Hersch
Ostropoler
Wie een kuil graaft voor een
ander
Op een dag kreeg rabbi Baruch een brief van graaf Krasnapolski die een
landhuis bezat in de stad Chmelnietski. De graaf was niet alleen een van de
rijkste grootgrondbezitters in Podolië, maar ook een van de meest gevreesde.
Want de edelman had over het algemeen een hekel aan joden en bedacht regelmatig
allerlei pesterijtjes. Zo moest een joodse boer die hem nog twee maanden
pachtgeld schuldig was voor straf zijn hond Hebreeuws leren praten. Omdat de man
dit niet snel genoeg lukte, kreeg hij dertig stokslagen. Het was dus altijd
oppassen geblazen met deze tiran.
In de brief van de graaf kreeg rabbi Baruch te verstaan dat hij zo spoedig
mogelijk naar Chmelnietski diende te komen, want de graaf wilde een paar zaken
bespreken. Rabbi Baruch besefte dat de landheer hem een loer wilde draaien of
voor schut wilde zetten.
'Wat moet ik nu doen?', vroeg de rabbi aan Hersch Ostropoler, zijn hoop in bange
dagen. 'Als ik naar Chmelnietski reis, zal de graaf mij op een of andere manier
te grazen nemen. Maar als ik niet ga, dan zal hij vast en zeker beledigd zijn en
wacht mij een zware straf.' 'Ik heb een idee', sprak Hersch. 'Geef mij uw kaftan
en shtreimel en ik zal in uw plaats naar Chmelnietski gaan. Gehuld in uw jas en
met uw hoed op mijn hoofd zal de graaf het verschil niet merken. Maar de graaf
zal op zijn neus kijken, als hij een flauwe grap met mij probeert uit te halen.'
Hersch reisde daarop naar het kasteel van de graaf.
Na enig wachten in de hal werd hij naar de salonkamer van graaf Krasnapolski
gebracht. 'Zo, meneer het dorpsrabbijntje heeft de weg naar mijn landhuis weten
te vinden. U komt uit het machtige Medziboz, als ik me niet vergis', sprak de
graaf nogal uit de hoogte. 'Ze zeggen dat u de meest wijze man van de streek
bent. Als ik zoiets hoor dan wil ik dat altijd zelf ondervinden. Daarom heb ik
vier vragen voor u bedacht. Wanneer u ze allemaal goed weet te beantwoorden, zal
ik u vorstelijk belonen met honderd roebel. Zoniet, dan heb ik een passende
straf voor u bedacht.
Dan mag u een van mijn paarden leren vliegen.' 'Ga gerust uw gang!', zei Hersch
met een glimlach om zijn mond. 'Mijn eerste vraag luidt: hoe groot is mijn
land?' Hersch dacht een ogenblik diep na en antwoordde toen: 'Zoveel voetstappen
als u nodig heeft om de hele lengte en breedte ervan te belopen.' Tegen dat
gevatte antwoord viel niet veel in te brengen. 'Zo rabbi, u bent slimmer dan ik
dacht. Volgende vraag, wel iets lastiger dan de eerste. Hoe zwaar weegt de
maan?' Hersch fronste zijn voorhoofd, wachtte een moment en antwoordde: 'Precies
één kilo. Mocht u me niet geloven, gaat u de maan dan maar zelf nawegen.
' Ook dat antwoord maakte de graaf even sprakeloos. 'Goed. Volgt nu mijn derde
vraag: hoeveel ben ik waard?' Daar hoefde Hersch niet lang over na te denken: 'U
bent net zoveel waard als de eerste mens Adam, als aartsvader Abraham en koning
David bij elkaar.' Aan zoveel lof en eer was de edelman niet gewend, zeker niet
uit de mond van een jood. Tegelijk vermoedde graaf Krasnapolski dat er wel eens
een addertje onder het gras zou kunnen zitten en vroeg aan Hersch wat hij met
zijn woorden bedoelde. 'Heel simpel', zei Hersch. 'Adam, de eerste mens, werd
door God uit klei en aarde geschapen. Aartsvader Abraham zei ooit tegen de
Allerhoogste: "Ik ben slechts stof en as".
