De
geschiedenis van vrouwe Ren
Er leefde eens een zekere prefect Wei. Zijn
eigennaam was Yin en hij was de negende van zijn
generatie. Hij was de zoon van een dochter van
(Li) Wei, de prins van Xinan. In zijn jeugd leidde
hij een ongebonden leven, hij dronk stevig. De
echtgenoot van een van de dochters van zijn vaders
jongere broer heette Zheng, de zesde. Diens
eigennaam herinner ik me niet. Zheng had van
jongsafaan de wapenhandel beoefend, dronk ook
stevig en had belangstelling voor de vrouwtjes.
Hij was arm en zonder familie en daarom werd hij
onderhouden door de familie van zijn echtgenote.
Hij kon bijzonder goed opschieten met Yin en waar
wat te genieten was waren ze onafscheidelijk.
Eens, in de zesde maand, in de zomer van het
negende jaar van de Tianbao-periode (742-755),
reden Yin en Zheng samen over de straten van
Changan, op weg naar een feestelijke maaltijd in
de Xinchang-wijk. Toen zij bij de zuidpoort van de
Xuanping-wijk aankwamen, zei Zheng dat hij nog wat
te doen had en hij stelde voor dat ze uiteen
zouden gaan en dat hij wat later naar het feest
zou komen. Yin ging op zijn schimmel in de
oostelijke richting, en Zheng ging op zijn ezel
naar het zuiden, de noordpoort van de
Sheng-ping-wijk in. Toevallig kwam hij daar drie
vrouwen tegen die op de straat liepen. Daarbij was
er een die in het wit was gekleed en er knap
uitzag. Toen hij haar zag was Zheng op slag
verliefd, hij spoorde zijn ezel aan en nu eens
reed hij voor haar uit, dan weer achter haar aan;
hij wilde haar wel aanspreken, maar kon de moed
nog niet opbrengen. Zij in het wit
wierp voortdurend steelse blikken naar hem en
maakte geen afwijzende indruk, zodat Zheng
schertsend zei: 'Waarom gaat zo'n schoonheid als u
toch nog te voet?' Zij in het wit zei lachend:
'Wat kunnen we anders doen dan te voet gaan,
wanneer mensen met een rijdier niet het benul
hebben dat aan ons te lenen?' Zheng zei: 'Mijn
kreupel beest is het niet waard u te dragen maar
ik zal het u terstond aanbieden. Mi j is het
genoeg als ik u lopende mag volgen.' Ze keken
elkaar aan en barstten in schaterlachen uit. De
vrouwen die haar vergezelden waren nog
aan-moedigender zodat ze al spoedig heel
gemeenzaam met elkaar omgingen. Zheng volgde hen
in oostelijke richting. Toen ze bij het park
aankwamen was de schemering al gevallen. Hij zag
een woning, met daar omheen een aarden wal met een
grote poort; de gebouwen daarachter waren
bijzonder indrukwekkend. Voordat zij in het wit
naar binnen ging, keek ze om en zei: 'Blijf hier
even wachten.' Een van haar dienaressen bleef ook
staan tussen de poort en de geestenmuur daarachter
en vroeg hem hoe hij heette en de hoeveelste hij
was van zijn generatie. Nadat Zheng haar dat had
verteld stelde hij haar dezelfde vragen over de
vrouw in het wit en kreeg ten antwoord: 'Haar
familienaam is Ren, ze is de twintigste.' Even
later werd hij binnen genood. Zheng bond zijn ezel
vast aan de poort en legde zijn kap op het zadel.
Toen pas zag hij een vrouw van over de dertig die
hem ter verwelkoming tegemoet kwam: de zuster van
vrouwe Ren. De kaarsen waren ontstoken en spijzen
werden aangedragen, en herhaaldelijk dronk ze hem
toe. Ook vrouwe Ren die zich had verkleed kwam
binnen en ze dronken vrolijk naar hartelust. Diep
in de nacht gingen ze naar bed: haar schone figuur
en haar mooie uiterlijk, haar zingen en lachen,
haar houding en gebaren, haar doen en laten -
alles was prachtig, bijna niet van deze wereld!
