Drie knappe
mannen en een demon
Hij stond bekend als "parelschutter`.
Hij was rijk en hij had een mooie vrouw. Pijl en
boog waren de bron van zijn levensvreugde. Hij was
een voortreffelijk schutter, maar zijn zwakheid
was dat hij dit telkenmale wilde bewijzen. Iedere
ochtend stelde hij zijn vrouw in de tuin op. Dan
ging hij op zekere afstand van haar staan en
spande een pijl op zijn boog. Vervolgens schoot
hij een parel van haar neusring af, zonder dat zij
daarbij letsel opliep.
Op een dag kwam de zwager van de parelschutter op
bezoek. Hij kwam zijn zuster ophalen voor een
bezoek aan haar ouderlijk huis. Toen zij alleen
waren vroeg de broer aan zijn zus: "waarom zie je
zo bleek?, word je hier soms niet goed behandeld?,
"Nee," antwoordde zij, "Hij is erg aardig en ik
krijg meer dan ik nodig heb. Maar er is één
probleem. Elke dag schiet hij met zijn pijl en
boog een parel van mijn neusring af. Het is zijn
meest geliefde sport. Ik ben als de dood dat hij
op een dag zal missen en dat ik het doelwit van de
pijl zal zijn. Ik vrees voortdurend voor mijn
leven, maar ik wil hem niet teleurstellen. Hij
heeft er zoveel plezier in..'
"Wat heeft hij hierover tegen jou te zeggen?,
vroeg de broer. "Hij vraagt mij vol trots : ""Is
er iemand op de wereld die zo knap is als ik?"" En
dan zeg ik: ""Nee, ik denk van niet. "",
Daarop sprak de broer: "Als hij je morgen die
vraag opnieuw stelt, dan moet je antwoorden: er
zijn veel mannen die knapper zijn dan jij."
De volgende dag gaf de vrouw het antwoord dat de
broer haar had voorgezegd. Toen de parelschutter
dat hoorde, was hij geheel uit zijn doen. Hij
sprak: "Als er werkelijk mannen zijn die knapper
zijn dan ik, zoals jij beweert, dan zal ik niet
rusten voor ik ze gevonden heb."
Zo gezegd, zo gedaan. Hij liet zijn vrouw achter
en begon aan een lange reis die hem over heuvels
en door wouden leidde. Hij liep almaar door,.
steeds maar verder. Er leek geen eind aan de weg
te komen. Ten slotte bereikte hij de oevers van
een prachtige rivier. Daar zag hij een reiziger,
die bezig was zijn middagmaal op te eten.
Parelschutter ging in zijn buurt zitten en knoopte
een praatje aan. "waarom ben je op reis, beste
vriend en waar ga je heen?"
"Ik ben een worstelaar," antwoordde de man. "Ik
ben de sterkste man van het land. Ik beheers alle
kneepjes van het worstelen, bovendien kan ik de
zwaarste gewichten heffen. Ik dacht altijd dat ik
de knapste man van de wereld was, maar recentelijk
hoorde ik geruchten over ene parelschutter. Men
zegt dat hij nog knapper is. Hij is degene naar
wie ik thans op zoek ben."
"Als dat het geval is, dan hoef je niet verder te
reizen," sprak de parelschutter. "Ik ben namelijk
de man over wie je hebt horen spreken. De
worstelaar was zeer verrast met deze onverwachte
ontmoeting en vroeg: "Maar waarom ben jij op
reis?.
`Om dezelfde reden," antwoordde de parelschutter,
"om mannen te zoeken die knapper zijn dan ik;
"Laat ons in dat geval broeders zijn en samen
reizen," sprak de worstelaar. "wellicht vinden we
iemand die nog knapper is dan wij." Samen liepen
ze verder op de weg die hen langs de rivier
leidde. Ze waren nog niet ver gegaan, of een derde
reiziger trad hen vanuit tegenovergestelde
richting tegemoet. op de vraag waarom hij op reis
was, antwoordde de man: "Ik ben priester, een zeer
geleerd man en ik word alom geprezen om mijn
intelligentie. Ik dacht dat niemand knapper was
dan ik, maar een dag of wat geleden kwam iemand
met verhalen over ene parelschutter en een
worstelaar. Men zei dat die twee minstens net zo
knap zijn. Nu ben ik op weg om ze te zoeken, ik
wil te weten komen of die praatjes op waarheid
berusten."
