De drie zusters van Kobi

Er was eens een moeder die drie dochters had: Koneya, Sofi en Abertina. De moeder was een arme vrouw die de kost verdiende met het verkopen van maïskoeken. De dochters hielpen haar zo goed mogelijk bij het pellen en wassen van de maïskolven, het fijnmaken en bereiden van de maïs.

Op een dag viel er een zware regen, maar de moeder ging toch de stad in om te proberen hier en daar wat koekjes te verkopen. Toen zij thuiskwam, riep zij: "Koneya, Sofi, Abertina, waar zijn jullie?"

Toen de moeder geen antwoord kreeg, keek ze in de keuken, ze klom naar de zolder, maar nergens waren de meisjes te vinden... Ze ging naar buurvrouw, die haar vertelde dat ze de kinderen nog had horen praten en lachen toen het regende, maar toen was er een wervelstorm komen aanrazen en daarna had zij niets meer van hen gehoord. De moeder liep de straat op en riep om haar kinderen, maar die antwoordden niet. De hele stad liep zij af, maar haar kinderen waren nergens te vinden. Ze zocht tot in de districten, ze zocht zelfs in het bos, maar haar drie dochters bleven spoorloos. Wat was de moeder verdrietig. Ze begreep niet wat er gebeurd was. Waar konden haar dochters naartoe zijn gegaan?

De dagen gingen voorbij, de dagen werden maanden, maar Koneya, Sofi en Abertina waren en bleven verdwenen. Gelukkig ontmoette de arme vrouw op een dag een aardige oom die een tijdje bij haar kwam wonen. Na negen maanden werd er een zoon geboren, die de troost van zijn moeder werd. Kobi, zoals hij werd genoemd, groeide op tot een knappe, flinke jongen die zijn moeder hielp waar hij maar kon, net zoals de drie dochters hadden gedaan.

Op een dag toen zijn moeder niet thuis was, keek de jongen in een kast en zag daar keurig netjes opgevouwen drie jurken liggen en daar bovenop drie zakdoeken, drie gouden halskettingen en drie ringen. De moeder had hem nooit verteld dat hij drie halfzusjes had. Haar verdriet was zo groot dat zij niet over hen kon praten.

Kobi liep naar buurvrouw en vertelde haar wat hij had gevonden. "Die jurken, zakdoeken, kettingen en ringen waren van je zusters," zei buurvrouw direct. "Op een dag, jaren geleden, regende het verschrikkelijk en begon het ook vreselijk te stormen. Opeens werd de wind een draaiwind en sindsdien hebben wij niets meer van je halfzusjes gehoord. We denken dat de wervelstorm ze heeft opgetild en meegenomen. Niemand weet waar ze zijn gebleven..."

Toen de moeder thuiskwam, vertelde Kobi wat hij had gevonden en wat hij van buurvrouw had gehoord. "Waarom heb je me nooit verteld dat ik drie halfzusjes heb? Ik wil ze gaan zoeken," zei Kobi. "Ze zijn nergens," zei de moeder met tranen in haar ogen. "Ik heb echt overal gezocht." En ze smeekte hem: "Ga niet weg, anders blijf ik weer alleen achter." - "Maar ik kom terug, ma," zei Kobi, "en het is beter te weten of je dochters nog leven of niet."

Kobi begon te lopen en hij liep en hij liep totdat hij een oud moedertje zag met een mand vol met manya's. Kobi groette haar beleefd en vroeg of hij een paar manya-vruchten van haar kon kopen. Het moedertje gaf hem enkele manya's en wilde weten waar hij vandaan kwam en waar hij naartoe ging. Kobi vertelde haar dat hij drie zusters had die waarschijnlijk door een wervelstorm waren meegenomen. "Hoe heet je?" vroeg het moedertje. "Kobi." - "Jongen," zei het moedertje, "waarom noem je je Kobi? Je bent oud genoeg om Yakobus te heten. Wil je vanavond niet bij me blijven, dan zal ik voor je koken!"

