De
kabouterdokter
In een groot bos, onder een paddestoel, stonden twee bosmuisjes met sippe
gezichtjes te wachten op de kabouterdokter. Ze waren alle twee ziek en hadden
pijn. Het ene muisje had pijn in zijn arm en het andere had zijn staartje
gekneusd. "Wanneer zou hij komen?" vroeg het kleinste muisje.
"Als de zon bijna ondergaat." "Duurt dat nog lang?"
"Nee, nu niet meer, kijk daar komt de dokter al." Het muisje had
gelijk, want daar was de kabouterdokter. Je kon meteen zien dat hij al heel erg
oud en wijs was. Hij droeg op zijn kromme rug een grote mand waar kruiden,
planten, flesjes, potjes en zalfjes in zaten. Op zijn hoofd droeg hij een soort
muts die van een oude boomwortel gemaakt was. Twee heldere ogen keken door de
dikke bril die op zijn grote rode neus stond en hij had een lange witte baard.
Toen de kabouterdokter de twee muisjes onder de paddestoel zag, bleef hij staan
en zei: "Ik denk dat ik net op tijd kom, is het niet?" De twee muisjes
knikten en zonder nog iets te zeggen begon de kabouterdokter de muisjes te
onderzoeken. Het ene muisje moest zijn arm in een doekje dragen en het andere
kreeg zalf op zijn staartje. Een beetje rust hadden ze ook nodig en dat kon goed
in de grote jaszak van de kabouterdokter.
Even later kwamen alle andere patiënten. Het vliegend hert, een grote
donkerbruine kever, had zijn rug bezeerd. Hij kreeg een grote pleister
opgeplakt. Het pootje van de sprinkhaan werd gespalkt, want het was gebroken.
Een vlinder en een rups kregen ieder een grote slok van de hoestdrank, maar de
spin wilde daarvan niets weten. Ze hoefde niet te hoesten, ze was de laatste
tijd zo duizelig. Dat kwam, zei de kabouterdokter, omdat ze steeds rondjes
draaide. "Wat bedoelt u, rondjes draaien?" wilde de spin weten, want
ze begreep de dokter niet. "Om je spinnenweb te maken, natuurlijk",
legde de dokter uit. "Dat komt bij spinnen wel meer voor. Hier, neem maar
drie druppels van dit drankje, dan gaat het vanzelf over." Met een vies
gezicht dronk de spin van het drankje. Het hielp wel. Toen kwam er een bosuil
aan gevlogen. De kabouterdokter zag meteen dat hij ontzettend scheel keek.
"Laat eens zien", mompelde hij en voelde voorzichtig met twee vingers
aan de grote ogen van de uil. "Je moet elke dag een van deze blauwe bessen
eten. Ik denk datje ogen binnen drie maanden weer beter zijn. Maar je mag het
nooit vergeten. Heb je dat begrepen?" zei de dokter en keek de uil streng
aan. De uil knikte en met de tak met bessen in zijn snavel verdween hij net zo
geluidloos als hij gekomen was.
Ook de kabouterdokter trok weer verder, want hij wist dat overal zieke dieren op
hem zaten te wachten.
|