Geef alles Maya en Phusati waren twee zusters die leefden
volgens alle lessen van de Boeddha. Vooral
Phushati leefde bijna als een heilige. De goden
wilden haar belonen. Ze mocht van Sakka, de koning
van de goden, tien wensen doen voor haar
wedergeboorte. Zij wilde in haar laatste leven
onder andere graag een voortreffelijke zoon. Niet
lang na deze wens stierf ze en werd herboren als
een prinses. Ze groeide op en overtrof iedereen in
schoonheid en kennis. Ze trouwde met een prins die
Sanjaya heette, zoon van de koning van Sivi.
Boven in de hemel zag Sakka dat negen van de tien
wensen vervuld waren. Nu moest ze nog een zoon
krijgen. Hij riep het Grote Wezen en zei: 'Edele
Heer, je moet de wereld van de mensen binnengaan.
Je moet zonder uitstel ontvangen worden in de
schoot van Phusati.'
Het Grote Wezen gehoorzaamde. Hij daalde af en zo
gauw hij de schoot van Phusati binnendrong, voelde
zij een verandering in haar bestaan. Het was het
vurige verlangen naar vrijgevigheid en weldoen. Ze
gaf meteen aalmoezen in overvloed aan de arme
mensen die op het land werkten.
De waarzeggers van koning Sanjaya zeiden: 'Uw
vrouw draagt een kind dat steeds maar wil geven.'
De koning was blij en hij maakte er ook een
gewoonte van de arme mensen iets te geven.
Toen het kind bijna geboren zou worden, zei
Phusati dat ze de stad wilde bezoeken. Terwijl ze
door de Vessastraat kwam, begonnen de weeën. Er
werd een tent voor haar opgezet en daarin werd
haar zoon geboren. De mensen zeggen dat hij werd
geboren met open ogen. Hij greep onmiddellijk de
hand van zijn moeder en gaf haar een zakje met
gouden munten. Hij werd Vessantara genoemd. Dat
betekent: hij die geboren is in de Vessastraat. Op
dezelfde dag werd een geheel witte olifant
geboren. Dat was een teken van geluk en de olifant
werd naar de koninklijke stallen gebracht.
Toen Vessantara nog klein was, gaf hij aan zijn
verzorgers en bedienden zijn sieraden weg. Dit
werd verteld aan de koning. Hij zei: 'Wat mijn
zoon heeft gegeven, is goed gegeven!' en hij liet
nieuwe sieraden maken.
Toen hij acht jaar was, zei de jongen: 'Alles wat
ik weggeef, komt van iemand anders en dat is niet
genoeg. Ik wil iets weggeven dat helemaal van mij
is.'
Sakka hoorde dit in de hemel en hij was zeer
tevreden.
Toen Vessantara zestien jaar was, beheerste hij
alle wetenschappen. Hij trouwde met een prinses
die Maddi heette. Zij kregen een zoon Jali en een
dochter Kanchana.
Het ging goed in het koninkrijk. Het geld stroomde
binnen. De prins deelde elke dag rijkelijk giften
uit, gezeten op de rug van de witte olifant.
Het leven in het naburige koninkrijk Kalinga was
moeilijk. Er was droogte en misoogst en
hongersnood. Vele bewoners vochten om een beetje
eten of gingen het stelen. De mensen gingen
wanhopig naar hun koning om hulp te vragen. Hij
zei dat hij zou bidden om regen, binnen zeven
dagen. Maar er kwam geen regen. 'Wat moet ik
doen?, vroeg hij aan zijn beste minister. Deze
antwoordde: 'Vessantara is bekend om zijn
vrijgevigheid. Hij heeft een prachtige witte
olifant en overal waar die olifant komt, gaat het
regenen. Stuur hem enkele magere mensen en laat ze
vragen om de olifant.' De koning vond het een goed
plan. Hij riep acht magere mannen en zei: 'Ga en
vraag om Vessantara's olifant.'
