De geleerde
jager
Er was eens een jonge kerel; hij had het
slotenmaken geleerd en zei tegen zijn vader: nu
wilde hij de wereld in en voor zichzelf zorgen.
"Ja," zei de vader, "daar ben ik 't mee eens," en
hij gaf hem reisgeld mee. Dus trok hij rond en
zocht werk. Maar op een keer beviel het
slotenmaken hem niet meer en toen kreeg hij zin
injagen. Op zijn zwerftocht was hij een jager
tegengekomen in groene kledij, en die vroeg waar
hij vandaan kwam en waar hij naar toe wou. Hij was
een slotenmakersgezel, zei de jongen, maar dat
beviel hem niet meer zo, en hij had zin in jagen
en of hij bij hem komen mocht om het vak te leren.
"Wel ja, als je mee wilt gaan." En toen ging de
jongen mee, verhuurde zich voor een paar jaar bij
hem en leerde het jagersvak. Toen wilde hij verder
zelf zien, en de jager gaf hem geen loon, behalve
alleen een windbuks, en die had de eigenschap, als
hij daar mee schoot, dan was elk schot raak. Toen
ging hij weg en kwam in een groot bos, en in één
dag kon hij daar niet doorheen komen. Toen het
avond was, ging hij boven in een boom zitten om
veilig te zijn voor de wilde beesten. Tegen
middernacht meende hij heel in de verte een
lichtje te zien schemeren, hij bleef er door de
takken naar kijken en lette op waar het was. En
toen nam hij nog z'n hoed en gooide die naar
beneden in die richting, zodat hij de goede kant
op zou gaan, als hij weer beneden was gekomen. En
zo klom hij naar beneden, liep naar z'n hoed,
zette die op en liep rechttoe rechtaan verder. Hoe
langer hij liep, des te groter werd het licht, en
toen hij er dichtbij kwam, zag hij, dat het een
geweldig vuur was; drie reuzen zaten erbij en ze
hadden een os aan 't spit en braadden hem. Nu zei
de één: "Ik moet eens zien of 't vlees gauw gaar
is," en hij haalde er een stuk af en wou het in de
mond steken, maar de jager schoot het hem uit de
hand. "Kijk nou," zei de reus, "daar waait me de
wind het stuk uit m'n hand," en hij nam een ander
stuk. Juist wou hij erin bijten, of daar schoot de
jager het hem weer uit de hand; nu gaf de reus aan
hem die naast hem zat, een klap om z'n oren, en
riep boos: "Waarom pak jij mij mijn stuk vlees
af?" "Ik heb jou niets afgepakt," sprak de ander,
"een scherpschutter zal het weggeschoten hebben."
Nu nam de reus voor de derde keer een stuk, maar
hij kon het niet in zijn hand houden:
de jager schoot het weg. Toen zeiden de reuzen:
"Dat moet een goed schutter zijn, die je de hap
voor de mond wegschiet, zo eentje zouden we kunnen
gebruiken," en luid riepen zij: "Kom eens hier,
jij scherpschutter, kom maar bij 't vuur zitten en
eet je buik vol, we zullen je geen kwaad doen;
maar als je niet komt en we moeten je kwaadschiks
halen, dan is 't met je gedaan." Toen trad de
jongeman te voorschijn en zei dat hij voor jager
had geleerd, en waar hij ook op mikte, dat trof
hij zeker. En nu zeiden ze, als hij bij hen wilde
blijven, zouden ze het goed hebben, en ze
vertelden hem:
voor 't bos lag een groot meer; en daarachter
stond een toren, en in de toren zat een mooie
prinses, en die wilden ze roven. "Ja," zei hij,
"dat zal ik eens gauw doen." Ja maar," gingen ze
voort, "er is een klein hondje bij, en dat begint
direct te blaffen, als er iemand aankomt, en zodra
het blaft wordt alles aan 't hof wakker: en daarom
kunnen wij er nooit komen; zie je kans dat hondje
dood te schieten?" "Ja," zei hij, "dat is maar een
kleinigheid." En hij stapte in een boot en voer
het meer over, en toen hij bijna aan land was,
kwam het hondje aangedraafd en wou gaan blaffen,
maar hij nam zijn buks en schoot. Toen de reuzen
dat zagen, waren ze heel blij en dachten dat ze de
mooie prinses eigenlijk al hadden, maar de jager
wou eerst eens zien hoe de zaak stond, en hij zei
dat ze buiten moesten blijven, tot hij riep. Hij
ging het slot in; alles was muisstil, en alles
sliep. Hij deed een kamer open, aan de muur hing
een zilveren sabel met een gouden ster, en de naam
van de koning; maar ernaast lag op een tafel een
verzegelde brief. Hij verbrak het zegel, en daar
stond dat wie die sabel had, alles doden kon wat
hem in de weg kwam. Hij nam de sa-, bel van de
wand, gespte hem om en ging verder: nu kwam hij in
een kamer waar de prinses lag te slapen, en ze was
zo mooi dat hij maar naar haar bleef kijken en
zijn adem inhield. Hij dacht bij zichzelf: "Mag ik
een onschuldig meisje wel in de macht van die
wilde reuzen brengen; ze hebben niet veel goeds in
't zin." Hij keek nog eens rond, daar zag hij
onder 't bed een paar pantoffels staan, op de
rechter stond de naam van haar vader met een ster,
en op de linker haar eigen naam met een ster. Ze
had ook een grote halsdoek om, van zijde met goud
borduursel, en op de rechter kant de naam van haar
vader, op de andere kant haar naam, alles met
gouden letters. De jager nam een schaar en knipte
de rechter slip af en stopte die in zijn ransel,
en dan nam hij ook de rechter pantoffel met de
naam van de koning, en borg die er ook in. Het
meisje lag nog steeds te slapen, en ze was
helemaal vastgenaaid in haar hemd: toen knipte hij
ook een stukje van het hemd af en stak het bij het
andere, maar hij raakte haar helemaal niet aan.