En koning David sprak eens: "Ik ben een worm en geen man". En weet u,
beste graaf, waar een worm zich het beste thuisvoelt? In de modderige klei en
het slijk der aarde. Dus een mens is zoveel waard als de plek waar hij het
meeste thuishoort!' Met dat antwoord was graaf Krasnapolski in verlegenheid
gebracht, want hij was zeer gehecht aan wat men weleens het slijk der aarde
noemt. 'Zo reb Jid, ik heb nu wel genoeg gladde taal uit uw mond gehoord', sprak
de edelman. 'Mijn vierde en laatste vraag is beslist de moeilijkste van allemaal
en die luidt: wat denk ik op dit moment?' Hersch antwoordde zonder te aarzelen:
'U denkt dat ik rabbi Baruch van Medziboz ben, maar in werkelijkheid ben ik niet
meer dan Hersch Ostropoler, zijn nederige dienstknecht. Daarom zou ik willen
zeggen: behandel me als een rabbijn, maar hou me in de gaten als een nar.
Trouwens, er zijn drie zaken waar u voor op moet passen: kwaadsprekende honden,
rondvliegende paarden én hooggeleerde zotten.' Hierna gaf graaf Krasnapolski
zich gewonnen, want Hersch had hem met spitsvondige antwoorden de mond weten te
snoeren.
Toch was de edelman niet boos. Integendeel, hij kon het zelfs waarderen dat hij
in Hersch een wijze dwaas en sarrende nar had ontmoet die hem in het woordenspel
de baas was geweest. Graaf Krasnapolski hield zijn belofte en gaf Hersch de
toegezegde honderd roebel. Daarna nodigde de graaf hem uit om bij tijd en wijlen
in zijn landhuis te komen dineren en diepzinnige zaken of raadsels uit te
wisselen. 'Daar wordt een mens rijker van', sprak de graaf. 'Of misschien wel
armer', zei Hersch met pretoogjes. Hersch hield van schranspartijen en nodigde
zichzelf regelmatig ergens uit om een vorkje te prikken. Vooral bij bruiloften,
verjaardagen en bar mitswa's wist hij de weg naar de eettafel snel te vinden,
maar ook tijdens maaltijden ter ere van sjabbat of andere heilige feestdagen.
De roem van zijn inhaligheid had zich in Medziboz en omliggende dorpen al lang
en breed verspreid. Na verloop van tijd kreeg Hersch bij de meeste dorpsbewoners
dan ook geen poot meer aan de grond, hij kwam hun drempel zelden voorbij. Graaf
Krasnapolski had weliswaar kennis gemaakt met de slimmigheid van Hersch, maar
was nog geen slachtoffer geworden van zijn vraatzucht of oplichterij. Op een dag
stond Hersch op de stoep van zijn kasteel met een speciaal verzoek. 'Goede
graaf, morgen is rabbi Baruch jarig en komen er allerlei hoge en eerbiedwaardige
gasten langs', zei Hersch. 'Nu zou ik de rabbi graag eens verrassen met een
sjieke lepel naast zijn bord. Zou ik daarom een van uw zilveren lepels voor een
dagje mogen lenen?' 'Liever niet', zei de graaf die erg gehecht was aan zijn
zilverwerk. 'Stel je voor dat mijn lepel per ongeluk in de keukenla van de rabbi
zou verdwijnen.
Dat zou een ramp zijn!' Maar Hersch drong aan en gaf zijn erewoord dat hij de
lepel in de gaten zou houden en persoonlijk terug zou brengen. Bij hoge
uitzondering stemde de graaf daarom toch toe: 'Vooruit, één dagje. Veel armer
zal ik er niet van worden.' Die avond was er was een groot feest bij de rabbi
thuis. De volgende morgen ging Hersch naar graaf Krasnapolski. 'Hier is uw
zilveren lepel terug. Maar er is iets dat u moet weten, want in het huis van de
rabbi is vannacht een groot wonder gebeurd! Uw zilveren lepel is daar bevallen
van een kleine, blijkbaar was ze hoogzwanger. En omdat moeder lepel uw eigendom
is, komt ook het kind u eerlijk toe.
' Hersch diepte een zilveren theelepeltje op uit zijn broekzak en gaf het aan de
edelman. Graaf Krasnapolski kon zijn oren niet geloven: 'Hersch, wat een
ongehoord verhaal! Maar blijkbaar zijn de wonderen de wereld nog niet uit. Hoe
dan ook: bedankt voor je eerlijkheid. Als je binnenkort weer een feest hebt, kom
gerust langs om mijn lepel nog eens te lenen.' Niet lang daarna was er een
feestelijke maaltijd bij de rabbi. Zijn dochter zou gaan trouwen en de
aanstaande bruidegom wilde kennis komen maken. Daarom wipte Hersch bij graaf
Krasnapolski langs met een vraag. 'Hier heb je mijn zilveren lepel', zei de
graaf meteen.