De volgende morgen gingen ze op weg. Ze bezochten
de plek waar Vessantara aalmoezen uitdeelde en
riepen: 'Leve de edele Vessantara!' Toen de prins
hun magere lijven zag, vroeg hij: 'Wat wensen
jullie?' Het antwoord kwam snel: 'Wij hebben iets
heel hard nodig. Wij willen de olifant waarop u
rijdt.' Vessantara steeg af en gaf wat ze vroegen,
niet alleen de olifant, maar ook de kostbare
versieringen waarmee hij bekleed was. Zij stegen
snel op en reden weg, dit tot grote woede van de
plaatselijke bevolking. Daar ging hun
regenbrenger. De mensen schreeuwden: 'Waarom
pikken jullie onze olifant in?' en zij
antwoordden: 'Wie zijn jullie dat je dat vraagt?
Vessantara gaf hem aan ons.' En terwijl ze
wegreden door de stad, maakte ze minachtende
gebaren naar de bevolking. De mensen werden nog
bozer, niet alleen door het verlies van hun
olifant, maar ook door het misselijke gedrag van
de mannen van Kalinga. Ze kwamen in opstand tegen
Vessantara. Ze drongen op naar zijn vader, de oude
koning Sanjaya, op een manier die nog nooit was
vertoond in het vredige koninkrijk. De koninklijke
familie werd bang dat de menigte Vessantara zou
doden en besloot hem de volgende morgen te
verbannen, als de uitzinnige mensen hem met rust
zouden laten. De koning vond het niet de beste
oplossing, maar hij had geen keus. Hij riep
Vessantara bij zich en vertelde wat hij had
besloten. Vessantara leek onaangedaan. Ook
koningin Phusati hoorde van de beslissing. Zij
klaagde: 'Een bitter lot treft mijn zoon, hij die
alleen maar goed doet.' Zij pleitte voor hem, maar
het volk eiste zijn vertrek. Het beste wat ze kon
doen, was haar zoon troosten.
Gehoorzamend aan zijn vader ging Vessantara naar
de vertrekken van zijn vrouw Maddi. In grote rust
zei hij tegen haar: 'De bevolking van Sivi is
kwaad, omdat ik de olifant weggaf en zij verbannen
me uit het koninkrijk.' Hij droeg een gedicht voor
over een landstreek bij het Himalayagebergte en
zei dat het een goede plek was om heen te gaan.
Toen zij luisterde naar het gedicht, voelde zij
dat zij zich in deze streek thuis zou voelen.
De volgende morgen, vòòr de zon opging, vertrok
Vessantara naar het paleis, met Maddi, om afscheid
te nemen van zijn ouders. Zij zegenden hun zoon en
verzekerden hem dat zijn vrouw en kinderen alle
zorg zouden krijgen tijdens zijn afwezigheid. Maar
dat was niet nodig. 'Ik ga met hem mee', zei
Maddi, 'want hij geeft mij alle vreugde en vrede.'
'Maar laat de kinderen achter', vroeg de koningin.
Maddi zei: 'Mijn Jali en Kanchana zijn mijn
lievelingen. Zij gaan met ons mee naar het bos.'
Toen de zon opging, vertrokken zij in een koets
die werd getrokken door vier paarden. Tegen het
samengestroomde volk zei Vessantara dat zij
aalmoezen moesten geven aan de armen en goede
daden moesten doen. Terwijl zij door de stad reden
gaf hij aan bedelaars alles wat hij nog bezat,
zelfs zijn eigen sieraden. Bij de grens van het
koninkrijk liet hij de koets en de paarden achter
en zij trokken lopend verder en droegen de
kinderen op hun heup.
Ondertussen bereikte het nieuws over Vessantara de
koninkrijken verderop, bijvoorbeeld Ceta, waar
Vessantara en zijn vrouw doorheen trokken. De
prinses van het land heette ze hartelijk welkom en
vroeg of ze in het paleis haar gasten wilden zijn.
