De drie
molenaars Er was eens een rijke molenaar, die drie zoons
had.
Alle drie leerden ze het handwerk van hun vader.
Nadat hun leertijd afgelopen was, bleven ze nog
een paar jaar in het huis van hun vader en daarna
trokken ze erop uit om de wereld te leren kennen.
Toen ze al een flink stuk hadden gelopen, kwamen
ze bij een dicht bos. Dat bos was zo groot dat ze
er in één dag niet uit kwamen en dus moesten ze er
wel de nacht in doorbrengen.
Laat op de avond zagen ze in de verte een lichtje
en ze gingen erop af in de hoop daar een hut te
vinden. Toen ze dichterbij kwamen, zagen ze tot
hun verbazing een prachtig slot, dat helder
verlicht was.
Zij klopten aan, en met veel lawaai ging de deur
open, zonder dat ze ook maar iemand zagen.
Nadat ze naar binnen waren gegaan ging de deur
vanzelf weer achter hen dicht.
Ze liepen verder en kwamen in een zaal, die
buitengewoon mooi en rijk was ingericht.
Er waren vele dwergen juist bezig de tafel te
dekken.
Nauwelijks hadden ze de drie molenaars in de
gaten, of ze gingen vlug bij elkaar staan en
maakten een diepe buiging voor de drie reizigers.
Daarna sprongen ze de zaal uit.
Maar algauw kwamen ze terug met allerlei spijzen
die ze op tafel zetten.
Er stonden gouden borden klaar met gouden messen
en lepels.
Toen nodigden de dwergen de vreemdelingen met een
gebaar uit om te gaan zitten en van de spijzen te
genieten.
Dat lieten de molenaars zich geen twee keer
zeggen, want ze waren moe, hongerig en dorstig van
de lange reis.
Nadat ze hun honger hadden gestild, vroegen ze aan
de dwergen of er niet ergens een plaatsje voor hen
was waar ze konden slapen.
De dwergen knikten en verlieten de zaal weer, maar
deze keer kwamen ze met drie mooie bedden terug,
die ze op een rij neerzetten.
Daarna maakten ze een eerbiedige buiging en
verlieten de zaal.
De molenaars kleedden zich uit, stapten in bed en
sliepen in, zonder zich zorgen te maken om het
raadselachtige huis.
Toen zij 's morgens wakker werden, zagen ze boven
de deur een groot bord waarop geschreven stond dat
ieder van hen binnen eenjaar een van de volgende
raadsels moest oplossen: De oudste broer, wat hij
eet; de middelste broer, wat hij drinkt; de
jongste broer, waarop hij ligt. A
ls zij deze raadsels niet binnen die tijd konden
oplossen, dan zouden zij voortaan met huid en haar
toebehoren aan de eigenaar van het slot.
De drie molenaars lachten om deze eenvoudige
raadsels en verheugden zich erop dat er een jaar
lang voor hen zou worden gezorgd, zonder dat ze
hoefden te werken.
Zo leefden zij er het hele jaar vrolijk op los en
lieten zich door de dwergen bedienen.
Geen van drieën dacht er meer aan dat de
afgesproken dag al naderde. Pas op de laatste
avond van het jaar beseften ze weer, wat er zou
gaan gebeuren, en de jongste begon luid te
jammeren.
In zijn angst vluchtte hij het huis uit en hij
liet zijn broers achter.
Maar algauw werd hij moe en hij ging onder een
boom liggen om uit te rusten.
Daar hoorde hij boven zijn hoofd opeens een gesis
en toen hij opkeek zag hij dat er een grote slang
in de boom zat.
De molenaarszoon hield zich doodstil en het koude
zweet bedekte zijn voorhoofd.
Na een poosje zag hij hoe er uit de slang een
tweede slang te voorschijn kwam, en toen nog een
derde.
De eerste begon de spreken en zei: 'Mijn vlees.'
De tweede zei: 'Mijn bloed.' En de derde zei: 'Op
mijn benen.' Daarna waren ze alle drie verdwenen.
Onze molenaar dacht diep over het gebeurde na.
Plotseling sprong hij' verheugd overeind, want hij
begreep dat hij de oplossing van het raadsel had
gevonden!
Zo snel als hij kon haastte hij zich terug naar
het slot.
Daar deed een reus de deur voor hem open.
Toen de molenaar binnen was, vroeg de reus aan de
oudste molenaarszoon: 'Wat eet je?' 'En hij
antwoordde: 'Ik voed me met rundvlees en allerlei
soorten gebraad.' Nauwelijks had hij dat gezegd,
of de reus raakte hem aan met een ivoren staf en
de oudste molenaarszoon veranderde in een dwerg en
voegde zich bij de andere dwergen.
Hierna was de tweede aan de beurt.
De reus vroeg aan hem: 'Wat drink je?' 'Water en
wijn', was het antwoord. Ook hij werd in een dwerg
veranderd, want het was niet het goede antwoord.
Nu vroeg de reus aan de jongste molenaarszoon:
'Waarop lig je?' En hij gaf ten antwoord: 'Op mijn
benen.' Toen werd de reus boos.
Hij stampte op de vloer, deed een stap terug en
zei: 'Niemand heeft dit raadsel ooit kunnen
oplossen.
Jij bent de eerste en jij hebt de anderen nu
allemaal verlost.' Hij zwaaide met zijn staf en
met donderend geraas verdween de reus met slot en
al. Alle dwergen kregen nu hun menselijke gestalte
weer terug.
Blij bedankten zij hun verlosser en iedereen zocht
zijn eigen weg naar huis terug.
En ook de drie molenaarszoons gingen weer naar hun
vader toe en zij vertelden hem alles wat zij
hadden beleefd.
Bron: Kabouter
sprookjes
Vertaling Els Boekelaar
ISBN 90-6238-209-6
Uitgeverij Christofoor te Zeist 1985
|