Toen de dag aan zou breken zei vrouwe Ren: 'Je
moet nu weggaan. Mijn broers vallen onder de
Intendance voor Vermakelijkheden ten Hove en hun
werkzaamheden ressorteren onder het Zuiderbureau.
Nu het ochtend wordt zullen ze spoedig het Paleis
verlaten. Je kunt hier niet blijven talmen.' Nadat
ze een volgende ontmoeting hadden afgesproken,
ging hij weg. Nadat hij was vertrokken kwam hij
bij de poort van de wijk. De poort was nog
gesloten. Naast de poort was de zaak van een
vreemdeling die koeken verkocht en die juist bezig
was de lantaarns uit te han-
gen en het vuur aan te maken. Zheng ging onder het
deurgordijn zitten om te wachten op het signaal
van de ochtendtrom. Hij raakte met de baas in
gesprek. Hij wees in de richting van het huis waar
hij had overnacht en vroeg: 'Van wie is die woning
met die aarden wal eromheen en die grote poort?'
De baas zei: 'Dat is een wrakke muur rond een
braak stuk land, daar staat geen woning.' Zheng
zei: 'Ik ben er zoeven langsgekomen! Waarom zeg je
dan dat er niets is?' Toen hij koppig vol bleef
houden kreeg de baas het pas door, waarop hij zei:
'O, ik begrijp het al! Daar woont een moervos die
dikwijls mannen verleidt om samen met haar de
nacht door te brengen. Ze heeft zich al een paar
keer vertoond. Hebt u haar nu soms ook ontmoet?'
Zheng bloosde en hield het voor hem verborgen door
te zeggen: 'Geen sprake van!' Toen het licht was
geworden ging hij de plaats opnieuw bekijken: de
lemen wal en
de grote poort waren onveranderd, maar toen hij
naar binnen gluurde ontwaarde hij slechts woeste
doornstruiken en verwilderde tuinen. Nadat hij
naar huis was teruggekeerd zocht hij Yin op die
hem verweet dat hij hun afspraak niet was
nagekomen. Zheng wilde zijn geheim niet prijsgeven
en antwoordde hem met een of andere smoes. Maar
hij dacht steeds aan Rens prachtige schoonheid en
wilde haar nogmaals ontmoeten; zijn gedachten
waren steeds bij haar.
Ruim tien dagen later zwierf Zheng wat rond en hij
kwam bij de kledingkramen van de Westmarkt.
Plotseling werd hij vrouwe Ren gewaar. Haar
dienaressen van destijds waren bij haar. Meteen
riep Zheng haar aan, maar vrouwe Ren draaide zich
om, de menigte in, om hem te ontlopen. Zheng bleef
naar haar roepen en kwam haar achterna tot hij
vlakbij was. Terwijl ze met haar rug naar hem
toestond en haar waaier ter bescherming
achter zich hield zei ze: 'Waarom zoekt u contact
nu u het weet?' Zheng zei: 'Ook al weet ik het,
wat maakt dat uit?' Ze antwoordde hem: 'Ik schaam
me zo, ik durf u niet onder ogen te komen!' Zheng
zei: 'Ik heb zo naar je verlangd! Ben je zo
hardvochtig om mij te verstoten?' Zij antwoordde:
'Hoe zou ik u durven verstoten? Ik was alleen bang
dat u me zou verafschuwen.' Zheng zwoer haar een
eed en zijn woorden waren bijzonder oprecht.
