Hemel en Hel

Het was lente, de tijd dat de aarde het allermooist is en het de mensen het moeilijkst valt om te sterven. De seringen stonden in bloei en de rozen hadden dikke knoppen. In die tijd was het dat twee voetgangers de weg naar de hemel volgden, een arme en een rijke. Ze hadden op aarde vlak bij elkaar in dezelfde straat gewoond, de rijkaard in een prachtig groot huis, de arme man in een krotje. Maar doordat de dood geen onderscheid maakt, waren ze op hetzelfde uur gestorven. Zo liepen ze nu ook weer samen op de hemelweg en gingen zwijgend naast elkaar voort. De weg werd steiler en steiler en voor de rijkaard begon het algauw te zwaar te worden; hij was dik en kortademig en had in zijn leven nog nooit zo ver gelopen. Zo kwam het dat de arme man spoedig een voorsprong kreeg en het eerst bij de hemelpoort aankwam.
Maar hij waagde het niet om aan te kloppen, ging stilletjes bij de poort zitten en dacht: laat ik maar op de rijke man wachten, hij klopt misschien wel aan. Na een hele tijd verscheen de rijkaard en toen die de poort gesloten vond en er niet dadelijk iemand opendeed, begon hij er hard aan te rammelen en met de vuist tegen te bonken. Petrus kwam ijlings aangesneld, opende de poort, keek hen allebei aan en zei tegen de rijkaard: "Dat was jij zeker, die niet wachten kon. Ik geloof niet dat je zoveel noten op je zang moet hebben. Veel behoorlijks hebben we hierboven niet van je gehoord, zolang je op aarde leefde." De rijkaard bond nu wat in en Petrus bekommerde zich verder niet om hem, maar reikte de arme man de hand, zodat hij gemakkelijker kon opstaan, en zei: "Ga allebei maar in de voorzaal, dan komt de rest vanzelf." Ze waren hier inderdaad nog lang niet in de hemel, maar in een ruime hal met vele gesloten deuren en met banken langs de wanden. "Rust maar een beetje uit", stelde Petrus hen op hun gemak," en wacht tot ik terugkom.
Maar gebruik de tijd wel goed, want je moet intussen bedenken, hoe je het hierboven wilt hebben. Ieder van jullie zal het precies zo krijgen als hij het zelf wenst. Denk erover na en zeg het zonder omhaal, als ik terugkom. En vergeet vooral niets, want er kan naderhand niets meer veranderd worden."En hij ging heen. Toen hij na een tijd terugkwam en vroeg of ze klaar waren met overleggen en hoe ze het in de eeuwigheid wilden hebben, sprong de rijke man op en zei, dat hij een groot gouden kasteel wilde hebben, zo mooi als zelfs de keizer het niet had. En elke dag het lekkerste eten: "s morgens chocolade en "s middags om de andere dag kalfsvlees met appelmoes en rijstebrij met braadworst en gort met bessensap toe. Dat waren zijn lievelingsgerechten.
En "s avonds elke dag wat anders. Verder wilde hij een heel mooie gemakkelijke stoel en een groene zijden kamerjas. En het ochtendblad moest Petrus ook niet vergeten want hij wilde toch weten wat er gebeurde. Petrus keek hem medelijdend aan, zweeg een tijdje en vroeg: "En verder wens je niets?" "O ja!"viel de rijkaard snel in," geld, veel geld, alle kelders vol, zoveel, dat het niet te tellen is!" "Je zult het allemaal hebben", antwoordde Petrus," kom maar mee."Hij deed een van de vele deuren open en bracht de rijkaard in een prachtig gouden slot waarin alles was zoals hij het gewenst had. Nadat hij hem alles had laten zien ging hij heen en schoof een grote ijzeren grendel voor de deur van het slot. De rijkaard trok zijn groene, zijden kamerjas aan, ging in de leunstoel zitten, at en dronk naar hartelust en liet het zich wel bekomen. En wanneer hij verzadigd was, las hij het ochtendblad.
En één keer per dag ging hij naar beneden in de kelder en bekeek zijn geld. Twintig jaren gingen voorbij, vijftig en nog eens vijftig, zodat het er al honderd waren - en dat is nog maar een ogenblikje in de eeuwigheid toen had de rijke man zo genoeg van zijn prachtige gouden slot, dat hij het haast niet meer kon uithouden. "Het kalfsvlees en de braadworst worden ook steeds slechter", zei hij," ze zijn haast niet meer te genieten!"Dat was niet waar, hij had er alleen genoeg van. "En het ochtendblad lees ik al lang niet meer", ging hij voort," het laat me volkomen koud, wat daar beneden op aarde gebeurt. Ik ken er immers geen mens meer. Mijn kennissen zijn al lang allemaal gestorven. De mensen, die nu leven, halen zulke gekke dingen uit en praten zulke onzin, dat het je duizelt als je het leest."Daarop zweeg hij en gaapte, want hij verveelde zich dood.
