deze
dag waren ze van plan om de Heuvel met een nieuw
bezoek te vereren. Het was de vorige keer heel
goed gegaan en de politie was er totaal niet in
geslaagd hen op het spoor te komen. Ze hadden het
plan om een inval te doen in het huis van Sir
Midas, omdat iedereen wist dat zijn vrouw een hele
hoop kostbare juwelen had en minstens twee
prachtige bontjassen. Terwijl Joe en zijn mannen
bezig waren de inbraak voor te bereiden, kwamen ze
erachter, dat Sir Midas en zijn vrouw de eerste
dag van de volgende maand naar het buitenland
zouden vertrekken. Ongetwijfeld zouden ze de
juwelen en bontmantels meenemen. Daarom besloot
Joe de inbraak te wagen precies op de avond voor
hun vertrek. Gewoonlijk was hij er liever zeker
van dat een huis leeg was alvorens hij daar een
bezoek aflegde, maar deze keer besloot hij het
risico te nemen. Hij kwam er via een vriend van
hem, die een van de bedienden op 'Monte Cario'
kende, achter dat Sir Midas en Lady Pike uit eten
gingen en pas laat terug zouden zijn. In zeker
opzicht was dit een ideale gelegenheid. Want als
de meester en de meesteres uit waren hadden de
bedienden die avond meestal vrijaf; en er zouden
waarschijnlijk veel geld, juwelen en waardevolle
dingen klaar liggen om voor de reis op de volgende
dag ingepakt te worden. Dat was de reden waarom
Stille Joe de laatste dag van de maand koos om
zijn bezoek af te leggen.
Maar Joe en z'n vrienden waren die dag niet de
enigen, die plannen aan het maken waren. Na het
middageten in het weeshuis riep Torn zijn beste
vrienden bij elkaar om te zeggen dat hij een
bijeenkomst wilde beleggen. Ze kwamen dit keer
niet samen op het terrein van de kabouter -fabriek
maar in een donker en duf schuurtje achter de
kolenopslagplaats van het weeshuis. Dat schuurtje
werd eigenlijk voor niets speciaals gebruikt en de
kinderen gingen er altijd heen als ze iets
bijzonders te bespreken hadden.
'Het gaat over Harry,' zei Torn. 'We moeten hem
helpen, zie je.'
'Wat is er dan?' vroeg een andere jongen.
'Het gaat over de kabouters, die hij niet op tijd
klaar heeft gekregen,' legde kleine Sid uit.
'Hij wordt de fabriek uitgezet als hij ze niet
klaar krijgt,' zei Jacky, 'en dan kunnen we
nergens meer spelen.'
'Is het waar dat ze de fabriek gaan afbreken en
dat er een pompstation komt?' vroeg Hannah.
'Dat zou geweldig zijn,' zei de Engel. 'Ik ben gek
op auto's.'
'Sufferd!' zei Torn vinnig. 'Ze zullen om het
pompstation vast geen kinderen laten spelen. Als
Harry's huisbaas hem eruit zet, dan hebben wij
geen speelplaats meer, dat verzeker ik je.'
'Wat moeten we dan doen?'
'We kunnen geen mes in die huisbaas z'n ribbenkast
steken.'
'Nee, maar we zouden hem op kunnen zoeken. We
zouden het uit kunnen leggen.'
'Hij zal naar ons heus niet luisteren. Het is een
grote dikke man met twee auto's. Hij moet erg rijk
zijn om vierentwintig reuzendwergen te bestellen.'
En zo ging de beraadslaging voort. Niemand kon een
eenvoudige oplossing bedenken om Harry uit de
moeilijkheden te helpen. Maar de kinderen gaven de
moed niet op.