Daarop keek vrouwe Ren om en verwijderde haar
waaier: haar schitterende schoonheid was als de
eerste keer. Ze zei tegen Zheng: 'Vrouwen zoals ik
zijn er op aarde genoeg, u kent ze alleen maar
niet. U hoeft zich niet zo te verbazen!' Zheng
vroeg haar opnieuw haar bed met hem te delen en
zij antwoordde: 'Ons soort wordt in het algemeen
om geen andere reden door de mensen gehaat dan dat
wij hen van hun levenskrachten beroven. Ik alleen
ben anders. Als u mij niet verafschuwt wil ik u
tot het einde van mijn leven als uw dienstmeid
dienen!' Zheng beloofde haar dat hij uit zou
zoeken hoe ze konden gaan samenwonen. Vrouwe Ren
zei: 'Als u hiervandaan in oostelijke richting
gaat, komt u bij een huis waar een grote boom
uitsteekt boven de daken; dat ligt erg rustig, dat
moet u gaan huren. De man die destijds vanaf de
zuidpoort van de Xuanping-wijk op zijn schimmel in
de oostelijke richting reed, was dat niet de neef
van uw vrouw? Hij heeft thuis heel veel huisraad
en meubels, daar kunt u wel wat van lenen.' Op dat
moment vervulden namelijk Yins ooms posten in alle
windstreken en het huisraad en de meubels van drie
families waren allemaal bij hem opgeslagen. Zheng
volgde haar aanwijzingen en vond
het huis. Toen ging hij naar Yin om huisraad en
meubels te lenen. Die vroeg hem waarvoor hij dat
nodig had. Zheng zei: 'Ik heb me kortgeleden een
schoonheid verschalkt! Ik heb al een huis voor
haar gehuurd en ik wou de spullen daarvoor lenen.'
Yin zei lachend: 'Als ik op jouw portret afga,
moet dat wel een lelijk misbaksel zijn. Het zal me
een schoonheid zijn!' Yin leende hem alles wat hij
nodig had aan klamboes en gordijnen, banken en
matten, maar liet zijn schranderste knecht met hem
meegaan om haar heimelijk te bekijken. Even later
kwam die hollend terug om te rapporteren, hijgend
en onder het zweet. Yin ging hem tegemoet en vroeg
hem: 'Is het waar?' Hij vroeg verder: 'Hoe ziet ze
eruit?' 'Het is ongelooflijk! Op de hele wereld is
nog nooit zoiets gezien!' Yins vrouwelijke
verwanten waren zeer talrijk en de knecht
vergezelde hem steeds op zijn uitstapjes, zodat
hij heel wat schoonheden kende. Daarop vroeg Yin
hem: 'Zus en zo zal toch wel mooier zijn?' De
knecht zei: 'Die is niet van haar klasse!' Yin
somde vier of vijf knappe vrouwen op ter
vergelijking, maar in alle gevallen zei de knecht:
'Die is niet van haar klasse!' De zesde dochter
van de toenmalige prins van Wu was een schoonzusje
van Yin; door haar overweldigende pracht leek ze
wel een goddelijke fee. Toen Yin vroeg: 'Maar de
zesde dochter van de prins van Wu zal toch wel
mooier zijn?' was het antwoord weer: 'Die is niet
van haar klasse!' Yin klapte in de handen van
verbazing en zei: 'Hoe zou er op de wereld zo
iemand kunnen bestaan?' Prompt beval hij water te
putten en zijn nek te wassen, en nadat hij zijn
kap had opgezet en zijn lippen had ingevet ging
hij erheen.
Toen hij daar aankwam was Zheng toevallig afwezig.
Yin ging de poort binnen. Op de binnenplaats zag
hij een knechtje dat aan het vegen was en er was
een dienares bij de poort, maar verder was er
niemand te zien. Yin vroeg het knechtje naar de
beeldschone vrouw, maar de jongen zei lachend:
'Die is er niet!' Toen Yin overal in de kamer
rondkeek zag hij een rode rok onder de deur
uitsteken, en toen ontdekte hij dat vrouwe Ren
zich had verborgen achter de deur. Yin trok haar
daarachter vandaan en bekeek haar in het volle
licht; ze overtrof zo mogelijk nog wat hem was
verteld! Yin werd gek van begeerte naar haar, hij
sloeg zijn armen om haar heen en wilde haar
aanranden, maar ze verzette zich. Yin hield haar
met geweld in bedwang en toen ze geen uitweg meer
had, zei ze: 'Ik zal me niet meer verzetten, maar
laat me even bekomen!' Nadat hij haar had
losgelaten verweerde ze zich weer als eerst. Zo
ging dat een aantal keren. Daarop greep Yin haar
met inspanning van al zijn krachten beet. Vrouwe
Rens krachten waren uitgeput, het zweet stroomde
tappelings over haar gezicht. In het besef dat er
geen ontkomen aan zou zijn, liet ze haar lichaam
verslappen en bood niet langer weerstand, maar
haar gelaatsuitdrukking werd triest.
