De drie gouden
haren van de duivel
Er was eens een vrouw die een kindje kreeg. Het was niet zomaar een kindje,
het was een gelukskindje. Een gelukskindje is iemand, die altijd succes heeft in
wat hij doet. Er werd voorspeld dat dit kindje, als hij veertien jaar was, zou
trouwen met de dochter van de koning.
Een paar dagen later kwam de koning, vermomd als burger, in het dorpje. Hij
hoorde de mensen praten en vroeg wat er aan de hand was. 'Er is een geluksjongen
geboren', zei een dorpeling, 'en er is voorspeld dat hij op zijn veertiende de
dochter van de koning zal trouwen.' De koning schrok. Hij wilde helemaal niet
dat een boerenzoon met zijn dochter zou trouwen en daarom besloot hij het kind
te doden. Hij ging naar de ouders en vroeg hen het kind aan hem te geven. Hij
zei: 'Laat mij voor jullie kindje zorgen. Jullie zijn zo arm'. Eerst wilden de
ouders dat niet, maar toen de koning hen geld gaf, dachten ze: 'het is toch een
gelukskind. Het zal wel goed met hem gaan.'
En dus nam de koning het kind mee. Op zijn weg terug naar het kasteel deed de
koning het kind in een doos en gooide die in de rivier.
Maar de doos zonk niet. Hij dreef een stuk over de rivier en belandde
uiteindelijk in het riet, vlakbij een molen. Een molenaarsknecht zag de doos en
opende hem. Hij zag de mooie en gezonde jongen en besloot hem aan de molenaar en
zijn vrouw te brengen. Deze wilden graag voor het kindje zorgen, omdat zij zelf
geen kinderen konden krijgen.
Veertien jaar later was de koning op pad. Het onweerde zo erg, dat hij moest
gaan schuilen. Hij kwam bij de molenaarsfamilie. Hij vroeg hen of het goed ging
met hun zoon. 'Nee, nee', antwoordde de molenaar. 'Dat is niet onze zoon. Het is
een vondeling. Veertien jaar geleden spoelde hij aan in een doos en wij hebben
hem opgevoed.'
De koning snapte het meteen: het moest de geluksjongen zijn die hij veertien
jaar geleden in de rivier gegooid had. 'Molenaar', sprak hij, 'zou uw zoon zo
vriendelijk willen zijn een brief van mij naar de koningin te brengen?'
Natuurlijk deed hij dat voor de koning. De koning schreef een brief naar de
koningin: 'Als deze jongen aankomt, moet hij meteen gedood worden. Nog voordat
ik terug ben.'
De jongen ging op pad. Hij verdwaalde echter. Gelukkig vond hij in de bossen een
huisje en ging naar binnen. 'Ik ben verdwaald en moe', zei hij tegen de vrouw
die in het huisje was. 'O jongen', antwoordde ze, 'ga snel weg. Je zit in een
rovershol en als de rovers terug komen, zullen ze je doden'. 'Voor de rovers ben
ik niet bang, ik wil alleen wat eten en slapen'.
De vrouw had medelijden en gaf hem eten en liet hem slapen.
Toen de rovers terug kwamen, was de roverhoofdman kwaad. Hij keek wat de jongen
bij zich had en zag de brief van de koning. Hij opende deze en las hem. De
roverhoofdman, een stoere kerel, had zowaar medelijden en verwisselde de brief
met een brief waarin stond dat deze jongen direct met de prinses moest trouwen
als hij aankwam.
De volgende ochtend ging de jongen nietsvermoedend verder en kwam aan bij het
kasteel. De koningin las de brief en liet gebeuren wat er in stond. De jongen
trouwde met de prinses. Ze waren samen heel gelukkig.
Op een dag kwam de koning thuis van zijn reis. Hij zag de jongen en vroeg de
koningin waarom ze niet had gedaan wat hij gevraagd had. Ze liet hem de brief
zien. 'Ze moeten zijn verwisseld!' riep de koning.
Hij liet de jongen bij hem komen en zei: 'Niemand trouwt zomaar met mijn
dochter. Alleen degene die mij drie gouden haren van de duivel brengt, mag haar
man worden'. Hiermee hoopte hij dat de jongen zich terug zou trekken, maar deze
zei: 'Als u het zo wilt, zal ik u drie gouden haren brengen. Ik ben niet bang
voor de duivel.'
De volgende dag ging hij op reis.
Bij de eerste stad kwam hij bij de poortwachter. 'Wat is je beroep en wat weet
je?', vroeg hij aan de jongen. 'Ik weet alles' antwoordde de jongen. 'Vertel mij
dan, waarom de fontein, die eerst wijn spoot, nu zelfs geen water meer heeft.'