De vrachtauto was besteld om half vier. Maar nog
was het met de pech van mijnheer Turnbull niet
afgelopen. Om kwart over drie belde de
vrachtrijder op om te zeggen dat de wagen stuk
was. Er was iets mis met de versnellingsbak. Nee,
hij had tot zijn spijt die dag geen vrachtauto
meer vrij. Harry zei dat hij hem in orde moest
maken en zo gauw mogelijk moest komen. Het was van
het grootste belang dat die vracht nog deze dag
vervoerd zou worden. De vrachtrijder zei dat hij
zijn uiterste best zou doen. Er was al een man aan
de versnellingsbak bezig. Er zat niets anders op
dan te wachten. Mevrouw Turnbull maakte voor
iedereen een kop thee en ze gingen allemaal zitten
om de tijd te vullen tot de wagen zou komen.
Het was niet voor 6 uur dat ze, buiten het
fabrieksterrein het geluid van remmen hoorden. De
vrachtauto reed tot voor de hekken en meteen
begonnen Harry en de meesterknecht er de vijf
kabouters op te laden. Ze pakten de beelden heel
voorzichtig in stro, om er zeker van te zijn dat
ze niet beschadigd zouden worden als de wagen
plotseling moest remmen. De andere arbeiders waren
naar huis gegaan, omdat Harry en de meesterknecht
het werk alleen wel afkonden. Ze waren zo druk
bezig, dat ze de twee of drie weeskinderen niet
heen en weer zagen schieten en kijken wat er
allemaal gebeurde. De meesterknecht bleef op de
laadbak om op de beelden te passen en Harry klom
in de cabine naast de chauffeur. Toen ze op het
punt stonden om weg te rijden kwam Torn aanhollen
en vroeg Harry of hij mee mocht rijden. Hij ging
vaak met hem mee als hij per auto goederen moest
afleveren.
'Er zal nog wel een plaatsje zijn,' zei mijnheer
Turnbull.
De vrachtrijder had geen bezwaar en Torn hees zich
zelf naast de twee mannen in de cabine.
Eindelijk startte de vrachtrijder de motor en
reden ze weg.
Harry dacht: Het is het enige wat we kunnen doen.
We zullen tenminste voor het einde van de maand
iets afgeleverd hebben - dat wil zeggen, als we
onderweg geen ongeluk krijgen.
Maar zij reden de heuvel op en bereikten zonder
tegenslag 'Monte Carlo.' Het was maar drie
kilometer maar ze reden langzaam om de lading niet
te beschadigen; en ze waren niet voor halfzeven
bij het huis.
De vrachtrijder reed de auto voorzichtig de
oprijlaan op en stopte bij de zijdeur. Harry klom
eruit en belde aan. Een bediende - een klein
mannetje dat scheel keek - vroeg wat hij wilde.
'Ik zou graag Sir Midas Pike willen spreken. Het
is belangrijk.'
'Dat zal niet gaan. Hij is niet thuis. Nog geen
tien minuten geleden weggegaan. Waar komt u voor?'
Harry vertelde hem, dat hij gekomen was om de vijf
kabouters af te leveren.
De schele man aarzelde. Hij wist, dat Stille Joe
die avond zou komen. De andere bedienden waren al
weg, en op hem na was het huis leeg. Zelfs de
Duitse herder in zijn kennel aan de andere kant
van het grote huis sliep. De bediende wilde niet,
dat er vreemde mensen rondhingen, maar het was ook
niet goed om hun achterdocht op te wekken.
'U kunt de boel het beste uitladen en neer zetten.
Ik zal Sir Midas zeggen dat u geweest bent. Hij
komt pas laat thuis. Ik neem aan, dat hij ervan af
weet?'
'O ja,' zei Harry. 'Hij verwacht ze.'
'Goed,' zei de bediende, 'en doe het vlug.'
Hij deed de deur voor Harry's neus dicht en liet
hem staan om de vrachtwagen te lossen.
Er was niet veel tijd voor nodig om de vijf
beelden van de wagen te tillen en ze voorzichtig
aan beide kanten van de oprijlaan neer te zetten.