Vessantara dacht dat zijn eigen volk het verkeerd
zou begrijpen als hij als banneling in het paleis
ging wonen en vroeg om een hut buiten de
stadsmuren. De volgende dag vertrokken ze alweer.
De prinses liet een wijze en praktische man achter
hen aanreizen om een oogje in het zeil te houden.
Er gingen vele dagen voorbij. Ze trokken door
dichte bossen en over woeste rivieren en
uiteindelijk bereikten ze de voet van de berg
Vamba. Neerziend uit de hemel had Sakka er voor
gezorgd dat er een kluizenaarshut was gebouwd op
een mooie plek. Vessantara zag de hut al van ver
en liep er naar toe. Hij begreep uit de
inscripties op de muren heel goed wie de hut had
laten bouwen. Hij trok zijn kleren uit, legde zijn
boog en zwaard weg en trok de ruwe pij van een
heremiet aan en liet zich zo aan zijn vrouw zien.
Maddi wierp zich in tranen aan zijn voeten. Zij
ging toen naar haar eigen cel en trok ook een pij
aan. Hierna lieten ze ook hun kinderen een
eenvoudig kleed aantrekken.
De vier edele monniken bleven daar zeven maanden.
Ze leefden van wilde wortels en bosvruchten en ze
dronken uit het stroompje naast de hut.
In die tijd woonde er in een naburig koninkrijk
een oude koopman met de naam Jujaka. Hij had zijn
bezittingen achtergelaten bij een zekere familie
en vertrok om nog rijker te worden. Tijdens zijn
afwezigheid gaf de familie het geld uit en omdat
ze hem niet konden terugbetalen, gaven ze hem hun
jonge dochter Amittata. Jujaka nam het meisje mee
naar zijn dorp. Zij beantwoordde aan al zijn
wensen, maar ze was niet gelukkig. Dat kwam omdat
ze werd uitgelachen door jonge mannen als ze water
ging halen in de rivier. De jonge mannen bespotten
haar omdat ze leefde met een oude man. Amittata
ging naar haar man en zei: 'Ik zal jou iets
vertellen. Als je geen slaaf of dienstmeid koopt
om dit werk te doen, loop ik van je weg.' Jujaka
had geen geld, maar zij had een plan. 'Bij de berg
Vamka leeft Vessantara. Ga naar hem toe en vraag
hem om een slaaf. De prins zal je alles geven wat
je graag wilt hebben.' Na veel aarzeling ging
Jujaka accoord. Gauw maakte ze alles klaar voor
zijn vertrek, legde de knapzak op zijn schouder en
zond hem weg voor hij van gedachten kon
veranderen.
Jujaka zocht naar de plek waar Vessantara woonde.
Hij vroeg het aan iedereen die hij tegenkwam, maar
de mensen waren bang dat hij een vijand van de
prins was. Ze stuurden hem dan de verkeerde kant
op. Toch vond hij de hut van Vessantara, maar daar
stond een soldaat die door prinses Ceta was
neergezet. De koopman bedacht een smoes: 'Ik kom
hier als de ambassadeur van het volk van Sivi om
Vessantara terug te brengen. Vertel mij waar ik de
prins kan vinden.' De soldaat was blij, pakte zijn
spullen bij elkaar en wees hem de weg. Jujaka kwam
doodmoe aan bij het pad naar Vessantara's hut. Het
was al donker. Hij had van de soldaat gehoord dat
Maddi
's morgens zou weggaan om bosvruchten te zoeken en
dat was het goed moment om Vessantara te vragen om
zijn kinderen. 'Vrouwen staan dan maar in de weg',
mompelde hij. Daarom beklom hij een heuveltop in
de buurt en bracht daar de nacht door. De volgende
morgen vermomde hij zich als wijze man en liep
naar de hut. Vessantara zat op een steen en
begroette hem. 'Het is niet zonder reden dat een
bezoeker zo diep het bos is ingetrokken', dacht
hij. 'Ik zal hem meteen vragen waarom hij hier
is.' Hij stelde de vraag en de sluwe man
antwoordde in de vorm van een gedicht:
'Als een grote rivier vol water is
en geen dag met zijn stromen faalt
zo is het met hem naar wie ik kom
goed dat hij met zijn kinderen betaalt.'