Kobi, die zich nu Yakobus noemde, besloot die nacht bij het oude moedertje te blijven. De volgende morgen zei zij: "Omdat je me gezelschap hebt gehouden, zal ik je vertellen waar je zusters zijn. Koneya is door de wervelstorm in het land van Walvis neergezet, Abertina woont in het land van Leeuw en Sofi kun je vinden in het land van Vogel Phoenix." Wat was Yakobus blij dat hij nu wist dat zijn zusters nog leefden en dat hij zelfs had gehoord waar zij waren. "Maar hoe kom ik in die landen?"

Het oude moedertje legde hem uit dat hij moest lopen tot hij een rivier zag. Daar hield papa Geropu de wacht, die hem zou overzetten als hij dat beleefd vroeg. Daarna moest hij nog drie dagen langs de rivier lopen en bij vloed zou hij dan een groot huis zien. Daar woonde zijn zuster Koneya met Walvis.

Yakobus vertrok en alles gebeurde precies zoals het moedertje hem had verteld. Voor het open raam van het grote huis zat een dame die hij groette met: "Dag, mevrouw." De vrouw groette terug met: "Dag, meneer." Yakobus viel met de deur in huis: "Ik zeg nu wel mevrouw, maar ik bedoel "dag, zus." Weet u dat u mijn zuster bent?" - "Uw zuster?" riep de vrouw verbaasd uit. "Ik heb geen broertjes, nooit gehad, ik heb wel twee zusjes, maar die zijn net als ik in een storm verdwenen. Ik woon nu met Walvis en hij zorgt goed voor mij, maar als hij jou ruikt, slokt hij je op."

Yakobus legde uit dat hij na haar geboren was en dat hij haar was gaan zoeken, omdat hun moeder zo verdrietig was. Hij liet haar een jurk, een zakdoek, een ketting en een ring zien, die Koneya direct herkende. "Die zijn van mij! O, dan is het echt waar, dan ben jij mijn broertje!" Zij haalde hem binnen en zette hem een lekkere maaltijd voor. Plotseling hoorden zij een geraas: Uuuuuuuu. De planken van het huis kraakten en schudden: Bow, bow, bow! En daar was Walvis, die direct gilde: "Ik ruik mensen, ik ruik mensen." - "Ja, je ruikt mij," zei Koneya. "Kom nu maar aan tafel." Na het eten ging Walvis een beetje liggen en Koneya ging bij hem zitten en vroeg: "Zeg me eens, Walvis, als er een familielid van mij langs zou komen, bijvoorbeeld mijn zus of mijn broer, zou je die dan opslokken?"

Daar moest Walvis om lachen. "Ha ha ha ha ha," bulderde hij met zijn grote mond, "hoe kom je daarbij? Ik ga mijn eigen zwager of zwageres toch niet opeten? Nee, hoor, ik zou blij voor je zijn als een familielid van jou je zou komen opzoeken." Toen kwam Yakobus te voorschijn en Koneya vertelde Walvis dat hij haar broertje was. Walvis schudde hem de hand en zei dat hij welkom was. Na acht dagen zei Yakobus dat hij verder wilde om zijn twee andere zusters te gaan zoeken. Walvis was niet verbaasd: "Die ken ik, de een woont met Leeuw en de ander met Vogel Phoenix. Ik kan je wel even naar het land van Leeuw brengen, als je wilt."

Walvis nam Yakobus op zijn rug en zwom naar het land van Leeuw. Daar aangekomen zei hij: "Hier, ik geef je een stukje van mijn huid. Als je me nodig hebt, wrijf er dan over en ik kom eraan." Yakobus was daar blij mee en opgewekt liep hij naar het huis van Leeuw, waar een vrouw voor het open venster zat. De geschiedenis herhaalde zich. Eerst geloofde Abertina niet dat Yakobus haar broer was, toen liet hij haar jurk, zakdoek, ketting en ring zien en liet zij hem binnen. Ze gaf hem te eten, Leeuw stormde binnen en rook mensen... Maar ook Leeuw was blij toen hij hoorde dat zijn zwager op bezoek was gekomen en na acht dagen bracht hij Yakobus naar het land van Vogel Phoenix. Van Leeuw kreeg Yakobus een nagel om over te wrijven als hij Leeuws hulp nodig had.