Ze plaatsten er twee aan elke kant en de vijfde -
die met de hengel -droegen ze naar de vijver en
zetten hem zo neer dat hij over het water uitkeek.
'Zo,' zei Harry, 'nu zullen die ouwe Pike en z'n
vrouw ze vast en zeker zien als ze thuiskomen. Het
is vannacht volle maan en als er geen wolken zijn
zullen deze kleine kereltjes er lang niet kwaad
uitzien. Laten we hopen, dat ze bij mevrouw in de
smaak zullen vallen. Beter kan ik het niet.
Misschien kunnen we de andere afmaken terwijl ze
op reis zijn.'
De drie mannen en de jongen klommen weer in de
auto en reden weg, 'Monte Cario' overlatend aan de
zorgen van de schele bediende en de vijf
kabouters. Zodra ze bij de fabriek terug waren
bedankte Torn mijnheer Turnbull voor de rit en
holde weg om z'n kameraadjes op te zoeken. Harry
ging naar binnen om z'n handen en z'n gezicht te
wassen en te zien wat Mabel te eten voor hem had.
Die avond lagen 'Monte Cario' en de aangrenzende
villa's kalm en vredig in het maanlicht. Een licht
briesje ritselde in de toppen van de bloeiende
struiken, waaronder doodstil de kabouters stonden,
alsof ze wachtten op de komst van hun nieuwe
meesters. Toen gebeurde er plotseling, zonder
waarschuwing, iets vreemds. De tuin begon te leven
van de kabouters. Het ene ogenblik lag hij stil en
verlaten, het volgende ogenblik was hij vol heen
en weer schietende figuurtjes. Soms fluisterden
die kabouters elkaar snel iets in het oor, en een
van hen scheen daarbij over de anderen de leiding
te hebben.
'Daar,' fluisterde hij, terwijl hij een kleinere
kabouter naar de rand van een bloembed duwde.
Binnen de minuut hadden alle hollende figuurtjes
een plaats in de tuin ingenomen, sommigen gehurkt
aan de rand van de oprijlaan, anderen staande
onder de bomen, één knielend op een stenen
zonnewijzer midden in een rozenperk.
Samen met de vijf al neergezette kabouters moesten
het er alles bij elkaar wel twee dozijn zijn. Ze
gaven geen kik. Ze verroerden geen pink. Iedereen
die ze op dat ogenblik zag zou ervan overtuigd
geweest zijn dat ze in steen veranderd waren.
Toen gebeurde er weer iets, even stilletjes en
even vreemd. Een lange zwarte auto stopte
geruisloos juist voor het hek van 'Monte Cario',
en er stapten drie mannen uit. Ze droegen donkere
kleren en ze hadden maskers over de bovenste helft
van hun gezicht. Ze lieten de portieren van de
auto open en slopen de oprijlaan op. Ze liepen
snel en over het gras in plaats van op het grind
om te voorkomen dat ze lawaai maakten. Een van hen
liep bijna een van de cementen beelden
ondersteboven die met zijn armen in de zij op de
rand van het gras stond. De man mompelde een vloek
en liep verder.
'Stil jij,' fluisterde een van de andere mannen.
'O.K. Joe,' antwoordde degene, die over de
kabouter gestruikeld was.
Toen ze de voordeur van het huis hadden bereikt
duwde de man die met Joe werd aangesproken de deur
open en ze verdwenen allemaal naar binnen.
In het weeshuis stond juffrouw Larkins, die tot
laat in de avond haar kasboek had zitten opmaken,
op om voor ze naar bed ging een kop thee voor zich
zelf te zetten. Op weg langs de grootste van de
vier kamers waar de kinderen sliepen, stond ze
even stil om te luisteren. Geen geluid kwam uit de
kamer. Alles was in orde. Toen deed iets haar de
deur zachtjes opendoen en naar binnen kijken.
