Hoe het konijn zijn staart verloor

Er waren eens twee broers. De één was een geest en de ander was een konijn. Zoals alle geesten kon de oudste broer zichzelf in alle dieren, wolken, onweer en bliksem of in wat dan ook veranderen. De jongere broer, het konijn, was erg ondeugend en raakte om de haverklap in moeilijkheden en zijn oudere broer had het erg druk met het uit de penarie halen van zijn broertje. Toen Konijn volgroeid was, wilde hij gaan reizen om wat van de wereld te zien. Toen hij dat tegen zijn broer zei, zei Geest: "Luister Konijn, jij bent erg ondeugend, dus wees alsjeblieft voorzichtig en vermijd problemen zoveel mogelijk. En als je dan toch in moeilijkheden komt, roep dan mijn naam en ik kom naar je toe, waar je ook bent."

Konijn ging op pad en op de eerste dag kwam hij bij een hoog huis, waar een grote spar naast stond. De spar was zo enorm hoog, dat Konijn de top niet kon zien. Bij de deur van het huis zat op een gigantische stoel een hele grote reus te slapen. Konijn legde een pijl op zijn boog en zei: "Ik wil wel eens zien hoe groot deze man is, dus ik denk dat ik hem maar eens wakker maak." Zo gezegd, zo gedaan. Hij mikte en schoot zijn pijl in de neus van de reus. Dat stak als een bijensteek en de reus sprong uit zijn stoel en schreeuwde: "Wie durfde mij in mijn neus te schieten?" "Ikke." Zei Konijn. De reus hoorde wel een stemmetje, maar zag niemand. Hij keek goed om zich heen, totdat hij omlaag keek en een konijntje zag zitten. "Ik had vanmorgen trek en ik dacht dat ik vandaag eens voor een lekker maaltje zou gaan zorgen, maar jij bent nog niet eens een muizenhapje." Zei de reus. "Ik denk niet dat jij een muizenhapje van mij zal maken, want ik ben dan wel klein, maar ik ben net zo sterk als jij." Antwoordde Konijn. "Dat zullen we nog wel eens zien." Zei de reus. Hij ging zijn huis binnen en kwam terug met een hamer die een paar ton woog. "Nou meneer Konijn, eens kijken wie van ons deze hamer over de top van die spar kan gooien." "Kan je niet iets moeilijkers verzinnen?" Vroeg Konijn. "We zullen dit eerst eens proberen." Antwoordde de reus en hij nam de hamer in beide handen, slingerde hem drie keer rond boven zijn hoofd en liet hem de lucht in schieten. Hoger en hoger ging de hamer. Hij schampte de top van de boom en kwam weer omlaag gevallen. De grond schudde en de hamer boorde zich diep in de grond. "Zo, zei de reus, doe dat maar eens na. En als het je niet lukt, dan eet ik je met huid en haar op!" "Ik zing altijd tegen mijn broer als ik zoiets ga doen." Zei Konijn en hij begon te zingen. "Broeder, broeder!" Zong hij en de reus werd zenuwachtig. "Waarom roep je nou je broer?" Vroeg hij. Konijn wees naar een kleine zwarte wolk die snel dichterbij kwam en zei:
"Dat is mijn broer. Hij kan jou, jouw huis en die boom in één adem vernietigen."
"Stuur hem weg en jij kan ook gaan." Zei de reus. Konijn wuifde met zijn twee voorpootjes en de wolk verdween weer.Konijn ging verder op reis naar het westen. De tweede dag liep hij in een donker bos en hij hoorde iemand kreunen. Hij stopte en luisterde. Ja, daar hoorde hij het weer. Hij liep in de richting van het geluid en al snel ontdekte hij een man die helemaal geen kleren meer aan had en die vast zat tussen twee takken van een boom. Telkens als de wind waaide, bogen de takken naar elkaar toe en werd de man bijna fijngeknepen, waardoor hij dan pijnlijk kreunde.
"Tjonge, jij zit daar lekker. Laten we ruilen. Kom jij naar beneden en dan neem ik jouw plaats in." Zei Konijn. Nu had Konijns broer de man daar voor straf in de boom gezet en hij kon daar niet meer uit, tenzij iemand hem aanbood om zijn plaats in te nemen.
"Goed, zei de man, doe je kleren uit en klim naar boven. Ik zal je vastmaken tussen de takken en jij kan zoveel lol maken als je maar wilt."


Konijn kleedde zich uit en klom naar boven. De man zette hem tussen de takken en gleed langs de stam naar beneden. Vlug trok hij Konijns kleren aan en net toen hij daar mee klaar was, blies de wind hard. Konijn werd bijna gek van de pijn en hij kreunde en gilde. "Broeder, Broeder!" Riep hij. "Roep je broer zoveel als je wilt, maar hij zal me nooit vinden!" Zei de man en hij verdween in het bos. Geest kwam naar Konijn en toen hij hem zo in die boom zag zitten zei hij: "Welke kant ging hij op?"
Konijn wees in de richting waarin de man was verdwenen. Geest vloog over de toppen van de bomen en vond de man al snel, bracht hem terug en plaatste hem terug in de boom. Hij haalde diep adem en liet de wind de hele middag en avond waaien. Dan had die man zijn broertje maar niet daarboven moeten laten zitten.
Toen Konijn zijn kleren weer aan had, kreeg hij een flinke uitbrander van zijn broer.
"En ik wil dat je voortaan heel voorzichtig bent! Ik heb het al druk genoeg om steeds naar jou te moeten komen om je uit de moeilijkheden te halen. Gisteren moest ik vijfhonderd mijl reizen om je met die reus te helpen en vandaag moest ik duizend mijl reizen. Wees dus voorzichtig van nu af aan!"

