Garuda Toen - lang geleden - de vogel Garuda uit zijn ei
kroop, had hij meteen honger. Hij zei tot zijn
moeder: "Geef me te eten." Zijn grote moeder zag
haar zoon staan. Hij was sterk en groot als een
berg. Ze zei: "Mijn zoon, een honger als die van
jou kan ik onmogelijk stillen. Ga naar je vader,
Kasyapa, die woont aan de oever van de rivier
Lauhitya; hij eet weinig en denkt veel na. Vertel
hem wat je wilt en doe wat hij je zegt; dan zal je
honger gestild worden."
Garuda vertrouwde op haar woorden en vloog snel
als de wind naar de oever van de Lauhitya. Daar
zag hij zijn vader, de grootste der zieners,
gloeiend als het vuur. Garuda maakte een diepe
buiging en sprak: "Ik ben uw zoon, o grote ziel,
ik heb honger. Geef me iets te eten." Kasyapa
verzonk in diepe gedachten, herkende in de vogel
zijn zoon en zei: "Aan de kust van de oceaan leven
honderdduizend slechte inboorlingen. Eet hen op en
wees gelukkig. Zij zijn een plaag zoals kraaien op
een bedevaartplaats. Maar pas op: een brahmaan
houdt zich tussen hen verborgen. Zorg ervoor dat
zijn leven gespaard blijft."
Zo gezegd, zo gedaan, de vogel vrat de
inboorlingen op. Maar zonder dat hij er erg in had
werkte hij ook de brahmaan naar binnen. Deze bleef
in zijn keel steken en Garuda zag geen kans om hem
in te slikken noch om hem uit te spuwen. Hij ging
naar zijn vader en zei: "Vader, het een of ander
schepsel is in mijn krop blijven steken en ik kan
er niets tegen doen." Kasyapa antwoordde: "Heb ik
je niet gewaarschuwd? Het is de brahmaan. Had je
dat dan nog niet begrepen?" Daarop sprak hij tot
de brahmaan: "Kom eruit." Maar de brahmaan bleef
zitten waar hij zat en zei tegen de grote Kasyapa:
"Deze inboorlingen zijn altijd mijn vrienden
geweest. Het zijn goede lieden. Ik zal met hen
meegaan, hetzij naar de hemel, hetzij naar de hel.
Als deze vogel mij en mijn vrienden niet vrijlaat,
dan zal ik in zijn binnenste sterven. Dit is mijn
plechtige belofte."
Uit vrees dat Garuda brahmanenmoord zou plegen
zei Kasyapa tegen zijn zoon: "Spuug die brahmaan
en zijn barbaren uit." Garuda deed wat zijn vader
hem bevolen had. Hij spuwde de brahmaan uit en
daarna de paria's, die uit zijn bek rolden en in
alle richtingen over bergen en door bossen
verdwenen. De vogel zei weer tegen zijn vader: "Ik
heb een vreselijke honger." Kasyapa antwoordde
mild: "Ergens in de oceaan leven twee kanjers van
wezens, een reusachtige olifant en een schildpad
die net zo groot is. Zij zullen jouw honger kunnen
stillen."
Garuda vloog pijlsnel weg en weldra had hij de
olifant en de schildpad gevonden. Hij greep ze in
zijn klauwen en vloog ermee als een bliksemschicht
door de lucht. Samen met zijn prooi was zijn
gewicht nu echter zo groot dat zelfs de hoogste
berg hem niet kon dragen. Met de snelheid van een
stormwind vloog hij verder en verder. Na
tweehonderdduizend mijl streek hij neer op de tak
van een reusachtige appelboom. Door het gewicht
brak de tak af. Bang dat het vallende gevaarte op
aarde koeien en brahmanen zou doden, ving de
sterke vogel de vallende tak op.
De god Vishnu, die de vorm van een gewoon mens
had aangenomen, was op dat moment in de buurt. Hij
zag de grote vogel met al zijn lasten door de
lucht cirkelen en zei: "Vogel, wie ben je en
waarom vlieg jij hier rond met die enorme tak en
die reusachtige olifant en die grote schildpad?"
"Ik ben Garuda, de zoon van Kasyapa. Het is de
beschikking van het lot geweest dat ik als een
vogel geboren ben. Ik vlieg hier rond met deze
twee wezens op zoek naar een plek waar ik ze kan
opeten. Aarde, bergen noch bomen kunnen me dragen.
Van grote hoogte zag ik in de verte een appelboom
staan. Ik landde op een van zijn takken en wilde
net aan mijn maal beginnen toen de tak afbrak. Nu
vlieg ik ermee rond uit vrees dat wanneer de tak
valt, hij miljarden koeien en brahmanen zal doden.
Ik ben ten einde raad.
Wat moet ik doen? Waarheen kan ik gaan? Wie of wat
zal mijn gewicht kunnen dragen?"
Hierop antwoordde de god: "Strijk neer op mijn
arm en eet die schildpad en olifant van je op."
Garuda zei: "De hoogste berg kan me niet houden,
dus hoe zou jij dit wel kunnen doen. Wie, behalve
Vishnu, zou mijn gewicht kunnen dragen?" - "Een
wijs mens volbrengt zijn taak, doe jij wat je te
doen staat. Als je klaar bent zul je weten wie ik
ben."
De vogel keek de man aan, dacht even na en
terwijl hij zei: "Zo zal het zijn," streek hij op
zijn krachtige arm neer. Deze bewoog niet onder
het gewicht van de vogel. Garuda liet de tak in de
bergen vallen. Toen die de grond raakte beefde de
gehele aarde met haar bossen en al haar bewoners.
Garuda at snel de olifant en de schildpad op,
maar toen hij klaar was had hij nog steeds honger.
Vishnu begreep dat de vogel nog niet genoeg had
gegeten en hij zei: "Eet het vlees van mijn arm,
dan zul je tevreden zijn." Garuda begon hongerig
van het overvloedige vlees van de arm te eten. Hoe
hij ook at, er verscheen geen wond. De wijze vogel
vroeg aan Vishnu: "Wie ben jij en welke
wederdienst kan ik jou bewijzen?"
De god sprak: "Weet dat ik Vishnu ben, gekomen
om jou een gunst te verlenen." En om zijn woorden
kracht bij te zetten liet hij de vogel zijn ware
vorm zien; gekleed in het geel, donker als een
regenwolk, stond hij daar schitterend, met vier
armen waarmee hij een schelp, een knots, een
discus en een lotus vasthield. Toen Garuda dit zag
boog hij: "Waarmee kan ik u van dienst zijn,
opperste wezen?"
Vishnu, de god der goden zei: "Wees mijn
rijdier, dappere vriend, voor nu en voor altijd."
Daarop antwoordde de vogel: "Ik voel me
begenadigd, o heer van de goden. Mijn bestaan
heeft goede vruchten opgeleverd nu mijn ogen u
aanschouwd hebben."
EINDE
|