Feeën
Adisa keek Ifi aan en begon te lachen. De fee
keek zo ernstig en leek op het punt te staan om in
huilen uit te barsten en Adisa kon werkelijk niet
begrijpen waarom Ifi zou moeten huilen. Het was zo
heerlijk hier in het veld dat niemand kon huilen
van verdriet. Echt niet. Adisa stond op het punt
om het Ifi te vragen waarom ze moest huilen toen
de kleine fee het niet meer hield en hartgrondig
begon janken en dat deden Feeën haast nooit,
janken dan. Adisa stond erbij en keek er naar en
wist niet wat hij moest doen. Ten einde raad legde
hij zijn hand om haar schouder en vroeg maar wat
er was. Ifi snikte slechts en kon even geen woord
meer uitbrengen. Adisa begon zich nu echt zorgen
te maken want zo was Ifi helemaal niet. Ze lachte
altijd en was vrolijk. Als ze zo huilde dan moest
er wel iets ergs aan de hand zijn. Hij boog zich
dieper over haar heen en vroeg voor de tweede keer
wat er aan de hand was.
We moeten hier weg, snikte Ifi en Adisa begreep
er helemaal niets van. Weg, hier vandaan, nee, dat
moest een grap zijn. Maar waarom huilde Ifi dan
als het toch een grap was? Zou het dan toch waar
zijn, nee, Adisa kon het niet geloven. Hij keek
nog eens om zich heen en stammelde toen
verbijsterd, waarheen dan? Ifi snikte nog maar
eens een keer en zei toen: naar veiligheid, de
raad heeft besloten dat het hier te gevaarlijk
wordt. De mensen komen er aan, fluisterde Ifi
zachtjes want iedereen wist dat als je heel hard
mensen zei, je ongeluk over iedereen afriep en dat
wilde Ifi natuurlijk niet. Dat iedereen ongelukkig
zou worden.
We moeten hier weg zijn voor de mensen onze
vinden. Je weet wat mensen doen als ze Feeën
vinden en dat gun je niemand.
Reken maar dat Adisa en Ifi wisten wat mensen
met Feeën deden. Mensen deden je pijn en
vermoordde je. Mensen sloten je op in kooitjes en
dan moest je zingen tot je er dood bij neer viel.
Een fee hoort niet in een kooitje en een fee
hoorde alleen te zingen als een fee daar zelf zin
in had. Daar. Het was gedacht en Ifi en Adisa
konden opgelucht ademhalen want als je dat niet
allemaal dacht als je mensen had gezegd dan
gebeurde het en Ifi en Adisa wilde niet in een
kooitje opgesloten worden en dan zingen tot je er
dood bij neer viel. Ze genoten teveel van de
bloemen en het bos en hun vrijheid want een fee
hoorde vrij te zijn. En ja, als er mensen aan
kwamen dan moesten Feeën maken dat ze weg kwamen
want om een of andere reden konden Feeën en mensen
niet samenleven.
Weg, dacht Adisa droevig en keek nog een keer om
zich heen.
De bloemen stonden er dit jaar mooi bij. De
Feeën hadden goed werk geleverd. Zelfs nu zag
Adisa hoe Kofi en Masego de kelk van de bloem in
doken om daar het stuifmeel uit te halen om de
volgende bloem te bevruchten. Kofi en Masego zaten
al aan de rand van de bloemenperk en dat betekende
dat het werk er bijna op zat en zo vroeg in het
jaar. Maar er waren veel Feeën om het werk te doen
en vele handen maken het werk lichter, wist Adisa.
En nu moesten ze weg. Weg uit deze pracht. Weg uit
deze bekende omgeving. En waarheen konden ze gaan.
De mensen waren overal en Adisa wist geen plek
waar ze niet waren maar misschien wist Yejide het
wel. Ze was wijzer dan hem en wist ontzettend
veel. Wijzer en ouder en Adisa besefte ineens dat
er heel veel van die oude fee afhing.
Weet zij nog een veilige plek? Adisa keek om
zich. Waarheen konden ze gaan? In de verte waren
de huizen van de mensen te zien en hoeveel keer je
ook om je heen draaide, je zag ze overal. Huizen,
boerderijen, wegen en stinkende dingen op ijzeren
staven die lawaai maakten en niks zagen want ze
denderden zo door je heen. Adisa huiverde en Ifi
kwam dichter bij hem staan. Ze wilde getroost
worden en Adisa begreep wel waarom. Elke reis was
gevaarlijk, ook een reis naar veiligheid. En een
reis wordt nog vervelender als je je eigen huis
moet achter laten om nooit meer terug te komen.