Misschien omdat het zo onnatuurlijk stil in de
kamer was. Meestal kon ze, ook al was de deur
dicht, af en toe horen ademhalen, of hoesten, of
een jongetje in z'n slaap horen mompelen. Wat
juffrouw Larkins in het licht van de maan dat naar
binnenstroomde zag, deed haar mond openvallen van
verbazing. Want wat ze zag was tien lege bedden!
Juffrouw Larkins liep vlug naar de andere kamers
en ontdekte dat er nog negen andere kinderen
ontbraken. Alleen de jongste weesjes sliepen
vredig. Negentien van haar pupillen waren
verdwenen.
'Die kleine apen!' zei ze kalm tegen zich zelf.
Juffrouw Larkins was niet iemand, die zich
ongerust maakte voor er iets was om zich ongerust
over te maken. Toen zag ze nog iets ongewoons. Aan
het eind van een van de gangen stond een
ouderwetse kast waarin allerlei soorten kleren
werden bewaard voor verkleedpartijen. De kinderen
waren dol op charades en toneelstukjes. De
verkleedkast was op lange winteravonden en op
regenachtige dagen een geliefkoosde plek. Juffrouw
Larkins zag, dat de deur open stond en dat er in
de kast een uitgesproken wanorde heerste.
Afgelopen Kerstmis hadden ze een spel over dwergen
opgevoerd. Twintig jongens en meisjes hadden zich
in groene en bruine pakjes met rode puntmutsen
verkleed. En nu waren die pakjes weg. Juffrouw
Larkins wist het zeker, want ze had ze zelf netjes
opgevouwen en in een grote kartonnen doos gepakt.
Op één pakje na was de doos leeg.
'Zo,' zei ze tegen zich zelf, 'negentien dwergen
zijn in het maanlicht op avontuur uit. Waar kunnen
ze heen zijn?'
Ze liep vlug naar de buren en belde aan bij
mijnheer Turnbull. Ze riep dikwijls de hulp van
haar vriendelijke buurman in als er moeilijkheden
in het weeshuis waren. Niet dat ze ongerust was,
maar ze wilde weten waar de kinderen uithingen.
Als ze midden in de nacht naar ze moest zoeken,
had ze hulp nodig.
Ze legde alles kalm aan mijnheer Turnbull uit, die
het beter vond om de hulp van een politieagent in
te roepen. Want als negentien kleine kinderen die
aan je zorg zijn toevertrouwd midden in de nacht
aan het kaboutertje spelen zijn kun je niet
voorzichtig genoeg zijn, nietwaar?
De politiepost was niet ver weg. Sergeant Piper
was bijna klaar met zijn dienst toen de telefoon
ging en hij de stem van zijn goeie vriend Harry
Turnbull hoorde. Harry legde hem het geval uit.
Enkele minuten later reden Sergeant Piper,
mijnheer Turnbull en juffrouw Larkins in het
maanlicht in een politieauto weg om de straten af
te zoeken.
Het was het idee van de Engel geweest om de pakjes
te lenen, na bedtijd het weeshuis uit te sluipen
en naar Sir Midas Pike's huis op de Heuvel te
gaan. Tijdens z'n bezoek aan het huis eerder op de
avond had Torn genoeg gehoord om te weten, dat Sir
Midas en zijn vrouw laat zouden terugkomen en bij
thuiskomst erop rekenden vierentwintig kabouters
te vinden. Maar er waren slechts vijf beelden
afgeleverd. Goed - er zouden negentien levende
kabouters zijn om hen te begroeten. Later, als Sir
Midas en z'n vrouw veilig binnen waren, konden ze
naar huis terugsluipen en naar bed gaan of er
niets gebeurd was. De volgende dag kon Harry naar
het huis van Sir Midas gaan en alles uitleggen.
Misschien zou Sir Midas het hem vergeven, en dan
zou hij uit de moeilijkheden zijn. De Engel vond,
dat dit het allermooiste stukje kattenkwaad was,
dat ze ooit had bedacht. Het leek Torn en enkelen
van de anderen een krankzinnig plan. Maar het was
het enige wat ze konden doen om Harry te helpen.
