De drie
ijsmannen
Het was in de maand mei en overal bloeiden en geurden de bomen en de
struiken. Kevers, bijen en hommels zoemden vrolijk door de lucht. Hans liep
lekker in zijn korte broek door de wei op weg naar zijn vriendjes, de kikkers.
Plotseling zag hij in de verte een oude, in het wit geklede man naderen. Toen de
man dichterbij gekomen was vroeg Hans nieuwsgierig: 'Wie ben jij?' 'Pancratius
ziet men hier staan, een lange weg ben ik gegaan. Koning Winter is 't die mij
stuurt; daarom nu geen lente in de buurt. IJsman zegt men tegen mij, bekend ben
ik bij allerlei. Een suizewindje heb ik bij me hier, dat blaast en 't doet mij
veel plezier! Sssj sssj.
Hans voelde een frisse wind lang zijn benen waaien, maar op dat ogenblik riepen
zijn vriendjes de kikkers: 'Kom Hans, help ons, wij willen de lente weer
roepen.' En zo klonk het kikkerconcert: 'Lente, lente, wees niet bang, kom, toon
je gezicht en ga je gang!' Maar toen Hans omkeek zag hij daar niet de Lente
staan, maar een andere oude man die een grote zak op zijn rug droeg. 'En wie ben
jij?' wilde hij weten. 'Servatius ziet men hier staan, een lange weg ben ik
gegaan. Koning Winter is 't die mij stuurt, daarom nu geen lente in de buurt.
IJsman zegt men tegen mij, bekend ben ik bij allerlei. Een zak heb ik vol sneeuw
en ijs. Joechei - nu wordt het weer koud en grijs.
Weer klonk het kikkerconcert: 'Lente, lente, wees niet bang, kom, toon je
gezicht en ga je gang'. Hans had wel willen meezingen, maar het was nu zo fris
geworden dat hij in zijn dunne kleren stond te bibberen. Daarom liep hij snel
naar huis om iets warmers aan te trekken. Toen hij weer terugkwam bij de
kikkers, zag hij daar een oude man met een grijze baard staan. Naast hem stond
een vrouw die helemaal nat was; ze keek hem niet bepaald vriendelijk aan. 'Wie
zijn jullie?' vroeg de jongen voorzichtig. 'Bonifatius ziet men hier staan, een
lange weg ben ik gegaan, striemende regen breng ik dit land, ik ben een man van
kille stand. En dit hier is Sofie, mijn vrouwtje zoet, die houdt van mij en weet
heel goed: het voorjaar willen wij verdrijven, koude zal hier voortaan blijven.
Toen Hans dat hoorde schrok hij. Wat wilden die nare mannen hier eigenlijk, nu
het al mei was? Zo snel hij kon rende hij naar het dorp terug om zijn vriendjes
te halen. 'Kom vlug mee, we moeten de ijsmannen verjagen, kom mee naar de
kikkervijver.' Vrolijk sprongen de kinderen achter hem aan en zongen nu met de
kikkers mee: 'Lente, lente, wees niet bang, kom, toon je gezicht en ga je gang.'
Toen de drie ijsmannen al die vrolijke kinderstemmen hoorden, vonden ze het
helemaal niet meer zo leuk. Ze trokken weg en werden niet meer gezien. Een
stevige bries blies alle donkere wolken weg en de zon kwam weer lachend te
voorschijn. Met haar warme stralen droogde ze voorzichtig de bloemen en de
grasjes.
De vogels schudden de druppels van hun verenkleed, de slakken waagden zich weer
uit hun huisje en Hans kon met zijn vriendjes weer in zijn zomerkleren buiten
spelen...
Een Verhaal voor 6 jaar en ouder
|