Het geschenk
van de feeën EEN WERKJE VOOR JENNY
Heel lang geleden, toen er nog veel meer elfen
in het land woonden dan nu, was er eens een klein
meisje dat Jenny Willekens heette. Op een dag zat
Jenny bij de achterdeur van haar huisje, in het
kleine dal Kikkergat. Het was een oud huisje met
een rieten dak en een slordige tuin met één
appelboom, die nu met roze bloesems was bedekt. En
rondom Kikkergat lagen mooie, golvende akkers.
Jenny zat ijverig te naaien, al waren haar steken
misschien niet zó klein en regelmatig als het
hoort. Ze naaide een muts voor haar pop en kon
haast niet wachten tot ze hem kon passen. Opeens
kwam er een nors kijkende, oude man de deur uit
strompelen. Met zijn stok schoof hij de
naaispullen en de poppenkleren die naast Jenny
lagen opzij en zei toen: "Heb je niets beters te
doen dan je tijd verspillen aan dat soort onzin?"
Jenny keek op. "Clarabel heeft haar nieuwe muts
hard nodig," zei ze. "Maar... is er soms iets wat
ik voor u kan doen, oudoom?" "Voor een handig kind
valt er van alles te doen dat ik zelf op zou
knappen als ik niet zo'n last van m'n rimmetiek
had. Maar die luie lummel van een Robin laat zich
alleen tegen etenstijd zien en jij zitje tijd
doorgaans te verprutsen als je uit school bent. Ik
kan er slecht tegen om de boel hier naar de
barrebiesjes te zien gaan, maar zal jullie
kinderen een zorg zijn." "Arme oudoom! Ik wou dat
u niet zo'n pijn had," zei Jenny. Ze legde de muts
weg. "Wat zal ik eens voor u doen?" vroeg ze nog
eens. Oudoom Jacob keek om zich heen. "Je zou dat
veldje met kool kunnen wieden, als ik er tenminste
van opaan kan datje het kruiskruid weghaalt en de
koolplanten laat staan, zei hij. Jenny sprong op.
"Natuurlijk, Oudoom! Ik doe het heel voorzichtig,"
zei ze. Ze pakte de riek en begon. Oudoom Jacob
bleef een paar minuten staan kijken en hompelde
toen weer naar binnen. Jenny was nog niet zo lang
aan het werk, toen het sproetige gezicht van een
jongen, iets ouder dan zijzelf, over de kapotte
schutting keek. Hij riep: "Jenny! Kom eens hier!
Kom eens kijken wat ik gemaakt heb!" "O, Robin,"
antwoordde ze. "Ik heb het zo druk! Oudoom Jacob
wil dat ik al het onkruid hier weghaal en ik had
gedacht dat ik het voor het avondeten wel af kon
krijgen. Want dat zou hem blij maken. En moeder
ook, als ze thuiskomt." "O, is ze er dan nog
niet?" vroeg Robin. "Nee. Weetje niet meer dat ze
zei dat ze in het Grote Huis bezig waren met de
voorjaarsschoonmaak, en dat het wel laat zou
worden?" "Ik heb er niet zo op gelet," zei Robin.
Toen zei hij: "Als ik een man ben, ga ik een hele
hoop geld verdienen en dan hoeft moeder nooit meer
bij de dames Hanenhoepel of wie ook te werken."
"Hoe wil je al dat geld dan verdienen?" vroeg
Jenny belangstellend. "Ik word uitvinder en dan
vind ik een nieuwe watermolen uit, of een
windmolen of zoiets. Kom nou mee, Jenny, ik heb
een klein waterrad gemaakt en het draait net als
een echte, daar bij de beek. Je móét komen
kijken." "Nou, even dan," zei Jenny. Ze glipte
door een gat in de schutting en samen renden ze
naar een klein waterloopje dat door Kikkergat
stroomde. Daar liet Robin het knappe stukje
speelgoed zien dat hij had gemaakt en Jenny was
een en al bewondering.
JENNY'S PLAN
Jenny was al gauw terug. Ze wrong zich door de
schutting en ging verder met wieden. En intussen
dacht ze heel diep na. Ze dacht aan haar moeder
die zo laat en zo moe van haar werk zou komen. De
familie Willekens woonde bij oudoom Jacob in, al
sinds Jenny's vader was gestorven. Dat was zo lang
geleden gebeurd, dat Jenny het zich niet kon
herinneren. En mevrouw Willekens schrobde en waste
en streek om genoeg geld te verdienen om eten en
kleren voor hen te kopen. 'Robin loopt altijd na
te denken wat hij zal doen als hij groot is,'
dacht Jenny. 'Maar hoe zou ik nu al wat geld voor
moeder kunnen verdienen?' Plotseling hield ze op
en keek naar de berg kruiskruid die ze uit de
grond had getrokken. Voerden de mensen hun
kanaries geen kruiskruid? En er groeide vast geen
kruiskruid in de stad. Als ze er bundeltjes van
maakte en ermee naar de markt ging, zou ze het
misschien kunnen verkopen en het geld aan haar
moeder geven. Op zaterdag was het markt. Dan was
er geen school en deed ze boodschappen voor haar
moeder in de stad. En morgen was het zaterdag! En
dus gooide Jenny niet al het onkruid op de
vuilnishoop, maar haalde water uit de bron, zette
het kruiskruid erin om het fris te houden en
verborg het achter een paar struiken. Ze had geen
tijd meer om er bundeltjes van te maken, want haar
moeder, die inmiddels thuis was gekomen, riep haar
om te komen eten. Goeie genade, wat zag Jenny
eruit met haar natte, vuile schort en haar
modderhanden! En ze was nog niet eens klaar met
wieden. Clarabels muts was nog niet af en ze had
haar spullen ook niet opgeruimd. Oudoom Jacob
mopperde op haar, zoals hij wel vaker deed. En
zelfs haar moeder was een beetje boos. Maar Jenny
trok het zich niet aan. Ze zat er stilletjes bij,
at haar brood op, dronk haar molk en maakte
plannen voor de volgende dag. "De dames hebben me
morgen nodig," zei mevrouw Willekens tijdens het
eten. "Ik zal vanavond een lijstje maken van alles
watje in de stad moet halen, Jenny. Ik vrees dat
het wel een beetje zwaar wordt. Robin kan niet
nietje mee om je te helpen dragen, want hij moet
meel voor me halen bij de molen. Heb je me
gehoord, Robin?" Want bij Robin ging het vaak het
ene oor in en het andere weer uit. Maar dit keer
had hij het wel gehoord en hij knikte. Een
boodschap bij de molen, dat leek hem wel wat. Ook
Jenny was blij, want ze wilde haar plan
geheimhouden. De volgende morgen stond ze vroeg op
en probeerde zich muisstil aan te kleden om haar
moeder, die in dezelfde kamer sliep, niet wakker
te maken. Maar mevrouw Willekens deed haar ogen
open en keek verbaasd naar de half aangeklede
Jenny. "Ik wil even de tuin in. Dat mag toch wel,
moeder?" vroeg Jenny. "Als jij dat wilt, lieverd.