Wat stond ze allemaal te wachten en even dacht ook
Adisa niks om zich zelf te vergeten in Ifi.
Zo moeten jullie niet werken? Een koude stem
klonk achter Adisa en Ifi. Zuri! Adisa en Ifi
draaiden zich om en keken Zuri aan.
We moeten werken ja, maar andere zaken houden ons
ook bezig, snauwde Ifi. Kwaad dat Zuri hen
beslopen had want iets anders kon je het niet
noemen en Ifi fladderde omhoog en verschoot van
kleur om Zuri te laten merken dat ze boos was.
Ah, zei Zuri en ze deed net of ze de
kleurveranderingen van Ifi niet zag. Onze vlucht
naar buiten, ze lachte een beetje vreemd en Adisa,
die het niet begreep, keek haar verbaasd aan. Hij
vloog een beetje van Zuri weg en vroeg toen,
vlucht, hoe zo, vlucht naar buiten? Zuri keen
Adisa minzaam aan en grijnsde weer haar grijns
toen Ifi naast haar vriendje kwam vliegen.
Zij wil niet vluchten, ze wil vechten, en Ifi
fladderde in een diep zwarte kleur toen ze het
zei. Adisa verschoot ook naar diep blauw want dit
was ongehoord. Feeën vechten niet. Feeën zorgen
voor nieuw leven. De pracht van de bloemenperk
bewees hoe goed de Feeën in dat werk waren. Zorgen
dat er nieuw leven kwam, nieuwe bloemen, nieuwe
bomen. Zodat nieuwe dieren voedsel konden vinden
om weer nieuw leven voort te brengen. Feeën die
vechten, nee, dat kon niet, dat hoorde niet en dat
moesten Feeën ook niet doen, vond Adisa. Een Fee
die doodt is geen Fee maar een ... Adisa wist niet
wat een Fee was die doodt maar goed was het niet.
Hij keek Zuri aan en rilde toen hij haar gezicht
zag.
Wordt het niet tijd dat je zelf gaat nadenken
Adisa. Zuri wist nog niet dat Adisa zijn keuze had
gemaakt en wilde hem nog overhalen. Adisa
diepblauw werd pik zwart en Zuri wist dat het te
laat was. Te snel en te onverwachts, dacht ze, ik
had hem tijd moeten geven. Hem moeten
voorbereiden. Ifi had daar echter een stokje voor
gestoken. Ja, het was eigenlijk Ifi's schuld en
Zuri keek Ifi boos aan. Ifi keek boos terug en
haar kleur werd nog zwarter dan het al was.
Vechten is niet goed, bemoeide Adisa zich er mee,
het is beter om te vluchten dan om te doden.
Zuri fladderde omhoog en spreidde haar armen, en
dit achter laten, zei ze boos en Adisa zag de
schoonheid weer van het bos en zijn hart verkilde.
Ergens had Zuri gelijk, dit was hun huis en wat
hadden mensen hier te zoeken? Hij wilde dat zeggen
maar Ifi hield hem tegen.
Als we blijven, verliezen we niet deze plek dan
verliezen we ons zelf, zei Ifi en dat zette Adisa
aan het denken. Hij fladderde weg en liet de twee
achter. Adisa wilde nadenken. Hij vloog naar de
rand van de bloemenperk en ging zitten op een
prachtige roos. Rozen waren zijn favorieten en
Adisa zat hier graag om over dingen na te denken.
Adisa deed niks haastig en dacht graag eerst na
voor hij iets deed en dat kon soms best lang
duren. Adisa wist dat zijn vriendjes hem een slome
vonden maar hij kon er zelf niets aan doen. Hij
kon niet zomaar een avontuur in vliegen zoals zijn
vriendjes Chinwe en Ngozi. Hij moest er altijd
over nadenken en dat deed hij nu ook.
Weg. Adisa had hier zijn hele leven gewoond en
nu moest hij weg. Vluchten voor mensen die alles
kapot maakten. Waar moesten ze heen? Wist Yejide
een veilige plek, was er wel een veilige plek.
Adisa dacht na.
Denken is goed, zei een stem achter hem, soms moet
je echter ook gewoon doen.
Adisa vloog omhoog en maakte een salto en keek
toen naar de stem achter hem. Yejide, schreeuwde
hij het uit en lachte en omarmde zijn tante. Hoe
gaat het met u? Adisa keek Yejide aan en kon er
niet onder uit dat ze ouder was geworden.