Zelfde verhaal bij Sofi. Vogel Phoenix zou de ogen van Yakobus uitpikken... maar nee hoor, hij bleek voor zijn zwager een veer te hebben waarmee Yakobus hem te hulp kon roepen. Yakobus bleef slechts twee dagen bij Sofi, want hij wilde zijn moeder gaan vertellen dat haar dochters nog leefden.

Op de terugreis kwam Yakobus in een land in rouw. Overal hingen zwarte vlaggen. In een winkel waar Yakobus een sodawater ging drinken, hoorde hij dat de koning van dat land, Koning Gabergar, twaalf dochters had. Elf van hen waren al dood en nu zou de laatste ook sterven. Onder de rivier woonde namelijk een draak, een grote slang met twaalf koppen, die om de twee jaar een van de koningsdochters opeiste. Vannacht om half twaalf zou hij uit de rivier opduiken en klokslag twaalf zou hij de koningsdochter doden.

Yakobus zei tegen de winkelier dat hij de draak zou verslaan als de man hem een zwaard verkocht. De winkelier gaf hem een zwaard en Yakobus vertrok naar de rivier, waar hij de dochter van Koning Gabergar ontmoette. "Als de draak je komt halen, moet je vragen waar hij zijn geweldigheid bewaart," zei Yakobus tegen haar. Om half twaalf 's nachts begon het water verschrikkelijk woest op te spelen en daar verscheen de twaalfkoppige slang. De koningsdochter riep: "Vertel me één ding voordat je me doodmaakt. Waar bewaar je je geweldigheid?"

De slang siste: "Dat wil ik je wel vertellen, daar kan toch niemand bij. Ik woon onder de Groene Spaanse Zee. Daar ligt een ijzeren kist en daarin bevindt zich een houten kist en daarin ligt een koperen kist en in die koperen kist zit een zilveren kist en daarin ligt een gouden kist en ten slotte vind je daarin een kleine kooi met een kanarie erin. Van die kanarie krijg ik mijn geweldigheid."

Yakobus, die alles had gehoord, streek over het stukje Walvissehuid en Walvis verscheen. "Kun jij die ijzeren kist halen die zich onder de Groene Spaanse Zee bevindt?" - "Geen probleem," zei Walvis en hij was al weg. Nog twintig minuten... Walvis was binnen vijf minuten terug. Yakobus probeerde de ijzeren kist open te breken, Walvis probeerde het, maar het lukte hun niet. Nog vijftien minuten...

Yakobus pakte de nagel van Leeuw, wreef erover en Leeuw sprong te voorschijn. "Kun jij ons helpen om deze kist te openen?" Leeuw blies zich op, balde zijn spieren en brak achtereenvolgens de ijzeren, de houten, de koperen, de zilveren en de gouden kist in twee stukken en ten slotte maakte hij de vogelkooi open. O jé, voordat ze erop bedacht waren, was de kanarie al weggevlogen. Snel streek Yakobus over de veer van Vogel Phoenix. De Koning van de Vogels meldde zich onmiddellijk en werd achter de kanarie aangestuurd. Nog tien minuten...

Vogel Phoenix had de kanarie in enkele ogenblikken te pakken, en bracht hem voor Yakobus, die zijn zwaard met het bloed van de kleine vogel bestreek. Nu was de draak niet meer onoverwinnelijk. Nog vijf minuten...

Yakobus hoorde de draak sissen: "Meisje, het is bijna twaalf uur, ik moet je nu..." De slang kreeg geen kans zijn zin af te maken, Yakobus stormde op hem af: en na een vreselijke worsteling lukte het hem de twaalf koppen er een voor een af te slaan.

De koningsdochter omhelsde Yakobus en zei dat zij altijd bij hem wilde blijven. Zo trouwde Yakobus met de prinses en samen gingen zij naar Yakobus' moeder. "Schoonmoeder," zei de prinses, "je zoon heeft mijn leven gered. Ik hoop dat u bij ons in het paleis wilt komen wonen." Maar toen Yakobus' moeder van haar zoon hoorde dat haar dochters nog leefden, ging zij natuurlijk eerst naar het land van Walvis om Koneya te zien, daarna bezocht zij het land van Leeuw en bleef een paar maanden bij Abertina en natuurlijk kwam Sofi in het land van Vogel Phoenix ook aan de beurt.

EINDE

Aleks de Drie (verteller)