Toen Vessantara dit hoorde, was hij opgetogen. Al
die jaren hadden mensen hem van alles gevraagd,
dat niet van hem zelf was: voedsel, kleren, land,
sieraden, paarden, olifanten. Hij wilde altijd al
iets weggeven dat helemaal van hemzelf was. Hier
was de kans om dat te doen. Daarom vond hij het
goed. 'Maar', zei hij, 'mijn vrouw is in het bos.
Blijf deze dag hier, zodat de kinderen morgen
kunnen vertrekken met de zegen van hun moeder.'
Jujaka dacht: 'Dat gaat niet goed' en vroeg om het
onmiddellijke vertrek van de kinderen. Hij zei dat
zijn vrouw geen moment kon wachten en hevig
verlangde naar de komst van de kinderen om haar te
dienen in haar huishouding. Toen begreep
Vessantara pas dat zijn kinderen werden weggenomen
als slaven. De kinderen begrepen het ook en
vluchtten het bos in. Vessantara vond het
verschrikkelijk, maar wilde niet terugkomen op
zijn woord en bood aan om ze te zoeken. Hij volgde
hun voetsporen, vond ze en toen zij hoorden waarom
hij dit alles deed, gaven de onschuldige kinderen
toe. 'Laat de oude man doen met ons wat hij wil',
zei Jali. 'Ik zal mijn vader gehoorzamen.'
Kanchana viel huilend aan de voeten van haar vader
en greep zijn enkels vast. De oude man haalde een
touw uit zijn zak, bond de voeten van de
prinselijke kinderen aan elkaar en droeg ze als
gevangen zwijntjes weg. De tranen stroomden uit
Vessantara's ogen. Terwijl hij zich beheerste,
lukte het hem nog een prijs te bepalen voor zijn
kinderen. Hij zei tegen zijn zoon: 'Jali, als je
je vrij wil kopen, moet je de man duizend
goudstukken geven. Je zuster is een mooie prinses
en zij kan alleen worden vrijgekocht door een
koning, niet alleen met goudstukken maar ook met
een kudde olifanten, paarden en slaven.'
Toen de onschuldige kinderen werden geslagen en
weggevoerd door Jujaka, schoten er allerlei
gedachten door Vessantara's hoofd. De eerste was
de man achterna te gaan, hem te doden en de
kleintjes terug te brengen. Maar nee, dat zou niet
goed zijn; iets geven en dan terugkrabbelen
vanwege het verdriet van de kinderen, was niet in
orde. Toen werd hij filosofisch. Deze pijn,
bedacht hij, wordt veroorzaakt door
aanhankelijkheid. Hij moest zich daarom losmaken
van zijn verlangens en kalm worden. Toen dacht hij
aan Maddi. Wat zou ze doen als ze terugkwam en
haar kinderen niet zag? Kon zij de pijn verdragen
als zij hoorde dat haar kinderen waren weggegeven?
Toevallig kwam Maddi die avond later terug dan
gewoonlijk. Ze was er aan gewend de kinderen op
het pad te vinden en toen ze hen niet zag, begon
ze te roepen. Er kwam geen antwoord en zo bereikte
ze Vessantara. Toen ze zag dat hij stil naar haar
keek, vroeg ze wat er met de kinderen gebeurd was.