Yin vroeg haar: 'Waarom zet je zo'n misnoegd
gezicht?' Vrouwe Ren zei met een diepe zucht: 'Hoe
meelijwekkend is toch Zheng!' Yin zei: 'Wat bedoel
je daarmee?' Zij antwoordde: 'Zo groot en sterk
als Zheng is, is hij niet in staat één vrouw te
beschermen - zo is men toch geen kerel? Maar u
bent jong en machtig en rijk, u bezit vele
schoonheden en u hebt talrijke vrouwen van mijn
soort ontmoet. Zheng
daarentegen is arm en onaanzienlijk. Ik ben de
enige die hij als zijn hartsvriendin heeft. Bent u
zo hardvochtig dat u in het bewustzijn van uw
overvloed een ander zijn schamel bezit ontneemt?
Ik heb medelijden met hem omdat hij zo arm en
behoeftig is en omdat hij niet in eigen
levensonderhoud kan voorzien, uw kleren moet
dragen, uw voedsel moet eten, en daarom door u als
vuil wordt behandeld. Had hij slechts zijn eigen
kaf om zich te voeden, dan zou het niet zover
gekomen zijn!'
Yin was een nobel man met een krachtig
rechtsgevoel; zodra hij haar woorden hoorde liet
hij haar gaan, trok zijn kleren recht en
verontschuldigde zich: 'Hoe zou ik durven?' Even
later kwam Zheng eraan, hij begroette Yin en
beiden lachten blij.
Vanaf dat moment droeg Yin zorg voor alles wat
vrouwe Ren nodig had aan brandhout en graan, aan
vlees en rijst. Vrouwe Ren had voortdurend bezoek;
als ze er zelf op uit ging ging ze soms met een
wagen en soms te paard, soms nam ze een draagstoel
en soms ging ze te voet, en de plaatsen die ze
bezocht wisselden steeds. Yin bracht iedere dag in
haar gezelschap door, tot zijn grote vreugde. Ze
gingen steeds heel gemeenzaam met elkaar om en
kenden niet de minste terughoudendheid, alleen
liet ze zich nooit door hem verleiden. Yin beminde
haar en schatte haar juist daarom hoog, alles had
hij voor haar over en bij elke hap en elke slok
was zij in zijn gedachten. Vrouwe Ren besefte hoe
Yin haar beminde en daarom zei ze ter
verontschuldiging tegen hem: Tk schaam me zo dat
ik bovenmate door u word bemind, maar met mijn
lelijk figuur ben ik niet waard uw goed-
heid te vergelden; bovendien kan ik Zheng niet
ontrouw zijn. Daarom kan ik uw wensen niet
bevredigen. Ik ben afkomstig uit Qin en ben
opgegroeid in Qincheng. Ik kom uit een familie van
muzikanten en zangeressen en bijna al mijn
vrouwelijke familieleden worden gemainteneerd.
Daarom ben ik bekend met alle courtisanes van
Changan. Mocht er een schoonheid zijn op wie u
verliefd bent, maar die u ontsnapt, dan kan ik u
die wel bezorgen. Daarmee zou ik uw weldaden
willen vergelden.'