Na een poos ging hij verder: "Met al dat geld weet ik ook geen raad. Waar heb ik het eigenlijk voor? Je kunt er hier toch niets voor kopen. Hoe kan een mens zo stom zijn en in de hemel geld wensen!"En hij stond op, deed het raam open en keek naar buiten. Maar zo licht als het in het kasteel was, zo donker was het buiten, pikdonker, zodat men geen hand voor de ogen kon zien, pikdonker dag en nacht, jaar in, jaar uit en zo stil als op het kerkhof. Hij sloot het raam weer en ging in zijn gemakkelijke stoel zitten. En elke dag stond hij een of tweemaal op en keek weer naar buiten. Maar daar was het nog net eender. En altijd weer "s morgens chocolade en "s middags om de andere dag kalfsvlees met appelmoes en rijstebrij met braadworst, en gort met bessensap toe, altijd door, de ene dag precies als de andere. Toen zo duizend jaren voorbijgegaan waren, rammelde de grote ijzeren grendel aan de poort en Petrus trad binnen. "Wel", vroeg hij," hoe bevalt het je?" De rijke man werd heel boos: "Hoe het me bevalt? Het bevalt me slecht, heel slecht! Zo slecht als het iemand in zo"n waardeloos slot maar gaan kan! Hoe kom je op het idee dat iemand het hier duizend jaar kan uithouden! Je hoort niets, je ziet niets, niemand bekommert zich om je. Allemaal leugens over die veelgeprezen hemel en die eeuwige gelukzaligheid. Dit is een instelling van het jaar nul!" Petrus keek hem heel verwonderd aan en zei: "Je weet kennelijk helemaal niet waar je bent. Je denkt zeker dat dit de hemel is? Je bent in de hel. Je hebt jezelf immers in de hel gewenst. Dit slot behoort tot de hel." "Tot de hel?"herhaalde de rijke man verschrikt. "Dat is hier de hel toch niet? Waar zijn de duivel dan en het vuur en de ketels?" "Je denkt zeker", antwoordde Petrus," dat zondaars tegenwoordig steeds nog net als vroeger gebraden worden? Dat is al lang niet meer zo. Maar in de hel ben je, wees daarvan overtuigd. En wel heel diep, zodat je te beklagen bent. Mettertijd zal dat ook wel tot je doordringen.
" De rijke man liet zich ontsteld in zijn gemakkelijke stoel zakken, hield de handen voor zijn gezicht en snikte: "In de hel! In de hel! Ik arme stakker, wat moet er van me worden?" Maar Petrus deed de deur open en ging heen. Toen hij de ijzeren grendel weer dichtschoof, hoorde hij binnen de rijkaard nog steeds snikken: "In de hel. In de hel! Ik arme stakker, wat moet er van me worden?" En weer gingen honderd jaren en nog eens honderd jaren voorbij en de tijd duurde voor de rijke man zo ontzettend lang als niemand het zich kan voorstellen. Toen het tweede duizendtal voorbij was, trad Petrus nogmaals binnen. "Ach, ik heb zo naar u verlangd!"riep de rijke man hem toe. "Ik ben zo ellendig! Moet het altijd zo blijven? De hele eeuwigheid?"Na een poosje ging hij voort: "Heilige Petrus, hoe lang is de eeuwigheid wel?" Toen antwoordde Petrus: "Wanneer nog tienduizend jaren voorbij zijn, begint zij." Toen de rijkaard dit hoorde, liet hij het hoofd op de borst zakken en begon bitter te huilen. Maar Petrus stond achter zijn stoel en telde ongemerkt zijn tranen. En toen hij zag dat het er zo vele waren dat Onze Lieve Heer hem stellig vergeven zou, sprak hij: "Kom, ik zal je eens iets heel moois laten zien. Boven op zolder weet ik een gaatje in de wand, daardoor kunnen we een beetje in de hemel kijken." En hij voerde hem de zoldertrap op naar boven en langs allerlei rommel naar een klein kamertje. Toen ze dit binnengingen, viel door het knoestgat een gouden straal juist op het voorhoofd van de heilige Petrus, zodat het er uit zag alsof er vurige vlammen op brandden.
"Is dat van de echte hemel?"vroeg de rijke man sidderend. "Ja", antwoordde Petrus," kijk er nu maar eens door." Maar het gat zat nogal hoog in de wand en de rijke man was niet zo groot, zodat hij er nauwelijks bij kon. "Je moet je zo lang mogelijk maken en flink op je tenen gaan staan", zei Petrus. De rijke man spande zich zoveel mogelijk in en toen hij eindelijk door het gat keek, zag hij werkelijk de hemel. Daar zat God op zijn gouden troon tussen wolken en sterren in al zijn pracht en heerlijkheid en om hem heen waren alle engelen en heiligen. "Ach", riep hij uit," dat is zo prachtig mooi en heerlijk als je het je op aarde helemaal niet kunt voorstellen Maar zeg eens, wie is dat die daar aan Gods voeten zit, precies met de rug naar mij toegekeerd?" "Dat is de arme man die op aarde met jou in dezelfde straat heeft gewoond en samen met je hierboven aangekomen is. ben ik jullie beiden opdroeg erover na te denken, hoe je het in de eeuwigheid zou willen hebben, heeft hij zich alleen een voetenbankje gewenst, zodat hij aan de voeten van Onze Lieve Heer zou kunnen gaan zitten.
En dat heeft hij ook gekregen, net als jij je kasteel." Toen Petrus dit gezegd had ging hij stil heen, zonder dat de rijke man het merkte. Want die stond nog altijd doodstil op zijn tenen en keek de hemel in en kon er niet genoeg van krijgen. Het viel hem wel zwaar, want het gat zat heel hoog en hij moest voortdurend op zijn tenen staan. Maar hij had het er graag voor over, want wat hij zag was allerprachtigst. Na nog eens duizend jaar kwam Petrus voor de laatste maal. De rijke man stond nog altijd in het zolderkamertje op zijn tenen tegen de wand en keek onafgewend de hemel binnen. Hij was zo in die aanblik verzonken, dat hij helemaal niet merkte dat Petrus binnenkwam.
Ten slotte legde Petrus de hand op zijn schouder. De man keerde zich om en Petrus zei: "Kom mee, je hebt nu lang genoeg gestaan. Je zonden zijn je vergeven; ik moet je naar de hemel brengen. Maar je zou het wel gemakkelijker gehad hebben, wanneer je wat anders gewenst had." ..

Een Verhaal uit Nederland; Belgie; Duitsland voor 10 jaar en ouder