De drie
slangenbladeren
Er was eens een arme man, en die kon zijn
enige zoon niet meer genoeg te eten geven. Toen
sprak de jongen: "Vader, het is hier zo'n
zorgelijk bestaan, en ik ben u maar tot last, laat
mij nu liever de wereld ingaan om eens te zien of
ik mijn brood niet kan verdienen."Toen gaf de
vader hem zijn zegen en nam bedroefd afscheid. In
die tijd was de koning van een naburig land in
oorlog. De jongen nam dienst en trok te velde. En
toen de vijand er aan kwam, werd er slag geleverd,
het was een groot en gevaarlijk bestaan en het
regende blauwe bonen, zodat zijn kameraden aan
alle kanten vielen. En toen de aanvoerder ook
gedood was, wilden de anderen op de vlucht slaan,
maar de jongen trad naar voren, sprak hun moed in
en riep: "We willen het vaderland niet in de steek
laten."De anderen volgden, hij drong naar voren en
versloeg de vijand. De koning hoorde dat de zege
alleen aan hem te danken was, hij stelde hem boven
de anderen, gaf hem grote schatten en noemde hem
de eerste van het Rijk. De koning had een dochter.
Ze was wel heel mooi, maar ze was ook een beetje
vreemd. Ze had een belofte gedaan om niemand te
trouwen, tenzij hij beloofde, dat, als zij het
eerst stierf, hij zich levend met haar zou laten
begraven. "Als hij werkelijk van mij houdt," zei
ze," waarom zou hij dan nog verder willen
leven?"En ze stelde er ook iets tegenover: ze zou,
als hij het eerst stierf, met hem in 't graf gaan.
Deze wonderlijke belofte had tot nu toe alle
vrijers afgeschrikt, maar de jongen werd door haar
schoonheid zo geboeid, dat hij nergens om gaf,
maar bij haar vader om haar hand vroeg. "Weet je,"
zei de koning," welke belofte je doen moet?"- "Ik
moet met haar in 't graf, als ik haar overleef,"
antwoordde hij," maar mijn liefde is zo groot dat
ik er verder niet om geef."Nu willigde de koning
het aanzoek in en de bruiloft werd met grote
pracht gevierd. Zij leefden nu een poos heel
gelukkig tezamen en toen gebeurde het, dat de
jonge koningin heel ziek werd en er geen dokter
was die haar helpen kon. En toen ze gestorven was
en dood neerlag, herinnerde de jonge koning zich
wat hij had moeten beloven; en hij gruwde ervan,
levend in 't graf te gaan liggen. Maar er was geen
uitweg. De koning had alle poorten door wachters
laten bezetten, en het was uitgesloten het noodlot
te ontgaan. De dag kwam, dat het lijk in de
koninklijke gewelven werd bijgezet, toen werd hij
ook naar de gewelven geleid, en de poort
gegrendeld en verzegeld. Naast de kist stond een
tafel. Daarop stonden kaarsen in kandelaren, vier
broden, vier flessen wijn. Als die voorraad op
was, moest hij omkomen. Nu zat hij daar, vol
verdriet en rouw; at elke dag maar weinig brood,
dronk maar één slok wijn, en zag toch hoe de dood
steeds nader kwam. Terwijl hij zo voor zich
uitstaarde, zag hij uit de hoek van 't gewelf een
slang kruipen; die het lijk wilde naderen. En
omdat hij vreesde, dat de slang eraan wilde
knagen, trok hij zijn zwaard en sprak: "Zolang ik
nog leef, mag niets haar beroeren," en hij hakte
de slang in drie stukken. Na een tijd kroop een
tweede slang uit dezelfde hoek te voorschijn, maar
toen deze de vorige slang dood en in drieën zag
liggen, kroop hij terug. Weldra was hij er weer,
maar hij had drie groene bladeren in de bek. Hij
nam de drie stukken slang, legde die aaneen zoals
het gezeten had en legde op elke wond één van de
bladeren. Weldra voegden de delen zich weer
aaneen, de slang bewoog en was weer levend, en ze
gleden samen weg. De bladeren bleven op de grond
liggen en nu kreeg de ongelukkige die alles had
zien gebeuren, het idee of die wonderkracht van de
bladeren, die de slang weer tot leven had kunnen