Nu woonde op de Markt de vrouw van een
stoffenkoopman, die Vijftiende Dochter Zhang
heette. Ze had een bijzonder blanke huid en Yin
was al lange tijd verliefd op haar. Daarom vroeg
hij vrouwe Ren of zij haar kende. Zij antwoordde:
'Dat is een nichtje van me, die kan ik je
gemakkelijk bezorgen.' En na ruim tien dagen
bezorgde zij hem haar inderdaad. Na een paar
maanden had hij genoeg van haar en stuurde haar
weg. Vrouwe Ren zei: 'Zulke vrouwen van kooplieden
zijn te gemakkelijk, dat laat niet voldoende mijn
kunnen uitkomen. Misschien weet u wel iemand die u
heel moeilijk kunt krijgen omdat ze van de
buitenwereld afgesloten leeft in
vrouwenvertrekken. Noemt u me haar maar eens, dan
wil ik daar mijn vernuft op proberen.' Yin zei:
'Een paar dagen terug bij het Koud-Eten-feest
bracht ik met een paar vrienden een bezoek aan het
Duizend-Zegeningen-Klooster. Daar liet generaal
Diao Mian zijn orkest spelen in de hoofdhal.
Daarbij was een meisje dat uitstekend orgelfluit
speelde, ze was zestien, haar beide knoetjes
hingen voor haar oren en haar lieve figuurtje was
aller-prachtigst! Je zult haar toch wel kennen?'
Vrouwe Ren zei: 'Dat is Chongnu. Haar moeder is
een nicht van me. Daar kan ik wel achterheen
gaan.' Yin knielde voor haar mat en vrouwe Ren
beloofde het hem.
Daarop bezocht ze regelmatig de woning van Diao.
Na ruim een maand vroeg Yin haar met aandrang hoe
haar plannen vorderden. Zij wilde twee rollen
zware zij van hem om daarmee iemand om te kopen en
Yin verschafte haar die. Twee dagen later, juist
toen vrouwe Ren met Yin zat te eten, stuurde
(Diao) Mian
een knecht op een wagen bespannen met twee zwarte
paarden om haar op te halen. Toen vrouwe Ren
hoorde dat ze werd ontboden, zei ze lachend tegen
Yin: 'Het is gelukt!' Daaraan voorafgaande had
vrouwe Ren namelijk een ziekte op Chongnu gelegd,
waartegen naalden noch medicijnen baatten. Toen
haar moeder en (Diao) Mian ten einde raad de hulp
hadden ingeroepen van een medium, had vrouwe Ren
in het geheim het medium omgekocht, haar gewezen
waar ze woonde en haar opgedragen te zeggen dat
het gelukbrengend zou zijn dat huis te huren.
Toen ze de patiënt had onderzocht, zei het medium:
'Het is niet gunstig dat ze in deze woning blijft.
Ze moet hier vandaan en daar en daar in het
zuidoosten gaan wonen om te profiteren van de
lucht daar.' (Diao) Mian vroeg Ren vervolgens of
Chongnu bij haar kon logeren. Eerst deed vrouwe
Ren alsof ze dat weigerde omdat haar huis te klein
en te nauw zou zijn, en pas na lang aandringen
stemde ze toe. Vervolgens bracht men Chongnu's
kleren en snuisterijen over, en haar moeder
vergezelde haar naar vrouwe Ren. Daar aangekomen
genas ze van haar ziekte. Binnen een paar dagen
had vrouwe Ren heimelijk Yin bij haar gebracht om
met haar gemeenschap te hebben. Na een maand bleek
ze zwanger, haar moeder werd bang en ging meteen
met haar terug opdat ze snel (Diao) Mian in haar
bed kon lokken. Daarna had Yin geen enkel contact
meer met haar.