Dan ging hij weg, hij liet haar rustig slapen, en
toen hij weer bij de poort kwam, stonden de reuzen
nog buiten te wachten en dachten dat hij de
prinses zou meebrengen. Maar hij riep hun toe, dat
ze maar binnen moesten komen, het meisje was al in
zijn macht, maar hij kon de deur zelf niet
openmaken: er was een gat waar ze door moesten
kruipen. De eerste kwam dichterbij, de jager greep
hem bij zijn haar, trok de kop door 't gat naar
binnen en hakte die met z'n sabel in één slag af
en trok toen 't lichaam verder naar binnen. Toen
riep hij de tweede en sloeg ook hem 't hoofd af,
en eindelijk de derde. Hij was heel blij, dat hij
de schone jonkvrouw van haar belagers had bevrijd,
en hij sneed hen de tongen af en borg die ook nog
in zijn ransel. En toen dacht hij: "Nu wil ik naar
huis gaan, naar mijn vader, en hem tonen wat ik al
gedaan heb, en dan wil ik in de wereld
rondtrekken, het geluk dat God voor mij bestemd
heeft, zal me toch wel ten deel vallen."
Maar toen de koning in zijn kasteel wakker werd,
vond hij die drie reuzen die daar dood lagen. Hij
ging de slaapkamer van zijn dochter binnen, wekte
haar en vroeg wie dat wel kon geweest zijn, die de
reuzen vermoord had. Zij zei: "Vaderlief, dat weet
ik niet, ik heb geslapen." Nu stond ze op en wilde
haar pantoffels aantrekken, en toen was de rechter
weg, en toen ze haar halsdoek zag, was erin
geknipt en de rechter slip was er af, en toen ze
naar haar hemd keek was er een stukje af. De
koning riep de hele hofhouding bij elkaar,
soldaten en al, en hij vroeg wie zijn dochter had
bevrijd en de reuzen had gedood? Nu had hij een
kapitein die had maar één oog en 't was een
lelijke vent, en die zei, hij had het gedaan. Toen
zei de koning: als hij het gedaan had, dan mocht
hij ook trouwen met zijn dochter. Maar de prinses
zei: "Vaderlief, als ik met die man moet trouwen,
dan ga ik nog liever de wijde wereld in, zover als
mijn voeten mij dragen willen." Nu zei de koning:
als ze hem niet gehoorzamen wilde, dan moest ze
haar koningskleren uittrekken en boerenkleren
aandoen en weggaan, en dan moest ze maar naar een
pottenbakker en aardewerk verkopen. En ze ontdeed
zich van haar koninklijk gewaad, en ze ging naar
een pottenbakker en leende een heel stel
aardewerk; ze beloofde hem ook dat ze 't 's
avonds, als ze alles verkocht had, zou komen
betalen. De koning zei dat ze maar op een hoek van
de straat moest gaan zitten en haar waren te koop
aanbieden. Toen bestelde hij een paar
boerenwagens, en die moesten er middendoor rijden,
zodat alles in duizend stukken zou breken. Toen de
prinses alles op een hoek van de straat had
neergezet, kwamen de karren aangereden en braken
alles tot een hoop scherven. Ze begon te huilen en
zei: "O God, hoe moet ik nu de pottenbakker
betalen." Maar de koning had haar zo willen
dwingen, met de kapitein te trouwen, maar in
plaats daarvan ging ze weer naar de pottenbakker
en vroeg of hij haar nog eens een voorschot wilde
geven. Hij zei: "Nee," ze moest eerst het vorige
betalen. Nu ging ze naar haar vader, huilde en
jammerde dat ze de wijde wereld wilde ingaan. Nu
zei hij: "Ik zal buiten in 't bos een huisje voor
je laten bouwen, daar moet je heel je leven in
blijven wonen, en koken voor iedereen, maar je mag
er niets voor aannemen." Toen het huisje klaar was
werd er boven de deur een bordje opgehangen:
"Vandaag gratis, morgen voor geld." Daar bleef ze
heel lang, en er werd overal rondverteld, dat er
een jonkvrouw was en die kookte gratis, en dat
stond op een bordje boven de voordeur. Dat hoorde
de jager eens en hij dacht: "Dat zou wat voor jou
zijn, je bent toch arm en je hebt
geen geld." Hij nam dus de windbuks en zijn ransel