brengen, ook niet een mens kon genezen. Hij raapte
dus de bladeren op. Eén legde hij op de mond van
zijn overleden vrouw, de beide andere op haar
ogen. Nauwelijks had hij dit gedaan, of het bloed
ging vloeien in haar aderen, steeg naar 't bleke
gelaat en maakte het weer fris. Ze haalde adem,
sloeg de ogen op en zei: "Waar ben ik?"- "Je bent
bij mij, lieve vrouw," antwoordde hij en hij
vertelde haar hoe alles gekomen was en hoe hij
haar weer tot leven had kunnen wekken. Hij gaf
haar nu wat wijn en brood, en toen ze weer wat op
krachten was gekomen, stond zij op. Zij gingen
naar de deur van 't gewelf, begonnen te kloppen en
te roepen, zo luid, dat de wachters het hoorden en
de koning waarschuwden. De koning kwam zelf naar
de kelders en deed de deur open, en toen stonden
ze daar allebei gezond en wel en verheugden zich
met hem dat alle leed geleden was. Maar de drie
slangenbladeren nam de jonge koning mee, gaf die
aan zijn dienaar en zei: "Bewaar dat zorgvuldig,
draag ze altijd bij je, wie weet welke nood nog
komt en dan kunnen ze ons helpen. " In de vrouw
was echter, toen ze weer tot 't leven gewekt was,
iets gebeurd. Zij was veranderd. Het was of alle
liefde voor haar man uit haar hart was geweken.
Toen hij na een poos over zee wilde om naar zijn
oude vader te gaan, en ze in 't schip waren,
vergat ze alle liefde en trouw waarmee hij haar
uit de dood had gered en ze vatte een boze liefde
op voor de schipper. En toen de jonge koning eens
lag te slapen, riep ze de schipper, nam de
slapende bij 't hoofd, de schipper moest hem bij
zijn benen nemen en zo gooiden ze hem in zee. Toen
de moord gepleegd was, zei ze: "Laten we nu weer
naar huis terugkeren en zeggen dat hij onderweg
gestorven is. Ik zal je bij mijn vader wel zo
roemen en aanprijzen, dat hij ons huwelijk
bezegelt en je erfgenaam maakt van de kroon." Maar
de trouwe dienaar, die alles gezien had, maakte
ongemerkt een bootje van het schip los, sprong
daarin en roeide naar de plaats waar zijn meester
was, en hij liet de verraders hun gang gaan. Hij
viste de dode weer op, en met behulp van de
slangenbladeren die hij bij zich droeg en op zijn
ogen en mond legde, bracht hij hem gelukkig weer
in 't leven terug. Ze roeiden beiden uit alle
macht, dag en nacht, en hun bootje ging zo snel,
dat zij, eerder dan het grote schip, bij de koning
kwamen. Hij begreep niet dat ze alleen kwamen, en
vroeg wat hun overkomen was. Hij hoorde wat zijn
dochter hem had aangedaan, en hij zei: "Ik kan
niet geloven, dat ze zo slecht gehandeld heeft,
maar de waarheid zal weldra aan het licht
komen."Nu beval hij dat beiden in een vertrek
verborgen moesten blijven en zich aan niemand
mochten vertonen. Spoedig daarop kwam het grote
schip aan, en de goddeloze vrouw ging naar haar
vader met een treurend gelaat. Hij vroeg: "Waarom
keer je alleen terug? Waar is je man?"- "Ach lieve
vader," antwoordde zij," ik kom thuis in grote
rouw. Mijn man is onder de reis opeens ziek
geworden en gestorven; en als de goede schipper
mij niet had bijgestaan, dan zou het mij slecht
vergaan zijn. Hij is bij zijn dood tegenwoordig
geweest en kan u alles vertellen." De koning zei:
"Ik zal de dode weer levend maken," en hij opende
de kamer en liet beiden te voorschijn komen. De
vrouw zag haar man en stond als door een
donderslag getroffen; ze zonk op haar knieën neer
en smeekte om genade. De koning echter zei:
"Hiervoor is geen genade. Hij was bereid met je te
sterven. Hij heeft je het leven weergegeven. Jij
hebt hem in zijn slaap vermoord; je zult je
verdiende loon hebben."Toen werd zij met haar
trawanten in een doorboord schip geplaatst, en
naar zee gejaagd, waar ze weldra in de golven
omkwam.
|