Het was een zachte avond en volle maan. Hoe het
ook liep, het was een reuze grap, en niemand zou
boos op hen zijn, want ze deden het alleen om te
helpen.
Zoals jullie al gehoord hebben, bereikten de
kinderen 'Monte Carlo' zonder moeilijkheden en
namen hun plaats in de tuin in om de terugkomst
van Sir Midas en Lady Pike af te wachten. Je kunt
je hun verbazing voorstellen toen zij de drie
stille mannen met maskers voor hun gezichten de
oprijlaan zagen opsluipen en het huis binnengaan.
Zodra de deur achter de mannen gesloten was,
holden de levende kabouters naar hun leider en
gingen om hem heen staan.
'Zal ik jullie es wat zeggen,' zei Torn, 'dat zijn
inbrekers - zo vast als een huis.'
'O, ik ben bang!' zei de Engel.
'Ik ook,' viel Hannah bij.
'Doe niet zo kinderachtig,' zei Jacky. 'We moeten
ze tegenhouden.*
'Ze zijn maar met z'n drieën,' zei kleine Sid. 'We
kunnen ze best met ons allen aan.'
'Let op, jongens,' zei Torn, 'luister goed en doe
wat ik jullie zeg.'
Als een geboren generaal vertelde hij z'n
ondergeschikten snel wat elk van hen precies moest
doen als de dieven het huis uit kwamen. Binnen
enkele minuten waren alle kinderen weer terug op
hun plaatsen. De inbrekers moesten de eerste
ogenblikken niet merken, dat er iets mis was.
De kinderen waren geen ogenblik te vroeg want
Stille Joe en z'n twee begeleiders hadden binnen
ook heel snel gewerkt. De schele bediende was naar
bed gegaan. Het was beter dat hij niets van de
diefstal afwist. Toen de mannen uit de voordeur
kwamen droeg de leider, Stille Joe, een kleine
zwarte zak vol zilver en juwelen; de tweede droeg
twee weelderige bontjassen over z'n arm en de
derde z'n zakken puilden uit van het buitenlandse
bankpapier en andere waardevolle dingen.
Zodra ze de voordeur uitwaren en de oprit afslopen
naar de auto toe, klonk de schelle stem van de
hoofdkabouter luid en duidelijk in de
maanverlichte tuin.
'Dieven!' riep hij. 'Houdt de dieven! Vlug,
jongens -jullie weten wat je moet doen!'
Hij stoof op de leider af, griste de zwarte zak
uit z'n handen en holde ermee weg om die in de
bosjes te gooien. Joe vloekte en holde hem
achterna. Twee andere kabouters pakten de tweede
dief de bontjassen af voor hij van z'n verbazing
was bekomen; weer twee andere lieten de derde man
struikelen, die met een smak op het grind viel.
Toen begon er een wilde jacht. Een dozijn andere
kabouters holde de tuin rond terwijl ze: 'Dieven,
dieven!' riepen zo hard als ze konden. De man, die
de zwarte zak had gedragen, probeerde die terug te
krijgen. Hij sprong hier en daar over een bloembed
of een struik heen, maar de kinderen waren hem te
vlug af. Een van hen leidde hem naar de rand Van
de vijver, sprong toen opzij, en Joe verloor z'n
evenwicht en viel languit in het water. Het gegil
van de kinderen maakte de Duitse herder, die in de
achtertuin lag te soezen, wakker. Hij kon niet van
zijn ketting komen, maar hij begon zo te blaffen,
dat alle honden op de heuvel een geweldig misbaar
begonnen te maken. Honden zijn altijd rusteloos
als het volle maan is en het woedende geblaf op
'Monte Carlo' deed ze allemaal tegelijk
uitbarsten. Nooit had je in de keurige buurt van
de Heuvel zo horen keffen en blaffen.