Vessantara zei niets. Ze zocht overal rond de hut
en in de omgeving. Toen ze terugkwam, zag ze er
heel treurig uit, maar Vessantara bleef stil. Ze
vroeg hem nog eens en nog eens waar de kinderen
waren, maar hij antwoordde niet. Ze verlangde naar
haar kleintjes en ging opnieuw zoeken. Pas in de
nacht keerde ze terug naar haar cel met de
gedachte dat ze dood waren. Vòòr de zon opkwam was
Maddi terug aan de voeten van haar man en
beklaagde het verlies van de kinderen. Ze viel
flauw van verdriet. Hij besprenkelde haar met
water en toen ze weer bij zinnen kwam, vroeg ze:
'Mijn heer Vessantara, waar zijn de kinderen?'
Eindelijk gaf hij antwoord: 'Ik heb ze weggeven
aan iemand die ze nodig had.' Maddi's volgende
vraag schokte hem: 'Liefste, als je de kinderen
hebt weggegeven, waarom liet je me dan de hele
nacht huilen, zonder een woord te zeggen?' Toen
vertelde Vessantara aan Maddi wat er gebeurd was
en waarom hij de kinderen had weggegeven. Zij
bevestigde dat dit de edelste gift was die iemand
kon bedenken en voegde er aan toe:
'Ik verheug me! Een grotere gave met pijn
is niet mogelijk. Bid en laten we kalm zijn.'
De koning der goden volgde in de hemel hun
gesprek. Vessantara kon niet vermoeden dat een
laatste test van zijn vrijgevigheid op hem
wachtte.
'Als nu een slecht mens bij Vessantara kwam en om
Maddi zelf vroeg, wat zou hij dan doen?', vroeg
Sakka zich af. 'Als hij haar zou weggeven, zou hij
niets meer hebben. Maar als hij het deed, zou hij
de hoogste graad van heiligheid bereikt hebben. Ik
zal hem zelf op de proef stellen.'
Er was een goede reden om zelf te gaan. 'Als hij
haar aan mij geeft, kan hij haar niet aan iemand
anders geven en dan geef ik haar tenslotte terug.'
Sakka vermomde zich als kluizenaar en verscheen
voor Vessantara. Na een kort gesprek, vroeg
Vessantara wat hij voor hem kon doen. Het antwoord
was meteen ter zake.'Ik ben oud, maar ik ben hier
gekomen om te vragen om uw vrouw Maddi. Geef haar
aan mij.'
Hij verwachtte een antwoord als: 'Gisteren gaf ik
mijn kinderen weg, hoe kan ik u mijn vrouw geven
en alleen achterblijven in het bos.' Maar nee, dat
was niet het antwoord. Vessantara nam snel wat
water en goot het over zijn rechterhand, als teken
van een gift, en liet Maddi naar de kluizenaar
gaan. Sakka keek naar Maddi, hoe zij reageerde.
Zij sprak luid deze woorden:
'Vanaf mijn jeugd was ik zijn vrouw.
Laat hem doen wat hij wil: ik blijf trouw.'
De test was compleet. De Heer onthulde zijn ware
wezen. Hij prees hen beiden om hun
onafhankelijkheid. Zij hadden bewezen dat zij niet
gebonden waren aan de aardse werkelijkheid. Hij
gaf haar terug aan Vessantara en vertrok nadat hij
hen tien wensen had laten doen.
Terwijl Vessantara en Maddi verder leefden in
de hut, waren de kinderen blootgesteld aan de
genade van de wrede koopman. Als zijn slaven
moesten ze niet alleen de vuile karweitjes van
zijn vrouw opknappen; ze moesten hun meester ook
vergezellen op zijn reizen. Tijdens één zo'n
bezoek kwam hij in het koninkrijk van Sivi, waar
hun grootvader een vreemde droom had. De droom
ging over een man die met twee bloemen naar hem
toe kwam en die, toen hij ze kreeg, met veel
liefde tegen zijn borst omhoog groeiden. De
droomuitlegger zei het volgende: 'Er zullen twee
mensen uit uw omgeving, die lang afwezig zijn
geweest, terugkeren.'