"Het is waar, wij zijn de twee mannen die je
zoekt," riepen de worstelaar en de parelschutter
in koor. De priester was dolgelukkig en sprak:
"Laat ons broeders zijn. Mijn huis is hier
vlakbij. Kom met me mee, dan kunnen jullie eerst
uitrusten. Daarna zullen we elkaars kunnen op de
proef stellen." Zijn voorstel werd aangenomen en
even later arriveerde het drietal bij het huis van
de priester.
Nu stond er in de keuken van de priester een
gigantisch ijzeren watervat. Het ding was zo
zwaar, dat je vijfentwintig man nodig had om het
bakbeest van de grond te tillen. Voor de
worstelaar was het een ideale uitdaging, om zijn
krachten op dit loodzware geval te bewijzen. In
het holst van de nacht kroop hij zijn bed uit en
liep op zijn tenen naar de keuken. Hij zette het
watervat op zijn schouders en sloop er stilletjes
mee naar de rivier. Hij waadde de stroom door tot
hij het diepste punt in het water bereikt had.
Daar begroef hij het in het zand op de bodem. Na
deze klus te hebben geklaard, kwam hij terug in
het huis van de priester, rolde zich in zijn deken
en was weldra in diepe slaap. De vrouw van de
priester had hem echter horen terugkomen. Ze
schudde haar man wakker en fluisterde : "Ik hoor
voetstappen. Misschien zijn het dieven. Vreemd dat
ze een maanlichte nacht kiezen voor een beroving."
ze stonden op en nadat ze het hele huis doorzocht
hadden, bleek dat enkel het watervat niet op zijn
plaats stond. "Dat is merkwaardig," sprak de
vrouw, "dat enorme ding nemen ze mee, maar mijn
sieraden of andere kostbaarheden laten ze liggen."
Buiten de keuken ontdekten ze diepe voetafdrukken
die naar de oever van de rivier leidden. Ze staken
de rivier over" maar aan de overkant was er
nergens een spoor in het zand te bekennen. Hieruit
concludeerden ze, dat iemand met een zware last de
rivier in was gelopen en dat die persoon de last
in het water had achtergelaten. De priester had
een vermoeden wie die persoon kon zijn. Eenmaal
thuisgekomen sloop hij voorzichtig naar de
slapende worstelaar en begon zijn lichaam te
besnuffelen. Even voorzichtig als hij gekomen was,
sloop hij weer weg en hij zei tegen zijn vrouw:
"zijn hele lichaam ruikt fris, alsof hij pas een
bad heeft genomen. Hij moet tot aan zijn nek de
rivier in zijn gelopen. Hij zal ervan opkijken,
wanneer ik hem morgen vertel dat ik op de hoogte
ben van hetgeen hij gedaan heeft."
De volgende ochtend sprak de priester zijn twee
gasten aan: "Laat ons naar de rivier gaan om te
baden. Ik heb vandaag geen badwater, aangezien het
lot gewild heeft, dat juist vannacht ons watervat
verdwenen is."
De worstelaar veinsde verbazing: "waar kan dat nou
gebleven zijn?,
"Tja, dat vraag ik mij ook af," antwoordde de
priester. Hij bracht hen naar de rivier en wijzend
naar het midden sprak hij : "Kijk, zo ver is mijn
watervat van huis;
"Maar wie kan het daar in hemelsnaam heen hebben
gesleept?" vroeg de worstelaar onschuldig.
"Wil je weten wie? Ik denk dat jij het bent
geweest,, antwoordde de priester met een glimlach.
Daarop vertelde hij wat er de afgelopen nacht was
voorgevallen en hoe hij de ware toedracht
achterhaald had. De worstelaar en de parelschutter
waren vol bewondering voor de intelligente wijze
waarop de priester het probleem had opgelost. De
rest van de dag vermaakte het drietal zich
kostelijk. Ze vertelden elkaar komische verhalen
en er werd veel gelachen. Tegen het eind van de
middag zei de priester: "Laat ons vanavond voor
een vorstelijk maal zorgen. Hoor eens
krachtpatser, ga jij erop uit en breng ons de
vetste geit die je vinden kunt; De worstelaar kwam
na een stevige wandeling in een bos terecht. Daar
zag hij een aantal geiten, die op de flanken van
omringende heuvels druk bezig waren gras te
knabbelen.
Op één van die heuvels echter zat een kwaadaardige
demon. Deze kreeg een idee: Ik zal deze opschepper
en zijn vrienden eens te grazen nemen. Eerst moet
ik ervoor zorgen dat hij mij meeneemt.