Maar maak je niet al te moe voor die lange
wandeling! Ik moet zo ook aan de slag," antwoordde
mevrouw Willekens. Jenny rende de bedauwde tuin
in. Ze sneed de zanderige wortels van het
kruiskruid, maakte er bundeltjes van en legde ze
in een mand die ze met een stofdoek bedekte. Toen
liep ze zo ver het pad op dat ze vanuit het huisje
niet meer te zien was, verstopte de mand bij een
hek, holde weer terug en wiedde de rest van het
koolveld. Intussen was mevrouw Willekens
ontegenzeggelijk 'aan de slag' gegaan: ze maakte
het vuur aan, klopte de matten, veegde de
keukenvloer, kookte pap en stuurde Robin eropuit
om water te pompen en melk te halen bij de
boerderij. Na het ontbijt gaf ze Jenny geld en een
boodschappenlijstje. "Neem een mand mee," zei
mevrouw Willekens, "en ga maar gauw. Ik kom naar
huis om te koken. Denk erom datje niet te laat
terug bent." Toen haastte ze zich weg over het pad
dat naar de houten brug ging en vandaar door een
klein bos verderliep naar het Grote Huis. Oudoom
Jacob liep niet Jenny mee naar de deur. Hij zag
hoe ze er op een holletje vandoor ging, zwaaiend
met haar mand. "Als je niet uitkijkt, verlies je
je geld nog," riep hij haar na. Wat zou hij
verbaasd zijn geweest als hij had gezien hoe ze na
een bocht in het pad een tweede mand uit zijn
schuilplaats haalde, even onder de stofdoek keek
en met een gewichtig gezicht verder ging met een
mand aan elke arm.
MENEER PIETERMAN
Het was een heel eind en de weg ging almaar
omhoog. Maar Jenny had geluk: ze mocht op een
boerenwagen meerijden en was al vroeg op de markt.
Eerst deed ze inkopen voor haar moeder. Toen zette
ze de mand met boodschappen achter het kraampje
van een vrouw die ze kende en begon aan haar
nieuwe avontuur. Heel geduldig stond ze met haar
kruiskruid op'-een hoek van het marktplein, maar
ze verkocht niet meer dan een paar bosjes. Het
leek wel of de voorbijgangers het zo druk hadden
dat ze haar niet eens zagen staan. 'Misschien,'
dacht ze, 'kan ik beter de zijstraten in gaan. Het
zou best kunnen dat de mensen daar minder druk
zijn.' Na een tijdje bleef ze voor een winkeltje
staan. Boven de etalage stond met grote letters
geschilderd: w. pieterman, Horlogemaker en
Juwelier. Ze keek treurig naar haar kruiskruid dat
- zoals dat gaat met kruiskruid - helemaal slap
geworden was in de warme zon. Toen ging de deur
open en een oude man met een vriendelijk gezicht
keek naar buiten. "Verkoop je dat kruiskruid,
meisje?" vroeg hij; "Ja, meneer, ik wilde het
verkopen, voor een stuiver per bosje. Maar ik ben
bang dat er weinig van over is!" antwoordde Jenny.
"Als ik het in het water zet, frist het wel weer
op," zei de oude man. "Ik neem voor zes stuivers!"
Jenny's gezicht straalde. "Heeft u zoveel
kanaries, meneer? vroeg ze. "Ja zeker. En ik kan
er niet vaak opuit om kruiskruid voor ze te
plukken. Ik zou het heel fijn vinden als er een
kruiskruidverkoopster bij mij aan de deur kwam!"
"Bedoelt u mij, meneer?" vroeg ze. ; "Precies. Als
je over een poosje nog eens langskomt, koop ik
weer van je. Waar woon je?" "In Kikkergat,
meneer," : "Kikkergat? Dat klinkt nogal vochtig."
"Dat is het ook, meneer. Mijn moeder denkt dat
oudoom Jacob daarom zo'n rim-metiek heeft."
"Asjemenou! En waar ligt Kikkergat?" "Vlak achter
Boerderij De Wilgen." "Dat is een heel eind weg!"