'En mocht mijn lepel toevallig weer bevallen van een kind, dan vertrouw ik erop
dat je net zo eerlijk zult handelen als de vorige keer.' 'Op mijn erewoord', zei
Hersch.
De volgende dag kwam Hersch opnieuw bij de graaf langs. 'Hier is uw lepel weer
terug.' 'Verder nog iets bijzonder gebeurd, Hersch?' 'Bijzonders? Het is gewoon
een mirakel! Uw zilveren lepel heeft vannacht opnieuw gebaard en dit keer was
het een tweeling. Hier is uw nieuwe kroost, twee zilveren lepeltjes. Ze behoren
u eerlijk toe.' 'Maar Hersch, dat is toch onmogelijk?' 'Vraag het me niet, goede
graaf.
Wonderen gaan mijn pet te boven, zelfs rabbi Baruch kan er met zijn hoofd niet
bij. Maar aanvaard dit wonder en neem uw eigendommen in ontvangst.' Dat liet de
inhalige heer zich geen tweemaal zeggen. 'Hersch, mocht er weer een festijn
zijn, dan weet je de weg naar mijn huis wel te vinden. Alles staat tot je
beschikking.' Ook Hersch liet zich dat geen tweemaal zeggen, want een week later
stond hij wederom bij graaf Krasnapolski op de stoep. 'Morgen komt de
opperrabbijn van Rusland bij rabbi Baruch eten. U raadt het al, dan moeten we
goed voor de dag komen met een bijzondere maaltijd en een keurig gedekte tafel.
Zou ik voor één keer behalve uw zilveren lepel misschien ook uw gouden
kandelaar mogen lenen?' 'Natuurlijk Hersch. Houdt die kandelaar gerust een
weekje in huis, er is geen haast nodig met terugbrengen. In die tussentijd kan
er allerlei onverklaarbaars gebeuren, nietwaar?' De graaf hoopte stiekem op een
nest vol jonge kandelaartjes. Er ging een week voorbij en Hersch klopte weer aan
bij de edelman. 'Hier is uw lepel.' 'En de rest?' vroeg de graaf. 'Het spijt me,
maar dit keer waren er geen kleintjes bij.' 'En mijn kandelaar dan?' 'Dat is
waar ook, bijna vergeten! Helaas, uw gouden kandelaar is een paar dagen geleden
overleden.
De glans was er al af toen ik de kandelaar kreeg, maar na een paar dagen doofde
haar levenslicht. Er was geen redden meer aan!' 'Oplichter die je bent!', riep
de graaf. 'Jij hebt mijn gouden kandelaar zélf om zeep geholpen. Je bent er
vast en zeker mee naar de markt gegaan om het daar voor veel geld te verpatsen.
Ik zal verhaal gaan halen bij rabbi Baruch!' 'Goed, dan ik ga met u mee om een
verhaal te bréngen!', zei Hersch. Graaf Krasnapolski stapte boos naar rabbi
Baruch, deed zijn verhaal en beschuldigde de hofnar van diefstal en bedrog.
Vervolgens vertelde Hersch zijn kant van de geschiedenis. De rabbi kon zijn
lachen niet meer inhouden, keek de edelman vrolijk aan en zei: 'Als een mens
gelooft dat lepels kinderen kunnen baren en daar voordeel bij heeft, dan moet
hij óók geloven dat kandelaars kunnen sterven wanneer hij daar nadeel van
ondervindt.
Zelfs een Chelmer dwaas kan begrijpen dat je in dit soort zaken één lijn moet
trekken.' Hersch won het pleit en ging daarna pijlsnel pleite om zijn winst te
vieren in de herberg. 'De grootste dief is degene die alleen maar aan eigen
voordeel denkt', zei Hersch en gaf een rondje aan alle gasten. ..
Een Volksverhaal uit Polen van Gottfrid
Van Eck (Verteller)
Chelm is overal en andere Joodse verhalen
Uitgeverij Christofoor, Zeist 2003
Prijsindicatie: EUR 17,50 (excl. verzendkosten)
Verkrijgbaar/ te bestellen via: INFO@KLEZMERTRIO.NL
|