Ik ben ouder geworden, zei Yejide. Dat deed ze
nu altijd, raden wat Adisa dacht. Adisa lachte,
mooier wilde ik zeggen.
Ja, ja, schooier, ik dacht wel dat je hier zou
zitten, het is hier mooi hé, het is eigenlijk
zonde om dit allemaal achter te laten.
Waarom doen we het dan, vroeg Adisa haar.
De mensen komen er aan en we kunnen ze niet tegen
houden. Als we vrij willen blijven, zullen we weg
moeten gaan.
Waarheen dan, onderbrak Adisa haar radeloos, waar
kunnen we heen en zijn kleur werd een wanhopig
geel.
Ik weet het niet Adisa, weg, daarheen of daarheen.
maak niet uit, zolang we hier maar niet blijven.
Adisa keek naar waar ze wees en vroeg zich af
waarom ze nu juist daar heen wilde.
Iedere richting is goed, Adisa, mensen zijn nu
overal en door hier weg te gaan, winnen we tijd.
We moeten klaar zijn voor de grote oversteek en
zijn dat nog niet. De tocht brengt ons
uiteindelijk in veiligheid al zullen sommigen dat
niet meemaken. Adisa zag ineens weer Feeën in
kooien, zingen tot ze er dood bij neer vielen en
huiverde.
Niet iedereen redt het, stammelde hij bedremmeld.
Yejide schudde haar hoofd.
Nee, Adisa, niet iedereen zal veilig aan komen. Ik
hoop alleen dat wat er ook gebeurd, we de tocht
zullen voortzetten want alleen dan zullen we
veilig zijn. Wil je me dat beloven, Adisa, dat je
altijd de tocht zult voortzetten tot je de
veiligheid hebt bereikt?
Wanneer bereiken we die veiligheid dan, vroeg
Adisa zacht en zijn kleur verschoot naar diep rood
omdat hij er verlegen onder was.
Als we de grote oversteek hebben gemaakt,
antwoordde Yehide. Adisa vloog zenuwachtig op,
zijn kleur verschoot naar onrustig rood.
Rustig Adisa, Yejide hief haar hand op en haar
kleur werd een kalmerend groen, je zult het weten
als de grote oversteek wordt gemaakt. Geloof me,
je zult het weten, en haar kleur werd pimpelpaars,
de kleur van grote overtuiging.
Adisa geloofde haar en dacht na. Hij wilde haar
wel beloven dat hij door zal gaan wat er ook
gebeurde maar het ging allemaal te snel, te
haastig. Nog geen vijf minuten geleden had hij
niet over vertrek nagedacht en nu moest hij al
beloven door te gaan tot ze veilig waren. Hij kon
het niet. Niet zo snel. Adisa wilde wel maar kon
het niet.
Yejide zag het en lachte. Denk er rustig over
na jongen, je hoeft me nu niet te antwoorden.
Morgen is vroeg genoeg. Lukt dat?
Adisa knikte, ja morgen moet lukken als Yejide al
zijn vragen zou beantwoorden en de hele nacht tijd
voor hem had zodat ze er samen over na konden
denken, moest morgen wel lukken.
Yejide groette hem echter en vertrok, een radeloze
Adisa achterlatend. Hoe kon hij nu in zijn eentje
nadenken over iets waar hij helemaal niets van
wist? Adisa zuchtte en fladderde naar beneden en
ging zitten op de breekbare roos. Voorzichtig want
Feeën probeerden leven te maken, niet te breken en
dat was het antwoord wat Adisa zocht.
Yejide wilde wel blijven. Het ging echter
gewoon niet. Ze moest een nacht voorbereiden want
er moest een beslissing worden genomen. Maanden
had ze nu al rondverteld dat de feeën hier weg
moesten, ze waren niet gegaan. Yejide had er
genoeg van. Morgenavond zou ze de knoop
doorhakken. Morgenavond moesten de feeën een
beslissing nemen, weggaan of blijven en zij moest
er voor zorgen dat zoveel mogelijk feeën met haar
mee zouden gaan. Yejide had de knoop voor zich
zelf al doorgehakt. Wat er ook gebeurde, zij ging
en ze hoopte dat Adisa met haar mee zou gaan en
Ife, Imamu, Tjoka en Kofi. Zenuwachtig verkleurde
Yejide violet. Ze had de feeën flink bewerkt maar
zelfs nu wist ze nog niet zeker of ze echt mee
zouden gaan.