Op een zekere dag zei vrouwe Ren tegen Zheng:
'Kunt u zo'n vijf- of zesduizend duiten bij elkaar
brengen? Dan zou ik u een grote winst kunnen laten
maken.' Zheng antwoordde bevestigend en leende
vervolgens van anderen zesduizend duiten. Vrouwe
Ren zei: 'Op de markt is iemand die een paard te
koop aanbiedt. Dat paard heeft op zijn dij een
knobbel. Dat moet je kopen en vasthouden.' Zheng
ging naar de markt en zag daar inderdaad een man
die een paard bij de teugel leidde dat hij
probeerde te verkopen, en het had een gebrek aan
zijn linkerdij. Zheng kocht het en nam het mee
naar huis. Zijn echtgenote en broers hoonden hem
allemaal: 'Dat is waardeloos! Waarom heb je dat
beest gekocht?' Korte tijd later zei vrouwe Ren:
'Nu moet u het paard verkopen en u zult er
dertigduizend voor vangen.' Zheng ging het daarna
te koop aanbieden. Er werd hem twintigduizend
geboden, maar Zheng accepteerde dat niet. Iedereen
op de hele markt zei: 'Waarom heeft hij het
destijds met alle geweld gekocht? En waarom is hij
er nu zo op gesteld dat hij het niet verkoopt?'
Zheng reed op het paard terug naar huis. De koper
volgde hem tot aan de poort en bleef zijn bod
verhogen tot hij uiteindelijk
vijfentwin-tigduizend bood. Zheng accepteerde het
niet en zei: 'Alleen voor dertigduizend verkoop ik
het!' Zijn broers liepen te hoop en scholden hem
de huid vol zodat er voor Zheng niets anders opzat
dan het toen te verkopen. Toen ze daarna heimelijk
de koper volgden en zijn beweegredenen
onderzochten, bleek dat een paard met een knobbel
op de dij uit de Keizerlijke Stoeterij in het
district Zhaoying al drie jaar geleden doodgegaan
was zonder dat deze Stoeterij-beambte het op dat
moment uit de boeken had laten schrappen. De
autoriteiten eisten nu de tegenwaarde en hadden
het bedrag gesteld op zestigduizend duiten.
Gesteld dat hij nu zo'n paard voor de helft kon
kopen, dan maakte hij toch nog grote winst. En als
hij met dit paard het geregistreerde aantal vol
kon maken, was al het geld voor drie jaren hooi en
haver voor deze beambte. Wat hij nu betaalde was
toch nog minder en daarom kocht hij Zhengs paard.
Omdat haar kleren oud en versleten waren vroeg
vrouwe Ren ook eens kleren aan Yin. Yin wilde een
rol stof voor haar kopen, maar vrouwe Ren wenste
dat niet en zei: 'Ik wil door een kleermaker
gemaakte kleren.' Yin ontbood de koopman Zhang Da
om ze voor haar te laten maken en bracht hem bij
vrouwe Ren zodat hij haar kon vragen wat ze wou.
Toen Zhang Da haar zag zei hij geschrokken tegen
Yin: 'Dit is voorwaar een hemelse fee of een
keizerlijke concubine die door u is gestolen, ze
is niet iets wat stervelingen mogen hebben! Laat u
haar toch zo snel mogelijk terugkeren, zodat het
onheil u bespaard blijft!' Zo kon haar schoonheid
mensen schokken! Maar waarom ze uiteindelijk door
anderen gemaakte kleren kocht en ze niet zelf
naaide, begreep niemand.
Ruim een jaar later kreeg Zheng bij de
officiersbenoemingen de functie van doortastend en
heldhaftig kolonel in de prefectuur Huaili, met
als standplaats het district Jincheng. Zheng had
nu eenmaal een echtgenote en hoewel hij zich
overdag buitenshuis vermaakte, sliep hij toch 's
nachts bij zijn eigen vrouw, en het verdroot hem
zeer dat hij niet kon doen wat hij wilde met zijn
nachten. Toen hij zijn ambt zou aanvaarden, vroeg
hij vrouwe Ren om met hem mee te gaan. Zij wilde
niet gaan en zei: 'Zo'n gezamenlijke reis van een
maandje of zo is onvoldoende om van te genieten.