Meneer Pieterman nam Jenny op en hij keek er zo
vriendelijk bij dat ze hem wel wat te drinken
durfde vragen. "Ja zeker," zei hij en hij nam haar
mee naar de winkel en haalde een glas water voor
haar. Terwijl ze het opdronk, vroeg hij wat ze
voor haar geld ging kopen. "Ik koop er niets
voor," legde Jenny uit. "Ik geef het aan mijn
moeder, zodat ze niet zo hard meer hoeft te
werken." ,,En hoeveel heb je nu?" vroeg meneer
Pieterman. "Met wat u mij hebt gegeven, elf
stuivers," antwoordde ze en ze liet hem het geld
zien. "Mmm!" zei de oude heer. "Nou, ik raad je
aan om dat geld maar te bewaren tot je wat meer
hebt verdiend. Je kunt op mij rekenen als vaste
klant. Vergeet het niet... Meneer Pieterman,
Horlogemaker en Juwelier!" Jenny bedankte hem en
ging monter weer op huis aan. De volgende zaterdag
vond ze de winkel van meneer Pieterman weer. Ze
had prachtig, vers kruiskruid bij zich en weer
kocht hij zes bosjes. Er stond een beker melk met
een plak gemberkoek op haar te wachten en dit keer
liet hij haar zijn kanaries zien. Ze zaten in de
openlucht in een grote kooi of vollere, die aan de
kamer achter de winkel was gebouwd. Het kleine
tuintje werd er bijna helemaal door in beslag
genomen. Sommige kanaries vlogen rond, andere
zaten op hun stokje te zingen en meneer Pieterman
kende ze allemaal. Sommige waren zo tam dat ze op
zijn vinger kwamen zitten om een zaadje tussen
zijn lippen weg te pikken. Jenny had best nog wat
willen blijven kijken, maar de winkelbel ging en
meneer Pieterman haastte zich om zijn klant te
bedienen, en dus moest Jenny gaan. Het duurde niet
lang of Jenny en meneer Pieterman waren dikke
vrienden. Als ze haar moeder vaker had gezien, had
Jenny haar geheim vast niet kunnen bewaren. Soms
zei ze bijna: 'Meneer Pieterman vertelde me dit of
dat.' Iedere zaterdag als ze het kruiskruid kwam
brengen, mocht ze een poosje naar de kanaries
kijken, of de sieraden in de glazen vitrines
bewonderen, of zien hoe hij in de kleine kamer
achter de winkel een horloge uit elkaar haalde. Er
kwamen niet veel klanten. Want hoewel meneer
Pieterman heel knap was in het repareren van
klokken en horloges en alles over kostbare stenen
wist, kochten de mensen maar zelden iets bij hem.
Ze keken niet eens in zijn etalage, omdat hij te
arm was om nieuwe, modieuze sieraden in voorraad
te hebben. Maar toch leefde hij heel tevreden met
zijn kanaries. Jenny en hij bespraken wat ze
zouden doen als ze rijk waren. Jenny maakte een
keus uit zijn mooiste broches, die ze mevrouw
Willekens cadeau zou doen, terwijl meneer
Pieterman van plan was om op het plein een
fonteintje voor dorstige kinderen neer te zetten
en een bank op de plek waar de avondzon op de muur
van de kerk viel, 'voor oude kerels zoals ik, om
na sluitingstijd op te zitten.' "Ik denk datje wel
héél rijk zou moeten zijn om zoiets te kunnen
doen," zei Jenny peinzend. "Ik heb nog maar vier
gulden vijftig voor moeder. Wat denkt u, zal ik
haar het geld geven als ik tien gulden heb?" "Dat
zal ze een heel nuttig bedrag vinden, denk ik,"
zei meneer Pieterman.
EEN WENS
Een paar dagen later holde Jenny na school naar
huis om zich voor te bereiden op het verjaarsfeest
van haar vriendin Rozemarijn. Clarabel was ook
uitgenodigd. Ze zat op Jenny's bed te wachten, in
een fleurige, nieuwe jurk die mevrouw Willekens
had gemaakt van restjes zijde uit het Grote Huis.
Jenny vond het heerlijk om dwars door de velden
naar Boerderij De Wilgen te gaan. De boer en zijn
vrouw waren vrolijke, vriendelijke mensen, er was
altijd wel iets lekkers en bovendien kon ze er met
Rozemarijns kleine krullenbol van een zusje
spelen. Terwijl Jenny haar handen en gezicht
waste, dacht ze bij zichzelf dat Rozemarijn het
toch wel erg getroffen had. 'Maar ik kan naar haar
cadeaus kijken,' dacht Jenny, 'en ik krijg een
stuk van haar verjaardagstaart, dus ik heb ook
geluk. Een feestjurk heb ik niet, maar ik zal mijn
ketting omdoen.' Ze deed haar laatje open en
haalde er een halssnoer van glazen kralen in
allerlei kleuren uit, dat ze zelf geregen had. Die
droeg ze altijd bij bijzondere gelegenheden, omdat
ze nu eenmaal geen mooie kleren had. Terwijl ze
naar haar kralen keek, begon er buiten bij het
raam een klein stemmetje vleierig te zingen. Zo'n
klein stemmetje dat Jenny dacht dat het een vogel
was. Maar toch... hoorde ze daar haar naam niet? '
"Mooie kleren van fluweel om je hals een
pronkjuweel Jenny, zou je dat niet staan? Iedere
dag weer brood met honing even rijk zijn als de
koning, in een koets uit rijden gaan. Jenny, wat
zou jij niet geven voor zo'n blij, gelukkig
leven?" Jenny stak haar hoofd uit het raam en keek
rond. Maar nee, iets ongewoons zag ze niet. Jenny
was verbaasd, maar al gauw begon er een ander
stemmetje te zingen, lieflijker dan het eerste,
maar op een bezorgde toon: , Jenny meisje, Jenny
meisje, luister nimmer naar het wijsje van deze
zanger in de boom, die je meevoert in een droom.
Luister liever naar het fluiten van de vele vogels
buiten, naar het liedje van de wind, dat brengt je
geluk, mijn kind." 'Niet te geloven!' dacht Jenny.