Een paar dagen later liep Konijn langs de oever van een smalle rivier, toen hij bij een open plek in het bos kwam. Daar stond in het midden een kleine houten hut. Konijn vroeg zich net af wie daar nou in kon wonen, toen de deur open ging en een oude man naar buiten kwam met een waterzak in zijn rechterhand. In zijn linkerhand hield hij een draad, die het huis in liep. Hij hield het draad goed vast en kwam langzaam naar de rivier gelopen. Hij doopte de waterzak in het water en toen die vol was, liep hij, de draad volgend, terug naar het huis. Even later kwam de oude man weer naar buiten, met nog een draad in zijn hand en, deze volgend, liep hij naar een grote stapel hout. Hij pakte wat hout voor het vuur en ging weer terug naar de hut.
Konijn wilde zien of de oude man nog eens terug zou komen, maar dat gebeurde niet. Hij zag rook uit de schoorsteen komen en Konijn wilde wel zien wat de oude man aan het doen was. Hij klopte op de deur en een zwakke stem zei: "Binnen." Toen Konijn naar binnen ging, zag hij dat de oude man eten aan het koken was. "Hallo Grootvader, U moet het wel erg naar uw zin hebben, zo alleen in uw huisje in het bos. Ik zie dat U alles bij de hand heeft. U kan water en hout halen en dat is alles wat U nodig heeft. Hoe komt U aan uw voorraden?" "De wolven brengen mij vlees, de muizen geven mij rijst en bonen en de vogels brengen bladeren voor de thee. Maar het is een zwaar leven, want ik ben altijd alleen en ik heb niemand om mee te praten en ik ben ook nog eens blind." "Zeg eens Grootvader, zei Konijn, laten we ruilen. Ik zou hier best willen wonen." "Als wij van kleren ruilen, zei de oude man, wordt jij oud en blind en ik zal jouw jeugd en knappe uiterlijk krijgen." Ook deze oude man was voor straf door Konijns broer geplaatst. Hij had namelijk Zijn vrouw gedood en Geest had hem oud en blind gemaakt. Hij zou zo altijd blijven, totdat iemand met hem zou willen ruilen. "Ik geef niets om een jeugdig en knap uiterlijk. " Zei Konijn. "Laten we ruilen." Ze ruilden van kleding en Konijn werd oud en blind, terwijl de oude man jong en knap werd. "Nou, dan ga ik maar eens." Zei de man. Buiten sneed hij de draden bij de deur af en hij rende lachend weg. "Je zal er snel genoeg van krijgen om alleen te wonen, stommeling!" Riep hij nog. Konijn wilde wat vers water halen en besloot de draden uit te proberen, zodat hij daar gewend aan zou raken. Hij strompelde door de kamer en vond eindelijk de waterzak. Hij pakte de draad vast en ging op weg. Toen hij een eindje buiten de deur was, kwam hij zo plotseling aan het einde van de draad, dat deze uit zijn hand schoot. Nu moest hij op de tast verder en hij botste tegen bomen en raakte verstrikt in struiken met doornen, waardoor hij zijn gezicht en handen openhaalde. Het bloed stroomde uit de schrammen. "Broer, Broer!" Riep Konijn wanhopig. Geest kwam spoedig bij hem en zag dat de oude man weg was en hij vroeg waar de man naartoe was gerend. "Weet ik niet, zei Konijn, want ik was blind en kon het niet zien." Geest riep de vogels en die kwamen van alle kanten aanvliegen. Geest vroeg hen of zij de man hadden gezien, maar niemand had de man gezien. Toen kwam de Uil aanvliegen. "Oehoe, Oehoe, vannacht was ik op muizenjacht in het zuiden en ik zag een man die onder een boom lag te slapen. Ik dacht dat het jouw broer was, dus ik heb hem niet wakker gemaakt." Zei de Uil. "Dank je voor dit goede nieuws, Uil." Zei Geest, "Jij zal voortaan alleen 's nachts rondvliegen en ik zal je ogen zo maken dat je zelfs in de donkerste nachten altijd goed kunt zien. Je zal altijd in de lekkere koele nacht kunnen jagen. De andere vogels zullen tijdens de hete dagen moeten jagen." Vanaf die dag was de Uil een nachtdier.
Geest vloog door het bos en bracht de man terug. Hij knipte de draad nog korter af en zei tegen de man, die hij weer oud en blind had gemaakt: "Nu weet je wat je mijn broer hebt aangedaan." En tegen Konijn zei hij: "Ik had je deze keer niet moeten helpen. Iedereen die zo dom is om van plaats te ruilen met een oude blinde man, zou niet geholpen moeten worden. Ik word jouw stommiteiten spuugzat en ik zal je niet meer helpen als je nog eens zo stom doet." Konijn ging maar weer naar huis. Dat reizen vond hij toch maar niets. Toen hij bijna thuis was, kwam hij bij een beekje en omdat hij dorst had, dronk hij wat van het water. Opeens hoorde hij een geluid, als of een wolf of een kat over de grond schraapte met zijn poot. Toen hij opkeek, zag hij op een heuvel vier wolven die hun staarten in elkaar hadden gevlochten en uit alle macht trokken. Konijn ging de heuvel op en zag dat de staart van één van de wolven was gebroken. Hij zei: "Mag ik meedoen? Mijn staart is lang en sterk." Hij bond zijn staart aan die van de drie wolven en begon te trekken. De wolven trokken zo hard, dat zij Konijns staart er in de tweede ronde af trokken en ze verdwenen. "Broer, Broer!" Riep Konijn. "Ik ben mijn staart kwijt!" Geest kwam en zag dat zijn broer zijn staart inderdaad mistte. Geest lachte en zei: "Je ziet er zonder staart toch veel beter uit."

Sinds dat moment hebben konijnen geen staarten.