'Als ik terug kom zult u het weten', zei hij en ging verder. Hij bereikte een
tweede stad en de poortwachter vroeg hem: 'Wat is je beroep en wat weet je?' 'Ik
weet alles' antwoordde de jongen. 'Vertel mij dan, waarom onze boom, die eerst
gouden appels gaf, nu zelfs geen bladeren meer heeft.' 'Als ik terug kom zult u
het weten', zei hij en reisde verder. Toen kwam hij bij een rivier, die hij
moest oversteken. Ook de veerman vroeg hem wat zijn beroep was en wat hij wist.
'Alles weet ik', zei hij weer. 'Vertel me dan jongen, waarom ik steeds heen en
weer moet en nooit wordt afgelost.' De jongen antwoordde: 'Als ik terug kom zult
u het weten'.
Toen ging de jongen de hel binnen. Bij het huis van de duivel aangekomen, bleek
dat alleen de oma van de duivel thuis was. 'Wat doe je hier!' riep ze uit. 'Ik
moet drie gouden haren van de duivel'. De vrouw vond de jongen er leuk en aardig
uitzien en besloot hem te helpen. 'Ik verander je in een mier, dan kun je je
verstoppen en zorg ik voor drie haren. 'Kunt u de duivel ook vragen, waarom de
fontein geen wijn meer geeft, de boom geen gouden appels en waarom de veerman
nooit wordt afgelost?' Ook dat zou de oude vrouw vragen.
'Het ruikt hier naar mensenvlees' schreeuwde de duivel toen hij thuiskwam. 'ach
jij, jij ruikt altijd mensenvlees, doe toch rustig', zei zijn oma en hij
bedaarde. 's Avonds , toen ze sliepen, trok de vrouw de eerst haar uit zijn
hoofd. 'Waarom doe je dat, waar is dat goed voor?' vroeg de duivel
verontwaardigd. 'Ik deed het niet expres, ik droomde' 'Wat droomde je dan?' 'Ik
droomde dat er in een stad geen wijn meer uit de fontein kwam.' 'Ja, die stomme
dorpelingen! Ze hoeven alleen de pad te doden, die onder een steen in de fontein
zit. Dan zal er weer wijn uitvloeien' lachte de duivel. Hij viel weer in slaap
en niet lang daarna trok de vrouw de tweede haar uit zijn hoofd. Weer werd de
duivel wakker, en vroeg nu chagrijnig, of ze er mee op wilde houden. 'Ik deed
het niet expres, ik droomde weer'. 'Wat droomde je dan?' vroeg de duivel, die
niet graag in zijn slaap gestoord wilde worden. 'Ik droomde, dat in een stad,
geen gouden appels maar groeiden aan de boom'. 'Dat komt', zei de duivel, 'omdat
er een muis is die aan de wortels van de boom knaagt. Als ze die doden, zal de
boom weer gouden appels geven.' Weer viel hij in slaap en voor de laatste maal
trok de vrouw een haar uit zijn hoofd. De duivel schreeuwde en was erg boos,
maar de vrouw wist hem te bedaren en zei dat ze droomde. De duivel, die toch erg
nieuwsgierig was, vroeg haar weer naar haar droom. 'Er was een veerman, die zich
afvroeg, waarom hij nooit werd afgelost' 'Die domme veerman!' zei de duivel,
'Als hij het roer aan een ander geeft, is hij vrij en kan hij van zijn boot af'.
De volgende ochtend, toen de duivel weg was, veranderde de vrouw de jongen weer
terug in een mens en gaf hem de gouden haren. De vragen op de antwoorden had hij
allemaal gehoord.
Op zijn terug reis vertelde hij de veerman dat hij de eerste die hij weer naar
de overkant moest brengen, het roer moest geven, hij vertelde de poortwachter
dat hij de muis moest doden en zei tegen de andere poortwachter dat de kikker de
oorzaak van de droge fontein was.
Van de poortwachters kreeg hij als dank twee ezels, met goud beladen.
De koning was jaloers toen het gelukskind terug was. 'Je mag met mijn dochter
trouwen. Je hebt de gouden haren gebracht. Maar is er nog meer goud? Waar heb je
dat gevonden?' De jongen besloot af te rekenen met de valse en inhalige koning
en zei: 'Het goud vind je aan de overkant van een rivier. Een veerman zal je
helpen de rivier over te steken.' Snel ging de koning er naar toe en ging op de
boot van de veerman. Vlak voor de oever duwde de veerman het roer in de handen
van de koning. De koning was veerman geworden en de geluksjongen was gelukkig
getrouwd met zijn koningin.
Grimm
|