'Maar ik zie nog steeds niets of niemand. Of heb
ik het me verbeeld? Wat het ook was, ik mag niet
te laat op het feest komen!' Ze pakte haar kralen
weer. "Clarabel," zei ze plotseling, "wat het zou
fijn zijn om te kunnen kiezen wat voor halssnoer
ik wil dragen, in plaats van er maar één te
hebben! Ik wou dat ik voor iedere dag van het jaar
een ander halssnoer had!" Toen lachte ze. "O, nee,
dat zou mal zijn. Een jaar heeft 365 dagen - dat
heb ik vandaag op school geleerd - en 365
kettingen, dat zijn er veel te veel. Mijn kralen
zijn prachtig en jij ziet er ook beeldig uit,
Clarabel! Zo, nu zijn we klaar. Kom mee; Ze pakte
haar pop en rende naar beneden. Een elf en een
fee, die in de appelboom vlak bij Jenny's raam
verscholen zaten, keken elkaar aan. "Waarom heb je
mijn liedje verstoord?" vroeg de elf. "Omdat ik
het gemeen vond om dat mensenkind ontevreden te
maken, terwijl ze zo weinig moois heeft,"
antwoordde de fee. "Tja," zei de elf."Heb je
gehoord wat ze zei? Laten we maar eens aardig zijn
en haar wens vervullen. Dan krijgt ze een heleboel
moois!" "Ik vertrouw jou niet helemaal," zei de
fee. ,Je zit vol streken! Maar het zou een
geweldige verrassing voor Jenny zijn. Als ze trots
was, of hebzuchtig of dom, zou zo'n geschenk
alleen maar ruzie en narigheid geven. Maar ik
geloof echt dat ze zo'n goed hart heeft dat het
haar geluk zou brengen in plaats van ongeluk." "Nu
ik erover nadenk," zei de elf, "hoe komen we aan
al die kettingen? 365 Zei ze!" De fee wist er wat
op. Ze zouden naar de feeënkoningin gaan en haar
Jenny's wens voorleggen. Als zij het goed vond,
konden ze met een door haar ondertekende opdracht
naar de aardmannetjes, de elfachtige edelsmeden
die in grotten in de bergen leven. Er zouden meer
feeën mee moeten om de kettingen te helpen dragen.
Maar de elf moest wel beloven dat hij braaf zou
zijn en geen stoute grappen uit zou halen. Dat
beloofde hij. "Kom mee dan," riep de fee, "als we
geen tijd verliezen, kunnen we tegen middernacht
weer hier zijn!" Toen fladderden ze weg.
HET GESCHENK VAN DE FEEËN
Het was even na middernacht toen Jenny zich in
haar bed omdraaide en haar ogen opsloeg. Wat had
haar gewekt? Had ze gedroomd? Of had ze werkelijk
een wolk van grote, kleurige vlinders gezien, die
net het raam uit vloog toen ze wakker werd? Het
moest een droom zijn geweest. De kamer was stil
als altijd. Haar moeder lag in het andere bed te
slapen en een kalme, heldere maan gluurde naar
binnen. En toch... Jenny wist zeker dat er iets
bewogen had, dat er iets gebeurd was. Ze ging
rechtop zitten, kroop naar het voeteneinde van
haar bed om uit het raam te kijken en zag... ja,
wat zag ze? Op de vloer, in het maanlicht, stond
een grote kist. De kist glansde van het ingelegde
parelmoer, aan de zijkanten zaten verzilverde
handvatten en aan de voorkant een slot met een
zilveren sleutel erin. Jenny zat ademloos te
kijken. Toen liet ze zich uit bed glijden om de
kist van dichtbij te kunnen zien. Haar ogen werden
almaar groter en ronder en ze riep: "Mama, Mama!
Wordt eens wakker! O, kom eens kijken!" Mevrouw
Willekens was meteen wakker, sprong uit bed en
vroeg wat er aan de hand was. "O, mama, een
geschenk van de feeën!" riep Jenny en ze wees naar
een kaartje dat aan een van de handvatten van de
kist was gebonden. In het heldere maanlicht had ze
het al gelezen, maar mevrouw Willekens stak een
kaars aan om het beter te kunnen zien: 'Voor Jenny
Willekens, een geschenk van de feeën'. En om nog
eens heel duidelijk te maken voor wie de kist was,
stonden de letters J.W. in zilver op het deksel.
Je kunt je mevrouw Willekens' verbazing wel
voorstellen. En toen Jenny de sleutel omdraaide en
het deksel optilde, slaakten ze allebei zulke
kreten van verrassing dat oudoom Jacob hen hoorde
en in zijn nachthemd, zijn slaapmuts op zijn
hoofd, haastig de kamer in kwam. Want de kist zat
vol halskettingen, tientallen kettingen in alle
soorten en maten, die op met fluweel beklede
bladen lagen. Toen Jenny, half verdoofd, zo'n blad
optilde, zag ze dat daaronder nog veel meer
halskettingen lagen - van koraal, barnsteen en
parels of bezet met opalen, amethisten en
maanstenen, snoeren van ivoren kralen of
piepkleine schelpjes, kettingen van zilver en
kettingen van goud - veelsoortiger en mooier dan
meneer Pietermans hele winkelvoorraad bij elkaar.
"Staan we nu met z'n allen te dromen?" vroeg
mevrouw Willekens. Jenny, die het gevoel had dat
de halskettingen op een even geheimzinnige manier
konden verdwijnen als ze gekomen waren, holde naar
Robins kamer, maakte hem wakker en trok hem mee om
te komen kijken. Hij stond er met open mond naar
te staren, hurkte neer en begon de halskettingen
zachtjes te tellen. "Maar zijn ze écht? Ik durf er
zelf bijna niet aan te komen!" zei mevrouw
Willekens. "Als ze werkelijk echt zijn, zijn we
steenrijk! O, mijn kleine Jenny, waarom zouden de
feeën jou zo'n geschenk hebben gegeven?" Voor ze
antwoord kon geven vond oudoom Jacob, die tot nu
toe met stomheid geslagen leek, plotseling zijn
stem terug. "Ik zal jullie één ding zeggen,"
verklaarde hij. "Mijn hele leven heb ik verhalen
gehoord over geschenken van feeën en altijd school
er een addertje onder het gras. Reken je maar niet
rijk voor je die kettingen bij daglicht hebt
gezien. Wacht maar af, het is niks dan maneschijn,
om ons voor de gek te houden. Als je er morgen
weer naar kijkt, vind je alleen maar waardeloze
kiezels en stof. Ik ga weer naar bed en ik raad
jullie alle drie aan om dat ook te doen. Straks
vat Jenny nog zo'n kou dat ze doodziek wordt. En
wat heeft ze dan aan die kettingen?" Al pratend
liep hij weg en smeet de deur van zijn slaapkamer
met een klap dicht. Mevrouw Willekens sloeg een
deken om Jenny heen die stond te bibberen, maar
meer van opwinding dan van kou. Robin was klaar
met tellen en keek op. "Ik denk dat het er 365
zijn!" zei hij. Jenny kreeg een kleur als vuur.