Kun je ze achterlaten? Yejide wist het niet. Ze
hield ontzettend veel van al haar feeën. Zelfs van
Zuri, zo boos, altijd zo kwaad, altijd zo woest,
altijd bereid om te vechten. Yejide kende het
gevaar dat daarin schuilde. Feeën die vochten,
konden geen feeën blijven. Ze werden iets anders.
Het was een vorm van overgang wist Yejide maar dan
de andere kant op. Ik moet dat zien te voorkomen,
dacht Yejide, zelfs Zuri moet ik zien te redden,
juist Zuri. Ze was aangekomen bij haar bloemenhuis
en streek neer om nog wat slaap te pakken en
terwijl ze haar ogen dicht deed, dacht ze nog:
morgenavond is de nacht en ik moet iedereen mee
zien te krijgen. Onrustig viel ze daarna in slaap
en droomde van de nacht en dat het allemaal zou
lukken. Het was een gelukkige droom.
Zuri zag Yejide in slaap vallen. Een diepe
frons ontsierde haar gezicht. Voor haar kwam de
nacht te vroeg. Ze was één van de laatste die het
gehoord had. Net zoals Adisa en Ife. De jongeren
waren expres zo laat ingelicht vertelde Masego, om
te voorkomen dat ze zich zorgen maakten. Zuri
snoof. Ja, ja, zorgen maken we ons toch over de
vlucht, of we nu vroeg of laat worden ingelicht.
Nee, Yejide had het gewoon slim gespeeld. Eerst de
ouderen aan het idee laten wennen en daarna de
jongeren er mee overvallen zodat ze op de
vergaderingnacht haar zin kon doordrijven. Zuri's
frons werd dieper. Ze wist niet wat ze er aan kon
doen, ze wist niet hoe ze Yejide kon tegenhouden
want zij wilde hier niet weg. Dit was haar huis en
de mensen hadden hier niets te zoeken.
Imamu zag Zuri loeren naar Yejide. Hij had er
geen ander woord voor ook al was het een lelijk
iets om je mede fee van te verdenken. De frons op
het gezicht van Zuri sprak echter boekdelen. Imamu
wilde Yejide waarschuwen maar waar voor? Kijken
staat vrij. Hij mocht Zuri echter niet, ze had hem
kraai genoemd en hij wist bijna zeker dat Zuri ook
Yejide moeilijkheden zal bezorgen. Ongemakkelijk
draaide Imamu zich om en vloog naar zijn eigen
huis. Morgen was de nacht en moesten ze beslissen
of ze bleven of niet en hij vloog langs zoveel
mooie, bekende plekjes vol herinneringen dat Imamu
bijna besloot om te blijven. Tot hij weer aan de
dwerg dacht en de mensenkinderen die haar
opjaagde. Tot hij weer aan Tjoka dacht met zijn
gebroken vleugels en toen wist hij dat de feeën
niet konden blijven en verdrietig vloog hij zijn
huisje binnen en viel in een onrustige slaap.
Nkechi zag hoe haar zoon in een onrustige sliep
viel en wist wel waarom. De nacht morgen. Het
hield haar ook bezig. Ze had haar hele leven hier
gewoond en om dat achter te laten viel niet mee.
Voorzichtig stond ze op en vloog naar de rand van
het bloemenveld en keek naar het licht in het
donker. Nkechi wist wat de lichten waren. De
huizen van mensen. De vervoersmiddelen van mensen.
De fabrieken van mensen. Zo dichtbij. Nkechi
huiverde. Zo dichtbij, zo onafwendbaar. Hierdoor
wist Nkechi dat de nacht morgen eigenlijk alleen
voor de vorm was want de feeën hadden geen keus.
Het was weggaan of opgeslokt worden en iedereen
wist wat mensen met feeën deden. Opsluiten en ze
laten zingen. Nkechi huiverde. Nee, ze moesten weg
maar tot ze weggingen kon ze afscheid nemen van
alle bekende plekken dus vloog Nkechi in de nacht
naar al haar lievelingsplekjes.
Tjoka zag Nkechi vliegen en wilde nog roepen.
Zijn gebroken vleugels hielden hem tegen.
Misschien wilde Nkechi wel hard rondvliegen en dan
kon hij haar nooit volgen. Nkechi zou gedwongen
zijn af te remmen, langzamer te vliegen, om Tjoka
op sleeptouw te nemen en Tjoka wilde geen last
zijn dus zei hij niets. Tjoka mistte het vliegen.
