Ezeltje Jaja heeft dorst

Ezeltje Jaja liep te sjokken door het bos. Het was warm. Hij wist niet meer hoe hij in het bos terecht was gekomen, maar nu wilde hij echt wat drinken. Maar nergens kon hij een slootje, een rivier of zelfs maar een plasje water vinden. Jaja keek om zich heen. Wat moest hij nu doen? Hij ging even op de grond zitten om uit te rusten.

Boven hem waren de takken van een grote berkenboom. Hij zat nog maar net toen er een klein musje op de onderste tak kwam zitten. "Hallo", zei Jaja tegen het vogeltje. "Heb jij ook zo'n dorst?" "Ik niet", zei het musje. "Oh nee?", zei Jaja verbaasd, "Weet jij dan soms een plaats waar ik wat water kan drinken?". Het vogeltje keek naar Jaja en begon een beetje te lachen. "Ik weet wel een plaats", zei het musje, "maar daar kan jij niet bij! Vogeltjes gebruiken altijd kleine holletjes in de bomen van het bos waar water in blijft staan na een flinke regenbui. Daar drinken we dan als we dorst hebben, Maar die holletjes zijn hoog in de bomen, dus dat is niks voor jou" Jaja begon nu toch echt heel erge dorst te krijgen en vroeg het vogeltje of hij misschien iemand wist die wel een plekje wist waar hij wat water kon drinken. Het musje dacht even na en zei toen tegen Jaja dat hij het beste rond kon gaan lopen en het aan andere dieren moest vragen, die hij zou tegenkomen. Dat leek Jaja een goed idee. Hij stond op en ging verder het bos in. Opeens zag hij een beetje grond bewegen en het kopje van een mol stak boven de grond uit. "Hallo", zei Jaja tegen de mol. "Heb jij ook zo'n dorst?" "Ik niet", zei de mol, "maar wie ben jij? Ik zie niet zo goed, weet je". Daar had Jaja niet aan gedacht. Mollen konden als er veel licht was inderdaad niet zo goed zien. "Ik ben Jaja de ezel, heb jij echt geen dorst?", zei Jaja verbaasd, "Weet jij dan soms een plaats waar ik wat water kan drinken?". De mol keek naar Jaja en begon een beetje te lachen. "Ik weet wel een plaats", zei hij, "maar daar kan jij niet bij! Mollen zitten meestal diep onder de grond en je weet wel dat de planten met hun wortels ook water vinden diep onder de grond. Daar drinken wij mollen ook water, dus dat is niks voor jou."En het molletje dook weer onder de grond. Maar Jaja gaf het niet op. Hij liep verder en zag de hut staan van de boswachter. Hij keek naar binnen, maar er stonden alleen allemaal potten, emmers, schalen en allerlei gereedschap zoals een zaag, een schop en een grote bijl. Er was geen kraan en dus ook geen water.

Opeens hoorde Jaja buiten het gekras van een uil. "Oehoe, oehoe". En nog eens "Oehoe, oehoe". Een uil is heel wijs, wist Jaja, dus daar kon hij wel aan vragen waar hij water kon drinken. Jaja ging op het geluid van de uil af en vond hem iets verder in een prachtige grote eikenboom. De uil had zijn ogen gesloten. Een uil sliep overdag, wist Jaja, maar deze had hij toch horen roepen, dus Jaja waagde het er op om de uil aan te spreken: "Hallo mevrouw uil, u riep net dus ik denk dat u wakker bent, mag ik u alstublieft iets vragen? Het is echt heel belangrijk", probeerde Jaja voorzichtig. De uil zuchtte even en deed toen één oog open. Ze keek naar beneden en zag daar Jaja staan. "Ik riep inderdaad", zei ze,"Dat doe ik altijd als ik voel dat er onweer in de lucht zit. Daar waarschuw ik de andere dieren in het bos mee, weet je. Maar nu ik toch wakker ben, wat is er zo belangrijk?". Jaja keek een beetje treurig. "U bent toch het wijste dier in dit bos?", vroeg hij en hij ging door: "Daarom dacht ik wel te kunnen vragen waar ik water kan vinden om te drinken, want ik heb zo'n vreselijke dorst". De uil begon een beetje te lachen en keek nog eens naar het zielige gezicht van Jaja. "Oehoe, oehoe", zei ze weer. "Herinner je je nog wat dat betekent?" Jaja dacht even na. "Natuurlijk weet ik dat nog, er komt onweer", zei hij trots. Zo dom was een ezel toch ook weer niet, dacht hij nog. De uil keek hem nog eens aan. "Nou dan", zei ze een beetje kribbig, "dan gaat het toch regenen!". Dat begreep Jaja ook wel. Maar moest hij dan met zijn mond open gaan staan om regen op te vangen? Of moest hij soms wachten tot er plassen kwamen te liggen? Hij had nu dorst! Het liefst zou hij de regen opvangen in een... Wacht eens! Had hij niet in de hut van de boswachter een heel stel lege... "Ik weet het! Ik ga een bak buiten zetten om de regen op te vangen!", zei hij tegen de uil. De uil knikte goedkeurend en Jaja rende terug naar de hut van de boswachter.

De lucht werd al erg donker. De eerste druppels regen vielen naar beneden toen hij er aan kwam. Snel zette hij zoveel mogelijk lege bakken buiten en toen het begon te stortregenen, kon hij direct al uit een van de lage bakken wat water opslurpen. Wat was water toch lekker als je dorst had, dacht Jaja en hij ging in de ingang van de hut heerlijk naar de regen liggen kijken.

door Elly-Ann van Luxemburg