'Vlug mannen!' beval Stille Joe toen hij druipend
en wel uit de vijver was geklommen. 'Als de
bliksem er vandoor! De auto - start de auto!'
Maar hij was te laat. Zes kinderen hadden van Torn
de opdracht gekregen de auto buiten werking te
stellen. Ze hadden de cementen kabouters de
oprijlaan afgesleept en er één voor elk van de
wielen gelegd. De vijfde kabouter hadden ze tussen
de plaats van de bestuurder en de
versnellingshendel geduwd. Wie de auto wilde
starten moest eerst dit obstakel uit de weg
ruimen. Tegen de tijd dat de dieven besloten waren
er vandoor te gaan, waren de autovernielers zich
aan het vermaken met stenen uit Sir Midas'
rotstuintje de raampjes in te gooien. Het
resultaat van deze schitterende aanval was dat de
auto van binnen bezaaid lag met glas. De dieven
waren te verlangend om weg te komen om tijd aan
hun vijanden te besteden; maar toen een van de
mannen, woedend, op de kinderen afschoot, sprongen
ze buiten zijn bereik terwijl ze schreeuwden:
'Dieven! Rovers! Moordenaars!'
Het blaffen van de honden had de buren wakker
gemaakt en de mensen, die nog niet naar bed waren,
holden naar het huis om te zien wat er aan de hand
was. Anderen kwamen in hun kamerjas naar buiten en
verscheidene voorbij rijdende auto's waren gestopt
omdat hun eigenaars wilden weten wat de oorzaak
van dit ongewone lawaai was. Toen klonk boven het
kabaal uit het gillen van een politiesirene.
Sergeant Piper stuurde zijn auto met een grote
snelheid naar het hek, zodat de toeschouwers in
alle richtingen uiteen stoven. Hij kwam tot staan
de bumper tegen de bumper en kop aan kop met de
auto van de dieven. De agent, juffrouw Larkins en
mijnheer Turnbull sprongen eruit.
Na een korte jacht tussen de struiken hadden de
agent, mijnheer Turn-bull en een paar omstanders
weinig moeite om de drie dieven te pakken. In de
politieauto was een radio, en binnen enkele
minuten had de agent nog twee politiemannen
opgeroepen om hem te helpen Joe en zijn makkers
naar het bureau te brengen.
Juffrouw Larkins verzamelde haar wezen om zich
heen, en had zich er al heel gauw van overtuigd
dat ze er alle negentien waren. Op hun gescheurde
kleren en een verzameling builen en schrammen na
waren ze van dit gewaagde avontuur niet slecht
afgekomen.
De bedienden van Sir Midas waren inmiddels
allemaal thuisgekomen, en ze waren erg verbaasd om
te zien wat er gebeurd was. Maar niemand was meer
verbaasd dan de heer en vrouw des huizes zelf, die
vlak daarna in hun marineblauw met crème limousine
arriveerden.
Er moest heel wat uitgelegd worden.
'Ik denk,' zei Sir Midas tegen de agent, 'dat u
dié daar ook beter kunt arresteren.'
Hij wees naar de schele bediende, die in zijn
kamerjas in de voordeur stond, en net deed of hij
nu pas wakker was geworden.
Toen de politie met de dieven vertrokken was,
gingen de buren naar huis, en werd de stilte op de
Heuvel hersteld. Zelfs de honden hielden op met
blaffen en gingen slapen. Toen nodigde Sir Midas
Harry, juffrouw Larkins en al de kinderen uit om
binnen te komen en iets te drinken. Hij bedankte
hen voor het redden van zijn bezittingen en wenste
hen geluk, dat ze de beruchte Joe aan het gerecht
hadden uitgeleverd. De bedden en bosjes in de
tuin, en de zakken van de dieven waren nagezocht
en alle gestolen goederen waren teruggevonden. Sir
Midas en Lady Pike waren opgetogen... Zij
beloofden dat ze zouden nadenken over een passende
beloning.