"Ja maar," zei ze, "dat is wat ik gewenst heb...
een ketting voor iedere dag van het jaar. Maar ik
meende het niet echt." "Heb je dat gewenst?" vroeg
mevrouw Willekens. "Waarom? Zag je dan een fee?"
"Nee, ik heb nog nooit een fee gezien, maar ik
hoorde een paar grappige stemmetjes die mijn naam
riepen. Ik was me aan het verkleden voor het
feestje van Rozemarijn en ik deed mijn kralen om.
Toen zei ik tegen Clarabel dat ik wenste dat ik
voor iedere dag van het jaar een andere ketting
had. Ik heb er helemaal niet meer aan gedacht...
maar nu zijn ze er!" "Nou," zei mevrouw Willekens,
"het is mij een raadsel. Ik denk dat we maar
moeten doen wat jullie oudoom zei:'weer naar bed
gaan en wachten tot morgen." Maar die nacht werd
er in Kikkergat niet veel meer geslapen!
WAT NU?
De volgende morgen waren de kettingen er nog. Al
heel vroeg stond Jenny voor de spiegel om de ene
na de andere te passen. Ondanks zijn gemopper was
oudoom Jacob er net zo op gebrand om ze bij
daglicht te bekijken als Jenny. En toen hij zag
dat ze echt waren en nog mooier dan ze bij
kaarslicht hadden geleken, gebeurde er iets
onverwachts. Hij sloeg op zijn knieën en barstte
in een kakelend gelach uit. Toen ze die ongewone
lachrimpels op zijn oude gezicht zagen
verschijnen, gierden de anderen het uit. Ze
lachten zo hard dat mevrouw Willekens rozig en
jong als een meisje leek. Robin riep: "Drie
hoeraatjes voor Jenny!" Toen pakte hij haar beet
en danste met haar de kamer rond. Oudoom Jacob
viel in een stoel en veegde de tranen uit zijn
ogen. "Bravo! Bravo!" zei hij. "Kom, geef je
oudoom eens een zoen, Jenny!" Zoiets had hij nog
nooit gezegd. Maar Jenny was alle standjes van
vroeger vergeten. Ze rende op hem af en sloeg haar
armen om zijn nek, terwijl mevrouw Willekens
verbaasd toekeek. Ze dacht aan bevroren water: het
ijs was gebroken en smolt nu in de zon! Tijdens
het ontbijt kwamen mevrouw Willekens en oudoom
Jacob een beetje tot bedaren en bespraken wat ze
niet de kettingen zouden doen. "Als het bekend
wordt dat ze hier zijn, komen er ongetwijfeld
dieven op af," zei de oude man. "De kinderen
moeten goed in hun oren knopen dat ze er met geen
woord over mogen praten. Ik wou dat ik iemand
kende die te vertrouwen is en verstand van dat
soort zaken heeft. Iemand die ons kan vertellen
hoeveel die kettingen waard zijn en hoe we ze het
beste kunnen verkopen. Want dat is het
verstandigste wat we kunnen doen." Jenny luisterde
en dacht bij zichzelf: 'Hij vergeet dat er voor
iedere dag één is. Ik weet zeker dat het de
bedoeling van de feeën was dat ik ze zou dragen!'
Maar dat wilde ze toch liever niet zeggen. "Ze
liggen hier absoluut niet veilig," vond mevrouw
Willekens ook. "Maar ze zijn tenslotte voor Jenny.
Zouden we ze niet ergens voor haar moeten bewaren
tot ze groot is? Wat een bruidsschat zou dat zijn,
als ze trouwt!" "Mag ik er niet een paar houden om
nu te dragen en aan anderen te geven?" waagde
Jenny te vragen. "We zullen zien, lieverd,"
antwoordde mevrouw Willekens. "We moeten er nog
maar eens over denken. Jij en Robin gaan gewoon
naar school, maar geen woord over die kettingen,
hoor! Ik moet naar het Grote Huis en oudoom past
op de kist. En dan moeten we maar eens proberen om
iemand te vinden die ons raad kan geven." Jenny
schraapte haar moed bij elkaar. "Moeder," zei ze,
"in de stad woont meneer Pieterman. Hij is
juwelier en een heel aardige man. Ik denk dat hij
ons wel zal kunnen helpen." Er volgden een
heleboel vragen en uitleg. Jenny moest het hele
verhaal van haar handeltje in kruiskruid
vertellen. Ze haalde haar kleine schat aan
stuivers en dubbeltjes te voorschijn, die al bijna
tot tien gulden was opgelopen, en gaf alles aan
haar moeder - die verbluft als ze was - nauwelijks
wist of ze Jenny moest prijzen of een standje
geven. En intussen zei oudoom Jacob almaar:
"Pieterman! Pieterman! Ik heb een Willem Pieterman
gekend, toen we allebei nog jongens waren. Als het
dezelfde Pieterman is, is het een brave kerel.
Maar ik wist niet dat hij weer hier in de buurt
woonde." Robin en Jenny kwamen die morgen te laat
op school. Robin kreeg een pak voor zijn broek
omdat hij niet oplette en Jenny viel bij haar
sommen in slaap. De meester, die er niets van
begreep, zei dat ze die middag niet terug hoefde
te komen en maar beter naar bed kón gaan. Het viel
niet mee om tijdens het speelkwartier haar geheim
Voor zich te houden. Jenny móést Rozemarijn gewoon
toefluisteren dat er iets geweldigs was gebeurd -
maar ze mocht niet zeggen wat! Na schooltijd
holden de twee kinderen naar huis. Daar hoorden ze
dat mevrouw Willekens besloten had om meneer
Pieterman op te zoeken. Ze had vrij gevraagd van
het Grote Huis omdat ze 'onverwacht zaken te
regelen had in de stad'. Oudoom Jacob, die de hele
morgen over de kettingen had zitten piekeren,
wilde ze uit angst voor rovers liefst zo gauw
mogelijk het huis uit hebben. "En toch," zei hij,
"zouden die juwelen wel eens vals kunnen zijn. Ik
ga met jullie naar Pieterman en we nemen het hele
spul mee, dan weten we meteen waar we aan toe
zijn." "O, maar oom," zei mevrouw Willekens, "zo
ver kunt u nooit lopen! U bent in geen jaren in de
stad geweest!" "Als ik er de tijd voor neem, kan
ik het best," zei oudoom Jacob.