waar alles nog in zat, wat hij indertijd in het
slot als bewijzen mee had genomen, en hij ging het
bos in en vond ook het huisje met het schild:
"Vandaag gratis, morgen voor geld." Maar hij had
ook de sabel om, waarmee hij de drie reuzen 't
hoofd had afgeslagen, en zo kwam hij het huisje
binnen en liet zich wat te eten geven. Hij
verheugde zich erover dat het zo'n mooi meisje
was, maar ze was dan ook beeldschoon. Ze vroeg
waar hij vandaan kwam en waar hij naar toe wilde,
en hij zei: "Ik reis de wereld door." Toen vroeg
ze hem waar hij die sabel vandaan had, want daar
stond haar vaders naam op. Hij vroeg of ze soms de
prinses was. "Ja," zei ze. "Met deze sabel," sprak
hij, "heb ik drie reuzen 't hoofd afgehakt," en
hij haalde als bewijs hun tongen uit zijn ransel,
en toen liet hij haar ook de pantoffel zien, de
slip van de halsdoek en 't stuk van haar hemd. Ze
was zielsblij, en zei dat hij de man was, die haar
had verlost. En toen gingen ze samen naar de oude
koning en haalden hem erbij en ze brachten hem
naar haar slaapkamer en vertelde hem dat deze
jager de man was, die haar werkelijk van de reuzen
had verlost. En toen de oude koning al die
bewijzen zag, kon hij niet meer twijfelen en zei
dat het hem een vreugde was, te weten hoe alles
was toegegaan, en nu mocht hij met haar trouwen;
en daar was het meisje heel erg blij om. Nu
kleedden ze hem of hij een vreemdeling was, en de
koning liet een groot feestmaal aanrichten. Ze
gingen aan tafel, en de kapitein kwam links van de
prinses te zitten, en de jager rechts: en de
kapitein dacht dat het een vreemdeling was, die
alleen maar op bezoek was gekomen. Ze aten en
dronken, en toen zei de oude koning tegen de
kapitein: hij zou hem een raadsel opgeven, en dat
moest hij raden. Als iemand zei dat hij drie
reuzen had gedood, en hem werd gevraagd, waar dan
de tongen van de reuzen waren, en hij moest
erkennen dat er in hun koppen geen tongen meer
zaten; hoe kwam dat? De kapitein antwoordde: "Ze
zullen geen tong hebben gehad." "Dat kan niet,"
zei de koning, "elk beest heeft een tong," en
verder vroeg hij, als iemand dat overkwam, wat
voor straf stond daarop? "In stukken gescheurd
moet hij," zei de kapitein. Toen zei de koning dat
hij zijn eigen vonnis had geveld, en de kapitein
werd gevangen gezet en daarna gevierendeeld, en de
prinses trouwde met de jager. Toen haalde hij er
zijn eigen vader en zijn moeder bij, en ze leefden
gelukkig bij hun zoon, en toen de oude koning
stierf, erfde hij het rijk.
(Der gelernte Jager). - Dit
sprookje is in Europa en het nabije Oosten bekend,
maar toch maar zelden opgetekend. Het maakt de
indruk een allegaartje van allerlei, ook in andere
sprookjes voorkomende motieven te zijn. Zo is het
verhaal van het uitsnijden van de tongen ook in
nr. 68 te vinden;
het motief dat de prinses met pottebakkerswaren op
de markt moet zitten en dat dan het aardewerk door
erover heen rijdende wagens vernield wordt, stamt
uit nr. 60. De herberg met het uithangbord
"Vandaag gratis en morgen om geld" komt o.a. in
het volksboek van de schone Magellone voor. De in
een hemd inge-naaide prinses herinnert aan
Brünhild, die in een pantser ligt te slapen en pas
gewekt wordt, als Siegfried dit met zijn zwaard
doorsnijdt. Het doden van reuzen, die
achtereenvolgens door een gat getrokken worden, is
een bekend sagenmotief, dat o.a. ook verbonden is
aan het "Huis met de Zeven Hoofden" te Amsterdam.
De schutterskunst, anderen het vlees uit de hand
te schieten, komt ook in een Oudnoorse saga voor;
evenals de drie reuzen hun maal verliezen doordat
de stukken weggeschoten worden, berooft een in een
adelaar veranderde reus in een Oudnoorse mythe
drie goden van hun vlees.
|