Tjoka mistte de vrijheid van de lucht. Tjoka wist
dat hij niet mee kon gaan. Hij boog zijn hoofd en
huilde geruisloos. Nee, hij kon niet meegaan. Hij
zou de feeën alleen maar ophouden en als er gevaar
was, was snelheid belangrijk wist Tjoka dus kon
hij niet meegaan. Hij was te traag. Tjoka rekte
zich om zijn pijnlijke vleugels te strekken. Hij
zou hier blijven en sterven en uit één vallen in
honderd duizend sterretjes die als zaadjes op de
grond zouden vallen en achteraf zouden de mensen
zeggen, raar dat hier alles zo mooi bloeit en een
meter verderop niets. Hoe zou dat toch komen en
hij Tjoka zou weten hoe dat kwam en daarover moest
Tjoka toch wel lachen.
Tjoka zag Nkechi vliegen en wilde nog roepen.
Zijn gebroken vleugels hielden hem tegen.
Misschien wilde Nkechi wel hard rondvliegen en dan
kon hij haar nooit volgen. Nkechi zou gedwongen
zijn af te remmen, langzamer te vliegen, om Tjoka
op sleeptouw te nemen en Tjoka wilde geen last
zijn dus zei hij niets. Tjoka mistte het vliegen.
Tjoka mistte de vrijheid van de lucht. Tjoka wist
dat hij niet mee kon gaan. Hij boog zijn hoofd en
huilde geruisloos. Nee, hij kon niet meegaan. Hij
zou de feeën alleen maar ophouden en als er gevaar
was, was snelheid belangrijk wist Tjoka dus kon
hij niet meegaan. Hij was te traag. Tjoka rekte
zich om zijn pijnlijke vleugels te strekken. Hij
zou hier blijven en sterven en uit één vallen in
honderd duizend sterretjes die als zaadjes op de
grond zouden vallen en achteraf zouden de mensen
zeggen, raar dat hier alles zo mooi bloeit en een
meter verderop niets. Hoe zou dat toch komen en
hij Tjoka zou weten hoe dat kwam en daarover moest
Tjoka toch wel lachen.
Kofi zag Tjoka lachen en ging weer zitten. Hij
had Nkechi ook over zien vliegen en had het
verdriet gezien op het gezicht van Tjoka. Hij
wilde de oude fee troosten maar toen hij de lach
op zijn gezicht zag, was hij weer gaan zitten.
Tjoka dacht na over Akan. Eén reis had genoeg
moeten zijn in een feeën leven en nu moest hij
weer op reis. Kofi huiverde. Reizen was
gevaarlijk. De feeën hier hadden geen idee wat hen
te wachten stond. Wil ik dat nog wel een keer
meemaken? Kofi rilde weer. Hij had geen keus.
Yejide rekende op hem. Alleen hij had wel eens
gereisd en alleen hij kon haar helpen en er was
zoveel waar hij aan moest denken. Onrustig viel
Kofi in slaap en in zijn slaap maakte hij wel
honderd lijstjes met spullen om mee te nemen en
iedere keer begon hij opnieuw want hij had het
angstige gevoel dat hij iets was vergeten.
Ife had alleen oog voor Akinyi. De kleine fee
kraaide in haar slaap en Ife kon er geen genoeg
van krijgen om naar haar te kijken. De kleine fee
was zo onschuldig, zo lief, zo vol vertrouwen. Ife
pakte het kleine handje met haar pink en de kleine
vingertjes sloten zich om die grote pink. Ife
glimlachte. Ze vroeg zich af hoe het moest, met
een kleine fee op reis, een gevaarlijke reis. Ife
maakte zich wel een beetje zorgen. Hier weg,
zuchtte ze en keek rond. Ze zou Akinyi nooit de
plekken van haar jeugd kunnen laten zien. Maar
Akinyi zal veilig zijn en dat was zo dus was het
toch goed. Ife keek op en zag Adisa vliegen en
zwaaide naar haar vriend. "Adisa zal ook voor jou
zorgen hoor Akinyi, reken daar maar op," en dat
gezegd hebbende viel ze in slaap.
Adisa zwaaide niet terug. In plaats daarvan
streek hij neer in zijn huisje en was vast van
plan om te gaan slapen. In zijn slaap dacht hij
over de tocht en over de grote oversteek en de
vergadering van morgenavond. Zoveel om over na te
denken. Adisa wist gewoon niet waar te beginnen en
zeker ook niet waar het zou eindigen. Uiteindelijk
hielden de gedachten op en viel hij in slaap. De
volgende morgen waren alle feeën te laat, tot
ergernis van de tulpen, de rozen en de madeliefjes
en enkel de vergeet-mij-nietjes zeiden niets. zij
begrepen het wel.
Bron:Verhalenwebsite
|