Wees zo goed me te voorzien van wat ik nodig heb
aan graan en vlees, en ik zal hier stil blijven
wonen en wachten tot u terugkeert.' Zheng smeekte
haar, maar zij volhardde in haar weigering. Zheng
vroeg daarom financiële hulp aan Yin. Yin spoorde
haar met nog groter aandrang aan mee te gaan en
vroeg haar bovendien waarom ze dan niet wilde. Na
lang aandringen zei vrouwe Ren: 'Een medium heeft
me verteld dat het voor mij dit jaar ongunstig is
om een reis in westelijke richting te maken,
daarom wil ik niet.' Omdat Zheng volkomen in haar
ban was, bekommerde hij zich om niets anders, met
Yin barstte hij in schaterlachen uit en zei:
'Waarom laat jij die toch zo schrander bent je
door een heks misleiden?' Hij bleef zijn verzoek
met klem herhalen. Vrouwe Ren zei: 'Gesteld nu
eens dat de woorden van het medium betrouwbaar
zouden zijn, wat baat het u dan dat ik om niet
voor u sterf?' De twee heren zeiden: 'Hoe zou dat
mogelijk zijn?' En ze bleven het verzoek
ongewijzigd met aandrang herhalen. Toen er voor
vrouwe Ren niets anders opzat, besloot ze te gaan.
Yin leende haar een
paard en bood hun buiten de stad een afscheidsmaal
aan in Lingao, waar ze met hun mouwen wuivend
afscheid namen. Na twee nachten kwamen ze aan in
Mawei. Vrouwe Ren reed te paard voorop en Zheng
volgde haar op zijn ezel; haar dienares reed op
een ander rijdier weer achter hem. Op dat moment
waren de keizerlijke stalknechten van de
west-poort juist al een dag of tien in Luochuan
bezig met het africhten van de meute. Toevallig
kwamen ze die onderweg tegen: de grauwe honden
sprongen te voorschijn uit het gras. Zheng zag hoe
vrouwe Ren zich op slag op de grond liet vallen,
haar oorspronkelijke gedaante aannam en in
zuidelijke richting vluchtte, nagejaagd door de
grauwe honden. Zheng draafde achter hen aan en
riep en schreeuwde, maar kon hen niet tot staan
brengen: na ruim een U werd ze door de honden
doodgebeten. Met tranen in zijn ogen schonk Zheng
al het geld dat hij bij zich had om haar los te
kopen zodat hij haar kon begraven, en hij sneed
een stok tot een merkteken. Toen hij omkeek naar
haar paard, liep dat te grazen langs de weg, haar
kleren lagen op het zadel en haar schoentjes met
haar sokjes erin hingen nog in de stijgbeugels -
alsof een eicade zijn oude huid had afgestroopt.
Alleen haar hoofdsieraden waren op de grond
gevallen. Verder was er niets te zien. Ook haar
dienares was verdwenen. Na ruim tien dagen kwam
Zheng terug in de hoofdstad. Toen Yin hem zag was
hij zeer verheugd en hij verwelkomde hem met de
vraag: 'Hoe gaat het met onze Ren?' In tranen gaf
Zheng hem ten antwoord: 'Ze is overleden!' Toen
Yin dat hoorde was hij ook bedroefd, ze klampten
zich aan elkaar vast en gaven zich binnenskamers
over aan hun verdriet. Pas na geruime tijd vroeg
Yin naar de oorzaak van haar dood. Het antwoord
luidde: 'Ze is door honden doodgebeten.' Yin zei:
'Hoe woest honden ook zijn, ze kunnen
toch geen mensen doden?' Het antwoord luidde: 'Ze
was geen mens.' Yin zei verbaasd: 'Als ze geen
mens was, wat was ze dan wel?' Toen pas vertelde
Zheng hem de hele toedracht en stomverbaasd
slaakte Yin onophoudelijk diepe zuchten. De dag
daarop liet hij een wagen inspannen en samen met
Zheng ging hij naar Mawei, daar opende hij het
graf en zag het met eigen ogen; na daar lange tijd
ontroerd verwijld te hebben keerden ze terug.
Wanneer ze terugdachten aan de voorafgegane
gebeurtenissen dan had ze zich alleen door het
feit dat ze niet zelf haar kleren maakte duidelijk
van de mensen onderscheiden.
|