DE RAAD VAN MENEER PIETERMAN
Het was al laat in de middag toen een vreemd
gezelschap de winkel van meneer Pieterman binnen
kwam stappen. Oudoom Jacob met een hoge zije op,
een hoed die Jenny hem nog nooit had zien dragen.
Jenny zelf, opgetogen en schuchter tegelijk.
Mevrouw Willekens met haar beste muts en
omslagdoek. En Robin die een kruiwagen duwde met
een geheimzinnig, in zakken gewikkeld pak. De twee
oude mannen herkenden elkaar opgetogen.
"Allemensen, Willem Pieterman, na al die jaren!"
"Verdraaid nog aan toe, als het Jacob Mees niet
is! En ik heb nooit geraden wie de kleine meid
bedoelde als ze het over haar oudoom had!" Jenny
dacht dat er nooit een eind aan het handenschudden
zou komen. Maar eindelijk zaten ze allemaal bij
elkaar in het kamertje achter de winkel en begon
meneer Pieterman te begrijpen waarom ze "waren
gekomen. Toen de kist geopend was, tilde hij er
met trillende vingers het ene na het andere blad
uit. "Ik heb altijd gehoord dat er onder het
kleine volkje fantastische edelsmeden te vinden
zijn," zei hij. "Ik zou er heel wat voor
overhebben om het gereedschap te zien waarmee deze
stenen gespleten en gepolijst zijn. En de
hamertjes waarmee dit goud en zilver is gesmeed!"
"Dus ze zijn werkelijk waardevol?" vroeg mevrouw
Willekens. "Ongetwijfeld, hoewel ze niet allemaal
even veel waard zijn. Sommige zijn niet meer dan
aardige snuisterijen. Maar er zijn er bij..." Hij
zweeg en keek verliefd naar een prachtig snoer
parels. Toen pakte hij een ketting op met de
glinsterende kleuren van de zee. "Dit zijn de
fijnste sieraden die ik ooit in mijn handen heb
gehad. Kijk hier eens... aquamarijnen en
smaragden, afgewisseld met kleine pareltjes! Dit
zouden de hoogste vrouwen van het land kunnen
dragen! En wat die diamanten betreft..." Weer
zweeg hij even en hield een sprankelend
halssieraad omhoog met een hanger van één
schitterende saffier, omringd door kleine
diamantjes. "Deze is waarschijnlijk evenveel waard
als de hele partij bij elkaar!" Jenny ging bij
meneer Pieterman staan. "En zijn ze nu van mij?"
vroeg ze zacht. "Helemaal van mij?" : "Zeker," zei
hij, "en we moeten onze hersens gebruiken en goed
nadenken waar je het verstandigst aan doet. Zelfs
de koningin zou niet zoveel sieraden kunnen dragen
en een klein meisje zoals jij al helemaal niet. Je
wilde je lieve moeder helpen ("Ja, dat wilde ze
heel graag, mevrouw," zei hij tegen mevrouw
Willekens) "en nu zul je veel meer kunnen doen dan
j e ooit had kunnen dromen! Is dat niet geweldig?"
"Ja," antwoordde ze, maar met zoveel twijfel in
haar stem dat meneer Pieterman zei: "Wat is het,
meiske? Zeg maar watje op je hart hebt." "Zouden
de feeën het niet erg vinden? Is het wel beleefd
om hun geschenken te verkopen?" Meneer Pieterman,
oudoom Jacob en mevrouw Willekens keken elkaar
nogal beteuterd aan. Daar hadden ze geen van allen
aan gedacht. Toen zei mevrouw Willekens: "Als de
gevers goede feeën waren, zullen ze Jenny zeker
alleen maar blij en welvarend willen zien, maar
als het boze feeën..." "Als het boze feeën waren,"
viel oudoom Jacob haar met een vleugje van zijn
oude knorrigheid in de rede, "brengt het geschenk
ongeluk, wat we ook doen." "Uit wat ik gehoord
heb," zei meneer Pieterman peinzend, "begrijp ik
dat de feeën vreselijk het land aan inhaligheid en
ondankbaarheid hebben. Ze houden er niet van als
hun gaven zomaar weggegrist en zelfzuchtig opgepot
worden. Nee! Als Jenny laat merken hoe blij ze
ermee is en altijd een van die kettingen draagt
(een die bij haar past, natuurlijk) en er ook nog
een paar weggeeft aan haar vriendinnen, denk ik
dat we de rest veilig kunnen verkopen. En ik denk,
meiske," zei hij tegen Jenny, "datje vanavond voor
je naar bed gaat voor het open raam moet gaan
staan en zeggen: 'Dank je wel, lieve feeën, voor
jullie prachtige geschenk!' Hij deed Jenny meteen
een snoertje bloedkoralen om. En na nog even
gepraat te hebben, spraken ze af dat hij alle
sieraden onder zijn hoede zou nemen, er een paar
voor Jenny zou uitzoeken om te dragen of weg te
geven en de rest in de grote brandkast in zijn
kelder zou leggen, waarna ze stukje bij beetje
verkocht konden worden. . Jenny begreep dat een
deel van het geld voor haar bewaard zou worden tot
ze groot was en een ander deel meteen door mevrouw
Willekens gebruikt zou worden. "Maar jij moet ook
wat hebben, Pieterman. Zaken zijn zaken," zei
oudoom Jacob. Meneer Pieterman bedankte hem, maar
vond het niet nodig. Het zou een genoegen zijn om
ze te verkopen, zei hij, en het zou nieuwe klanten
naar de winkel brengen. Onderweg naar huis zei
oudoom Jacob: "Een gezellig huisje heeft die
Pieterman! En omdat de stad zo hoog ligt, heb je
er altijd frisse lucht. Heel wat anders dan
Kikkergat!"