Hij veranderde zichzelf in een geit die duidelijk
groter en vetter was dan de andere. De worstelaar
had weinig moeite het beest te vangen en nam het
aan een touw mee terug. onderweg stribbelde de
geit hevig tegen. Hierdoor moest de worstelaar zo
hard trekken dat de ogen van het beest uit hun
kassen puilden. Toen de priester zag hoe fel en
kwaadaardig de geit keek en hoe zijn ogen gloeiden
als hete kolen, wist hij meteen dat hij met een
demon te maken had. Hij dacht bij zichzelf: Als
hij merkt dat ik bang ben, zal hij ons allemaal
opeten. Ik moet hem overbluffen. Daarom sprak hij
met luide stem : "o dwaze worstelaar, waar kom je
nu mee aanzetten? Ik vroeg je om een vette geit te
halen en wat breng je me : een ellendige demon. Je
weet toch dat we grote eters zijn. Mijn kind eet
dagelijks één demon, mijn vrouw drie en ik zelf
eet er twaalf. Moeten we dan vandaag dit
scharminkel met z,n drieën delen?,
De demon begon te bibberen: "Heb genade, edele
heer," smeekte hij. "Eet me niet op. Ik zal u rijk
maken, zeg maar wat u hebben wilt, maar laat me
alstublieft gaan;
"Waarom zou ik jou vertrouwen? Hoe weet ik dat je
terug zult komen?, schreeuwde de priester.
"Ik zweer het u, ik zal zakken vol goud brengen.
Laat me toch gaan," smeekte de demon andermaal.
De priester liet de demon vrij. Hij rende
rechtstreeks naar Demonenland en vertelde zijn
soortgenoten wat hem was overkomen. "Laat ons geld
geven aan de man, die twaalf demonen per dag eet.
Zo niet, dan zal hij ons tot de laatste demon
verslinden,, ried hij hen aan.
Drie dagen later verscheen de demon met het
beloofde goud. "waarom ben je zo laat,, bulderde
de priester, "we rammelen van de honger;
"De demonen uit mijn land probeerden me tegen te
houden. Ze waren woedend dat ik bereid was goud
aan u te geven. Eerdaags zal de hofraad mij
berechten voor het feit dat ik u gediend heb, "
sprak de demon.
De priester vroeg: "waar zal die hofraad plaats
hebben?"
"ver weg in het hart van het oerwoud. Mijn koning
zal aan het hoofd van de raad staan,, antwoordde
de demon.
Daarop sprak de priester: "we zouden graag jouw
koning en zijn hofraad willen zien. Breng ons
ernaar toe!,
De demon zette de priester, de worstelaar en de
parelschutter op zijn rug. Verder gingen ze en nog
verder, steeds dieper het oerwoud in tot ze de
plaats bereikten waar de raad zou worden gehouden.
De demon liet hen op een tak van een hoge boom
zitten, uitgerekend boven de plek waar de troon
van de koning stond.
Weldra hoorden ze een geweldig geritsel. Honderden
demonen stroomden van alle kanten toe. De
demonenkoning ging op zijn troon zitten en vroeg
de schuldige waarom hij geld aan mensen had
gegeven en waarom hij hen had gediend. Daarop
antwoordde de demon: "Het zijn geen gewone
stervelingen, o koning. Ze zijn zeer machtig en
erg gevaarlijk;
"Laat ons deze lieden zien, dan pas wil ik
geloven... "
Maar voordat de koning de zin kon afmaken,
doorboorde een pijl, die door de parelschutter was
afgeschoten, zijn oorring. Met een knal vloog het
sieraad hoog de lucht in. Geschrokken sprong de
koning van zijn troon. precies op dat moment brak
de tak onder het gewicht van de worstelaar. Eén
voor één vielen de drie mannen boven op het hoofd
van de koning. Terwijl deze versuft en gekneusd op
de grond bleef liggen, riep de priester: "ziezo,
eerst eten we hem op en daarna volgt de rest."
Toen de demonen dat hoorden stoven ze als hazen in
alle richtingen uiteen.
Ze lieten de koning vrij op voorwaarde dat hij hen
nog meer goud zou bezorgen. Daarna brachten de
demonen hen naar het huis van de priester. De buit
werd in drieën verdeeld en de parelschutter
vertrok rijk beladen naar huis. Thuisgekomen gaf
hij zijn vrouw zakken vol goud en zei: Je had
gelijk, er zijn mannen die knapper zijn dan ik.
En in het vervolg liet hij het parelschieten
achterwege.
|