De gelukkige prins

Er was eens een kleine zwaluw, die in de herfst op weg was naar het warme zuiden. Hij was zijn vrienden onderweg kwijtgeraakt en vloog nu alleen verder. Op een avond rustte hij uit aan de voeten van een standbeeld, dat midden in een stad op een hoge zuil stond. Het was het beeld van een prins, helemaal met goud bedekt.
De ogen waren van schitterende blauwe edelstenen en op het zwaard van de prins zat een rode robijn.
Voor de zwaluw was het echter belangrijker, dat hij daar boven op die zuil een veilig plekje had om uit te rusten. Hij stak zijn kop in zijn veren en wilde gaan slapen. Maar op dat ogenblik viel er een dikke druppel water op zijn rug.
Hij keek op naar de sterrenhemel en zei: "Wat vreemd! Er is geen wolk aan de hemel en toch regent het."
Er viel nog een druppel en nog een. Nu vloog de zwaluw omhoog en ging op de schouder van de prins zitten.
Daar zag hij dat de ogen van de prins vol met tranen stonden. En er stroomden tranen over zijn gouden wangen.
"Wie ben je?" vroeg de zwaluw. "Ik ben de gelukkige prins."
"Waarom huil je dan?" vroeg de zwaluw.
"Je hebt me kletsnat gemaakt met je tranen."

"Toen ik nog leefde en het hart van een mens had, wist ik niet wat tranen waren", antwoordde de prins, "want ik woonde in een paleis waar geen verdriet werd toegelaten. Overdag speelde ik met mijn vrienden in de tuin en "s avonds dansten we in de grote zaal. Er was een hoge muur om de tuin heen en het kwam nooit bij me op om te vragen wat er achter die muur lag: alles om me heen was zo mooi. Mijn hovelingen noemden mij "de gelukkige prins".
Zo leef de ik en zo stierf ik.
Nu ik dood ben, hebben ze me hier zo hoog neergezet dat ik alle lelijkheid en ellende van mijn stad kan zien en al is mijn hart van lood gemaakt, toch kan ik niet anders dan huilen.

Daar ginds in een nauw straatje staat een armoedig huisje. Het raam staat open en ik zie een vrouw aan een tafel zitten. Haar gezicht is mager en haar handen zitten vol met prikken van de naald, want ze is naaister. Ze borduurt bloemen op de satijnen jurk van een rijke vrouw. Op het bed in een hoek van de kamer ligt haar zieke zoontje. Hij heeft koorts en vraagt om een sinaasappel. Maar zijn moeder heeft niets anders voor hem dan water en daarom huilt hij nu.

Kleine zwaluw, wil jij die naaister de robijn uit mijn zwaard brengen? Ik sta vast op mijn voetstuk en kan geen stap verzetten."
"Ik ben op weg naar het zuiden", zei de zwaluw, "ik moet vannacht uitrusten om morgen verder te vliegen."
"Wil je niet één nacht bij me blijven en mijn boodschapper zijn? De jongen is zo ziek en zijn moeder is zo verdrietig omdat ze haar zoon niet kan geven wat hij nodig heeft."
De zwaluw kreeg medelijden. "Het is hier erg koud", zei hij, "maar ik zal één nacht blijven en je boodschapper zijn." "Dank je, kleine zwaluw", zei de prins.
De zwaluw pikte de rode robijn uit het zwaard van de prins en vloog ermee in zijn snavel over de daken van de stad. Hij kwam voorbij het paleis, vloog over de rivier en kwam even later bij het armoedige huisje. Hij keek naar binnen. De jongen lag koortsig te woelen in zijn bed. En de moeder was van moeheid met haar hoofd op de tafel in slaap gevallen.
De kleine vogel wipte het kamertje in en legde de rode robijn op de tafel naast het hoofd van de vrouw. Daarna vloog hij zachtjes rond het bed en wuifde het voorhoofd van de jongen met zijn vleugels koelte toe.
"Wat heerlijk koel", fluisterde de jongen, "ik begin beter te worden."
En hij viel in slaap.

De zwaluw vloog terug naar de gelukkige prins en vertelde hem wat hij had gedaan. "Vreemd", zei hij, "het is nog steeds koud, maar ik voel me warm van binnen." "Dat komt doordat je mensen gelukkig hebt gemaakt", zei de prins.

De volgende morgen vloog de zwaluw naar de rivier en nam een bad. "Dat is een merkwaardig verschijnsel", zei een professor in de vogelkunde die juist over de brug liep, "een zwaluw in de winter!"
"Het water is koud", dacht de zwaluw en zijn verlangen naar een warm land werd heviger.

Hij vloog naar de prins om afscheid te nemen.

"Och kleine zwaluw", zei de prins, "wil je niet nog één nacht bij me blijven? In de verte, aan de andere kant van de stad, zie ik een jongeman op een zolderkamertje zitten. Hij zit gebogen over een tafel vol met papieren. Hij moet een toneelstuk afmaken, maar hij kan niet meer schrijven van de kou en hij is zwak van de honger."

"Goed, ik blijf nog één nacht", zei de zwaluw, "moet ik hem ook een robijn brengen?"
"Een robijn heb ik niet meer", zei de prins, "maar mijn ogen zijn gemaakt van kostbare saffieren. Neem één van mijn ogen en breng die naar hem toe. Hij kan er eten en brandstof voor kopen en dan zijn stuk afmaken."
"Dat kan ik niet doen", zei de zwaluw en begon te huilen.
"Kleine zwaluw", zei de prins, "doe toch wat ik je vraag!"