HOE HET VERDER GING
Meneer Pieterman was bang dat er in het kleine
marktstadje niemand woonde die rijk genoeg was om
de diamanten ketting te kopen. Hij liep er echt
over te piekeren en vroeg zich af of hij zijn
winkel niet een weekje moest sluiten en naar de
hoofdstad reizen om hem daar te verkopen. Maar dat
moest nog even wachten - voorlopig waren er nog
genoeg andere om zaken mee te doen! Hij liet Jenny
een prachtige gouden ketting met een medaillon
uitzoeken voor haar moeder. En de volgende
zaterdag kwamen haar schoolvriendinnen 's middags
bij elkaar in de wei om de sieraden te verdelen
die meneer Pieterman voor haar had uitgezocht en
waarmee ze mocht doen wat ze wilde. Ze zaten in
een kring en deden of ze prinsessen en hertoginnen
waren: Katelijn, Roosje, Margje, Maaike en Liesbet
hadden blauwe, roze, gele, groene en rode kralen,
Maria een zilveren ketting met een medaillon,
Doortje kleine schelpjes in allerlei kleuren en
Saartje paarse en groene. Rozemarijn had
ivoorwitte madeliefjes met gele hartjes gekregen
en haar kleine zusje mooie
vergeet-me-niet-kraaltjes. Voor zichzelf hield
Jenny een kralensnoer met al de prachtige kleuren
van zeepbellen. Er was één halsketting bij die
Robins aandacht trok - een merkwaardig, uitheems
geval met kralen in allerlei vormen en vrolijke
kleuren, en als hanger een afgesleten, zilveren
munt (uit welk land kon hij niet zien). Het sloot
met een leren lusje dat over een grote, rode kraal
ging. Jenny gaf hem dit vreemde sieraad en hij
hing het aan een spijker in zijn kamer. Hij keek
er graag naar en verzon er allerlei verhalen bij.
Misschien hadden de feeën het wel uit de ransel
van een marskramer gestolen. Misschien was het uit
een wrak aangespoeld op het strand. Of zou het
afkomstig zijn van een lang geleden begraven en
vergeten schat? Wie zou het zeggen? Al gauw gingen
er allerlei verhalen over Jenny's fortuin, hoewel
in het begin niemand wist dat dit wat te maken had
met de veranderingen in de winkel van meneer
Pieterman in de stad, waar de mensen elkaar
verdrongen om in de etalage te kunnen kijken, en
de zaken zo goed gingen dat meneer Pieterman
erover dacht om een winkelbediende aan te nemen.
Op een dag reden de deftige dames Hanenhoepel in
hun rijtuig naar de stad en stapten ruisend met
hun stijve, zijden japonnen de winkel in, zodat
die bijna vol was. Ze kochten verscheidene
kettingen. Meneer Pieterman lachte in zichzelf
toen ze er twee uitkozen waarvan hij wist dat
Jenny ze niet zo mooi vond - een met agaten en een
met kornalijnen. Toen ze vertrokken boog hij
beleefd, maar zijn ogen twinkelden, want wat
zouden ze gezegd hebben, vroeg hij zich af, als ze
geweten hadden dat die sieraden afkomstig waren
van het dochtertje van hun werkster? Maar daar
kwamen ze gauw genoeg achter, want nu er zoveel
geld binnenkwam, vond mevrouw Willekens dat ze
niet meer uit werken hoefde te gaan en ze vertelde
hun het hele verhaal. In Kikkergat braken
gelukkige dagen aan. Toen mevrouw Willekens een
keer met haar naaiwerk onder de appelboom zat,
vertelde ze Jenny over alles waarop ze hoopte.
"Robin gaat volgend jaar van school," zei ze. "Ik
had nooit gedacht dat ik hem in de leer zou kunnen
doen (dat wil zeggen: ervoor betalen om hem een
goed vak te laten leren). Maar met jouw geld,
Jenny, denk ik dat het wel zal lukken." "Mag hij
smid worden? Of molenaar?" vroeg Jenny, die wist
wat Robin wil de. Mevrouw Willekens dacht van wel.
"En als we dit vochtige, bouwvallige huisje konden
verlaten," ging ze verder, "zou het vast beter
gaan met oudoom Jacob. Een eindje voorbij de
boerderij staat een klein huis dat ik altijd
aardig gevonden heb. Het heet 'De Kietelstenen'.
Ik heb gehoord dat het leeg komt, maar ik weet
niet of we het kunnen betalen en of oudoom Jacob
er zou willen wonen. We moeten maar even
afwachten." Jenny ging bij De Kietelstenen kijken.
Wat zag het er mooi uit met die heg van
egelantier, die tuin vol anjelieren, lavendel en
rozen, die vruchtbomen en alles, dacht ze, watje
maar kon wensen!
MENEER PIETERMAN SLAAT ZIJN SLAG
Jenny vergat de kanaries van meneer Pieterman
niet, maar kwam ze iedere zaterdag - voor niets -
een bos kruiskruid brengen. Dan bleef ze een
tijdje in de winkel, keek welke kettingen
uitgestald lagen en leerde de namen van de
kostbare stenen tot mevrouw Willekens (die nu zelf
naar de markt ging) haar kwam ophalen. Toen kwam
meneer Pieterman op een avond helemaal naar
Kikkergat lopen. Hij had groot nieuws: hij had de
diamanten ketting verkocht! Een prins, zo vertelde
hij, had over de wonderbaarlijke sieraden gehoord,
was naar de stad gekomen en had naar de winkel
gevraagd waar ze verkocht werden. Hij was op zoek
naar het mooiste verjaarscadeau dat hij maar kon
kopen, voor de prinses, met wie hij zou trouwen.