Een boodschapper van de koning zag in de stad twee
kinderen die wel van goud leken. Ze waren in het
gezelschap van een oude man. De drie werden voor
de koning geleid. Onder indruk van de koninklijke
soldaten vertelde Jujaka hoe hij aan de kinderen
kwam. Toen een hoveling een spottende opmerking
maakte over Vessantara, die zo idioot was zijn
eigen kinderen als slaven weg te geven, kon de
jongen zich niet langer stilhouden. Hij nam het op
voor zijn vader. 'U mag hem niet bespotten! Wat
hij gaf is goed gegeven.'
De koning was trots op zijn kleinzoon. Hij zei dat
ze bij hem moesten komen en omarmde ze terwijl zij
zich aan zijn borst vlijden. Maar Jujaka liet ze
niet zo maar gaan. De koning moest voor de
kinderen betalen: de prijs die Vessantara had
bepaald. Hij deed het zonder aarzelen en toen
droeg hij Jali op zijn heup en Kanchana kwam bij
haar grootmoeder. Jujaka kreeg een koninklijk
vertrek waar hij uit kon rusten op een kostbaar
bed en waar hij de heerlijkste gerechten mocht
eten.
De volgende dagen vertelden de kinderen over hun
leven in het bos. Hoewel hun ouders gezond waren,
was het leven daar heel moeilijk. Vooral hun
moeder had het zwaar. De koning was boos dat hij
om het volk zijn zin te geven zijn zoon had moeten
wegsturen. Wat had hij aan zijn rijkdommen? Het
enige dat hij nu nog wilde, was de terugkeer van
Vessantara, die het koninkrijk weer moest
besturen. Jali begreep heel goed dat zijn vader
niet uit zichzelf zou terugkeren. De enige manier
was dat de koning hem zelf moest ophalen, legde
hij uit.
Koning Sanjaya, begeleid door de koningin en de
kleinkinderen maakten alles klaar voor de reis
naar de berg Vamka. Onder het bevel van de
generaal werden ze in de dichte bossen
voorafgegaan door het het leger. Jujaka moest de
weg wijzen, maar hij stierf onderweg. Toen moest
Jali als gids optreden. Op de zevende dag
bereikten ze hun doel.
Toen Vessantara de olifanten hoorde, was hij eerst
bang dat het leger zijn vader had vermoord en nu
op hem afkwam. Maddi stelde hem gerust. Ze zei dat
niemand hem pijn kon doen. Vanaf de heuveltop
zagen zij toen de koning en de koningin naar de
hut komen. Ze waren heel gelukkig toen ze zagen
dat hun kinderen daar achteraan kwamen.
De koning vroeg Vessantara officieel of hij zijn
koninklijke plichten weer op wilde nemen.
Vessantara
trok zijn kluizenaarskleed uit. Maddi volgde hem
en samen werden ze opgenomen in de koninklijke
tent.
Een paar dagen vierden ze feest in het bos. De
koning vroeg de generaal: 'Is de weg terug vrij
voor mijn zoon?' 'Ja heer', antwoordde hij. 'Het
is tijd om te gaan.'
De stad was versierd om de edele prins te
verwelkomen. De mensen waren blij met hun beroemde
prins. Hij bestuurde het rijk lange tijd en na
zijn dood werd hij opgenomen in de hemel.
EINDE
Toelichting:
Deze verhalen werden in Nepal
verteld om de leer van Boeddha op een gemakkelijke
manier duidelijk te maken. Ze werden opgetekend
door Bala Sivaram en Eva Kipp en door Remco Ekkers
uit het Engels vertaald en bewerkt.
Remco Ekkers,
vertaler
Bron:
Klik
hier voor de Homepage van Remco Ekkers
Mijn Bron De volksverhalenAlmanak
|