Pas vlak voor het aanbreken van de ochtend werden
de slaperige kabouters in drie autoladingen naar
huis gereden om zich tevreden op te rollen in de
lege bedden van het weeshuis.
Maar dat was nog niet het eind. In zekere zin was
het pas het begin. Want - om een lang verhaal kort
te maken - Harry Turnbull en zijn vrouw mochten
een nieuwe en betere fabriek in dezelfde wijk
huren, zonder dat ze meer huur dan voor de oude
hoefden te betalen. Wat de oude fabriek betreft,
Sir Midas had een prachtig idee - of liever, het
was eigenlijk Bertha's idee. Hoewel ze erg de baas
kon spelen was ze een aardige vrouw, en ze was
vastbesloten om iets voor het weeshuis te doen.
Als beloning voor het vangen van de dieven, werd
de oude fabriek afgebroken en werd het terrein
voor een nieuwe, mooie speelplaats gebruikt. Er
werd een grasveld aangelegd; en er werden een
draaimolen, verscheidene schommels en een
roetsjbaan voor de kinderen opgezet om op te
spelen. Het huis van de Turnbulls werd niet
afgebroken maar aan juffrouw Larkins en haar
assistenten gegeven om ruimte te maken voor nog
meer kinderen in het weeshuis.
De vijf kabouters waren van onder de auto van de
dieven gered en bleken nauwelijks beschadigd te
zijn. Ze waren gauw weer gerepareerd en van een
nieuw verfje voorzien. Opnieuw werden ze in de
tuin van 'Monte Cario' gezet. Lady Pike zei, dat
vijf heus genoeg was, en daarom bestelde Sir Midas
de andere negentien af. Dat vond Harry al lang
goed want hij had werk genoeg en hij had het niet
prettig gevonden zulke onnatuurlijk grote beelden
te maken. Lady Pike kwam in het bestuur van het
weeshuis en ze nodigde de kinderen vaak uit om bij
haar op de Heuvel op bezoek te komen. Dit maakte
dat zij zich niet zo eenzaam voelde, en ze was
blij dat ze iets nuttigs kon doen.
Zo begon er voor iedereen een gelukkiger tijd —
voor Sir Midas en Bertha op 'Monte Carlo', voor
juffrouw Larkins en de wezen, en voor mevrouw en
mijnheer Turnbull op de nieuwe fabriek.
James Reeves
JAMES REEVES is jaren lang
onderwijzer geweest, en op school, bij het
vertellen, ontdekte hij wat voor verhalen kinderen
mooi vinden.
Zijn leven is niet avontuurlijk geweest en zijn
jeugd verschilde weinig van die van een gewone
Hollandse jongen. 'Toen ik een jongen was,
honderden jaren geleden, speelde ik altijd aan het
strand en in de beukenbossen van de streek waar ik
geboren ben,'' zegt hij. 'Ik verzamelde van alles:
postzegels, vogeleieren, munten en ik vond het
heerlijk om dingen te maken.'
Nu is schrijven eigenlijk het enige, dat hij nog
doet. Hij schrijft zoveel, dat we bijna niet
wisten welk verhaal van hem we in dit boek zouden
opnemen.
Jaren geleden is hij in ons land geweest en hij
vond de grachten, de oude huizen en de molens erg
mooi, maar hij was vooral onder de indruk van de
prachtige schilderijen van Vermeer en Hals. Als in
mei de tulpen in zijn tuin bloeien, moet hij
altijd aan Holland denken.
Hij is getrouwd en heeft drie grote kinderen, twee
meisjes en een jongen. Zijn oudste dochter is ook
bij het onderwijs, ze geeft les op een
jongensschool in Londen.
'De Kabouterfabriek', 'The Gnome Factory\
verscheen in een bundel verhalen: Sailor Rumbelow
and Brittannia (en hoe je dat moet vertalen weet
ik écht niet /) bij Heinemann. De vertaling is van
Riekes Groenhout.
|