Hij bekeek een paar kettingen en vroeg toen: 'Zijn
dit de mooiste die u heeft?', Dat was meneer
Pietermans kans. Vlug ging hij naar de kelder,
maakte de brandkast open en haalde de diamanten te
voorschijn. Toen de prins die ketting met de
schitterende saffier zag, wist hij meteen dat hij
een geschenk had gevonden dat zijn prinses waardig
was en hij legde er grif duizenden guldens voor
neer! Voor de prins wegging, zei hij: 'Er is mij
verteld dat er een merkwaardig verhaal aan deze
sieraden verbonden is. Dat zou ik graag horen,
zodat ik het aan de prinses kan vertellen.' En zo
kwam het dat meneer Pieterman hem alles over Jenny
had verteld. Wat een opwinding heerste er die
avond in Kikkergat! ,,Lieve meneer Pieterman!"
riep Jenny en ze sloeg haar armen om hem heen.
"Dit is allemaal uw werk!" "Zo is het," zei
mevrouw Wille-kens. "We kunnen u nooit genoeg
bedanken voor al uw hulp!" "Maar hoe had ik ooit
kunnen helpen," vroeg meneer Pieterman, "als Jenny
niet bij mij aan de deur was gekomen om kruiskruid
te verkopen? Ik zou zeggen dat het allemaal haar
werk was!" Als er in dit verhaal verteld werd wat
er verder allemaal gebeurde, zou het veel te lang
worden: hoe de familie Willekens naar De
Kietelstenen verhuisde en - wat zeg je daarvan? -
hoe oudoom Jacob bij meneer Pieterman introk!
Oudoom Jacob was blijkbaar alleen in Kikkergat
gaan wonen omdat hij zo arm was, niet omdat hij
het er leuk vond. En meneer Pieterman... nou, dat
was een eenzame oude vrijgezel, zei hij zelf. Hij
vond het best fijn als een andere oude vrijgezel
hem 's avonds, als de kanaries sliepen, gezelschap
hield. En oudoom Jacob zou op de winkel kunnen
letten als meneer Pieterman horloges repareerde.
Het jaar daarop ging Robin bij een molenaar in de
leer. Jenny kwam vaak een kijkje nemen bij haar
broer die vrolijk en wit van het meel tussen de
zakken en dé grote molenstenen aan het werk was.
Maar voor die tijd gebeurde er iets wat wél
verteld moet worden!
PRINSES MELINA
Jenny kreeg een brief met een rood zegel en een
kroontje op de envelop, waarin stond dat prinses
Melina haar wilde spreken en een koets zou sturen
om haar op te halen. Het was een heel lange reis
en mevrouw Willekens ging ook mee. Maar toen ze er
waren, werd Jenny alleen naar de prinses gebracht.
Als in een droom zag het meisje de lange glanzende
gangen, de lakeien met hun gepoederde haar, de
deftige dames en heren. Maar toen ze eindelijk
voor prinses Melina stond en - zoals ze dat had
geleerd - een buiging had gemaakt, keek ze in een
gezicht zo jong en zo vriendelijk dat ze niet bang
kon zijn. De prinses nam Jenny's hand, trok haar
naar zich toe en vroeg haar naar het geschenk van
de feeën. Ze vertelde dat ze de diamanten
halsketting op haar bruiloft zou dragen en vroeg
Jenny of ze niet in het paleis wilde komen wonen
om daar voor hofdame te leren. Jenny schudde haar
hoofd. Ze wilde liever bij haar moeder in De
Kietelstenen blijven wonen, zei ze. De prinses was
verbaasd dat een kind, aan wie de feeën parels en
diamanten hadden gegeven, geen voorname dame wilde
worden. "Maar je houdt toch van mooie dingen,
Jenny?" vroeg ze. "Je vond het vast wel naar om
van zoveel van die kettingen afstand te moeten
doen. Maar ik weet dat jullie het geld nodig
hadden en daarom zou ik graag iets voor je willen
doen. Denk eens na... wat heb je voor wensen?"
Jenny dacht na. Er was één droom die nog niet
uitgekomen was. De droom van meneer Pieterman! Ze
vertelde over de bank op het plein en het
fonteintje voor dorstige kinderen. "Ik zou het wel
met mijn eigen geld willen betalen," zei ze, "maar
ik weet niet of ik genoeg heb en hoe ik het moet
doen!" De prinses vroeg: "Zijn er nog onverkochte
kettingen? Ik wil er zelf wel een paar kopen, als
meneer Pieterman zou willen komen om ze aan mij te
laten zien." "Er zijn er nog een heleboel!" zei
Jenny. "En één ervan vind ik het mooist van
allemaal - blauw, met smaragden en kleine
pareltjes." "Misschien dat ik die wel koop!" zei
de prinses. "Dan zal ik meneer Pieterman vragen om
wat geld opzij te leggen en aan de burgemeester
van jouw stad schrijven om hem te vragen je wensen
uit te voeren. Ik zal het niet vergeten!" Toen
kuste ze Jenny en nam afscheid. En zo gebeurde
het. De prinses liet meneer Pieterman komen en
kocht voor al haar bruidsmeisjes een ketting en
voor haarzelf de smaragden en aquamarijnen. Toen
de zomeravonden weer kwamen, zaten meneer Willem
Pieterman, meneer Jacob Mees en hun oude makkers
op een rij op de makkelijke bank bij de muur van
de kerk, naast een nieuw fonteintje. Ze praatten
over de tijden van weleer en keken naar de
voorbijgangers. De fee en de elf (die nu een goede
elf was geworden) keken stiekem in Jenny's
slaapkamer in De Kietelstenen. Daar stond de kist
met de verzilverde handvatten. Erbovenop zat
Clarabel met Jenny's oude kralenketting twee maal
om haar nek gewonden. "Ik ben blij dat onze
koningin Jenny dat geschenk heeft toevertrouwd,"
zei de fee. ,Ja," zei de elf. "Het heeft haar echt
geluk gebracht."
Bron: Het
Complete boek van de bloemenkinderen
Boek kopen
:Een ruime sortering boeken, cd's
en dvd's vind u bij bol
klik op het bannertje
|