De
glazenwasser Glazenwasser Gerrit woont bij de watervallen. Hij
is een waterspin met stevige poten en een ijzeren
wil. Hij wil altijd over het water lopen. Dat kan
hij heel goed. Geen probleem dus. Elke
glazenwasser kan over water lopen, niks
bijzonders, dat weet iedereen.
Het probleem met Gerrit is dat hij de hele dag tegen de stroom in moet
lopen. Hij loopt over het water van de beek tussen
de hoge waterval en de lage waterval. De beek
stroomt daar heel snel. Van de hoge waterval naar
de lage waterval. Water wil altijd naar beneden,
als het kan. Gerrit wil omhoog, tegen de sterke
stroom in. Daarvoor moet je wel sterke poten
hebben en een ijzeren wil.
Hans Guichelheil zit aan de oever van de beek.
Eerst kijkt hij naar de natuur, hoe mooi die daar
is. Er zijn grote varens, die samen een klein
oerwoud vormen van verstikkend en ondoordringbaar
groen. Libellen in blauw en groen vliegen op en
neer, alsof ze drukke bezegheden hebben. Op een
natte glibberige steen is een salamander
onbeweeglijk gaan zitten. Hij doet net of hij Hans
niet ziet, in de hoop dat Hans hem dan ook niet
ziet.
Hans ziet hem ook niet, want hij kijkt alleen maar
naar Gerrit. Gerrit glijdt uit, hij verliest zijn
greep op het oppervlak en wordt door de krachtige
stroom meegevoerd. Hans houdt zijn adem in. Zal
Gerrit bij de lage waterval komen en in de diepte
verdwijnen? Hans denkt: ik word getuige van iets
vreselijks, een drama.
Maar nee. Gerrit houdt zich staande, tegen de
stroom in. Langzaam, tergend langzaam, weet Gerrit
zich weer tegen de stroom in te bewegen. In de
richting van de hoge waterval, die hij nooit
bereiken zal.
Niemand kan beschrijven wat zich afspeelt in het
hart van Hans. Zijn gevoelens zijn als de kleuren
van de regenboog, talrijk en verschillend. Hij
voelt bewondering en deernis. En het is ook net
alsof hij het gevoel heeft dat die glazenwasser in
de beek familie van hem is. Hij kan zijn ogen niet
van hem afhouden. Daar gaat hij weer, die Gerrit,
stroomopwaarts, naar de hoge waterval. Zou hij
echt denken dat hij die bereiken kan? Of weet hij
beter en wil hij alleen maar niet naar de lage
waterval worden meegesleurd?
Weet je wat Hans denkt? 'Wat dapper.' En hij denkt
ook: 'Wat geweldig, om over water te kunnen
lopen.'
|