En de zwaluw nam een oog van de prins en vloog ermee naar het zolderkamertje van de schrijver. Door een gat in het dak kon hij binnenkomen. De jongeman
zat met zijn hoofd in zijn handen en hoorde de vogel niet. Maar toen hij opkeek zag hij de prachtige saffier op de tafel liggen. "Zou die komen van iemand die mijn werk waardeert?" dacht hij. "Nu kan ik mijn toneelstuk afmaken!"

Intussen vloog de zwaluw terug naar de prins.

"Nu moet ik afscheid nemen", zei hij.

"Och, kleine zwaluw", zei de prins, "wil je nog één nacht bij me blijven?" "Het is al winter", zei de zwaluw, "het zal wel gauw gaan sneeuwen. In Egypte schijnt de zon warm op de groene palmbomen. Daar wil ik mijn nest gaan bouwen. In de lente kom ik weer terug en neem dan twee edelstenen voor je mee, een robijn roder dan een rode roos en een saffier blauwer dan de blauwe zee."

"Beneden op het plein", zei de prins, "staat een meisje dat lucifers verkoopt. Ze heeft haar lucifers in de goot laten vallen waardoor ze nat zijn geworden. Ze kan ze nu niet meer verkopen en als ze zonder geld thuiskomt, zal haar vader haar slaan. Ze huilt en bibbert van de kou, want ze heeft geen schoenen of kousen aan en ook niets op haar hoofd. Neem met je snavel mijn andere oog eruit en geef het haar, dan zal haar vader haar niet slaan."
"Je andere oog kan ik er niet uithalen", zei de zwaluw, "dan zou je helemaal blind zijn!"
"Kleine zwaluw", zei de prins, "doe toch wat ik je vraag!" En de zwaluw nam het andere oog van de prins en vloog ermee naar beneden. Hij fladderde boven het meisje met de lucifers en liet de saffier op haar open hand vallen.
"Wat een mooi stukje glas!" riep het meisje uit en ze holde lachend naar huis. De zwaluw vloog terug naar de prins.

"Nu ben je blind", zei hij, "en daarom blijf ik voorgoed bij je."
"Nee, kleine zwaluw", zei de prins, "jij moet naar Egypte." "Ik zal altijd bij je blijven", zei de zwaluw en hij viel in slaap aan de voeten van de prins.

De volgende morgen ging hij op de schouder van de prins zitten en vertelde hem verhalen over wat hij had gezien in vreemde landen.

"Kleine zwaluw", zei de prins, "je vertelt me over wonderlijke dingen uit andere landen, maar vlieg nu over mijn stad en vertel me wat je daar ziet." De zwaluw vloog over de grote stad en zag hoe de rijke mensen aten en dronken in hun mooie huizen, terwijl de bedelaars bij de poorten honger hadden. Hij vloog donkere stegen in en zag de witte gezichtjes van hongerende kinderen. Onder een brug lagen twee kleine jongens in eikaars armen om warm te blijven. De zwaluw vloog terug en vertelde de prins wat hij had gezien. "Ik ben bedekt met goud", zei de prins, "neem het stukje voor stukje van me af en geef bet aan de armen."

En de zwaluw deed wat de prins hem vroeg. Telkens vloog hij met een stukje bladgoud in zijn snavel naar de stegen waar de arme mensen woonden. En de gezichtjes van de kinderen kregen kleur, ze lachten en speelden op straat. "We hebben nu brood om te eten!" riepen ze. Maar de gelukkige prins werd langzamerhand helemaal grauw en grijs.
Toen kwam de sneeuw en het begon te vriezen. De kleine zwaluw kreeg het steeds kouder, maar hij wilde niet bij de prins weggaan, hij hield teveel van hem. Hij pikte kruimels op bij de deur van de bakker en probeerde warm te blijven door met zijn vleugels te slaan.

Maar tenslotte wist hij dat hij ging sterven. Hij had nog net genoeg kracht om nog één keer op de schouder van de prins te vliegen.
"Dag, lieve prins", fluisterde hij.
"Ik ben blij dat je eindelijk naar Egypte vertrekt, kleine zwaluw", zei de prins, "je bent hier al te lang gebleven."
"Ik ga niet naar Egypte", zei de zwaluw.
Hij streek met zijn kopje langs de grijze wang van de gelukkige prins en viel dood aan zijn voeten neer.
Op dat ogenblik klonk er een vreemd krakend geluid binnen in het standbeeld.
Het hart van lood van de prins brak in tweeën.

Het vroor dat het kraakte!
De volgende morgen liep de burgemeester op het plein en keek omhoog naar het standbeeld.
"Wat ziet de gelukkige prins er armoedig uit!" zei hij.
"De robijn is uit zijn zwaard gevallen, zijn ogen zijn weg en hij is niet meer verguld. Het lijkt wel een bedelaar." En hij gaf opdracht het standbeeld af te breken.

Het werd in de smeltoven van een gieterij gesmolten. Maar het loden hart wilde niet smelten in het vuur.
Daarom werd het op een vuilnisbelt gegooid.
Daar was ook de dode zwaluw met het vuil van het plein terecht gekomen.
Maar in de hemel zei God tegen één van Zijn engelen: "Breng mij de twee kostbaarste dingen van die stad."
En de engel bracht Hem het hart van lood en de dode vogel.
Je hebt goed gekozen", zei God, "want deze kleine vogel zal in de tuin van mijn paradijs voor altijd zingen en de gelukkige prins zal in mijn gouden stad wonen."

EINDE

Baukje Offringa (naar Oscar Wilde)