Dick
Whittington en zijn poes
Eens, heel lang geleden, woonde er in een dorp een
arme weesjongen, die Dick Whittington heette. De
mensen behandelden de arme jongen zo goed zij
konden. Zij waren vriendelijk tegen hem, gaven hem
Heren en eten. Maar zij hadden zelf ook niet al te
veel. Daarom had Dick maar het
aller-noodzakelijkste om te leven. Toen hij hoorde
vertellen, dat er ver weg een grote stad was, die
men Londen noemde, met torens, kerken en straten,
die met goud geplaveid waren, kreeg hij geweldige
zin om daar eens heen te gaan en het te zien. Het
probleem was alleen dat het lopend veel te ver was
en hij geen geld had om met de koets te reizen. Op
een dag hoorde hij belletjes rinkelen en een
geweldige wagen met hooi, die door twee paarden
werd getrokken, stond stil voor de dorpsherberg.
De voerman pakte een biertje, terwijl de paarden
dronken en toen Dick zag dat het een vriendelijke
man was, liep hij naar hem toe en vroeg: "Waar
rijdt u naar toe?" "Naar Londen," zei de voerman.
"Dat moet een prachtige stad zijn," zei de jongen,
"ik zou er wat voor geven als ik daar naartoe
kon." Toen de voerman zag hoe graag Dick naar
Londen wilde, praatte hij met de mensen bij wie
Dick woonde en bood aan hem mee naar Londen te
nemen, daar goed op hem te letten en hem op de
terugweg weer in het dorp terug te brengen. Dick
pakte dus zijn spulletjes en klom bij de voerman
op de bok. Toen klapte de zweep, de belletjes
rinkelden weer en daar gingen ze, op weg naar
Londen. Toen ze de stad bereikt hadden, keek Dick
nieuwsgierig om zich heen. Hij zag hoge huizen en
grote kerken, maar hij keek vooral uit naar de met
goud geplaveide straten. Thuis in het dorp had hij
twee of drie goudstukken gezien en hij wist
hoeveel ze waard waren. Dus, zo dacht hij, in
Londen zou hij zich alleen maar hoeven te bukken
om de geldstukken van de straat op te rapen en
rijk te worden. Hij zou dan nieuwe kleren, lekker
eten en misschien wel een leuk huisje of een
winkel kunnen kopen. Bovendien was hij vast
besloten iets aan alle mensen uit zijn dorp te
geven voor alles wat zij voor hem gedaan hadden.
De wagen stopte voor een café in de stad en
terwijl de voerman naar binnen ging, sprong Dick
van de bok en keek rond. Hij was er zeker van dat
de gouden straten net om de hoek moesten liggen.
Maar dat was niet zo. Dus liep hij nog een eindje
verder en nog verder en tenslotte was hij
verdwaald en kon de wagen niet meer terug vinden.
De avond viel en Dick was zo moe, dat hij in een
hoekje kroop en voor een deur in slaap viel. De
volgende morgen begon hij weer door de stad te
lopen om al die wondermooie dingen waar hij over
had horen vertellen te bekijken. Maar hij zag
alleen straten met bakstenen huizen en arme mensen
op weg naar hun werk. Hij kreeg honger en moest
bij de voorbijgangers bedelen om wat eten. De
meesten gaven hem niets anders dan een snauw en
velen vroegen hem waarom hij niet werkte. Toen hij
de halve penny, die iemand hem uit medelijden
gegeven had, gebruikt had om melk en brood te
kopen, ging hij op zoek om werk te vinden om zo
onderdak en eten te verdienen. Hij dwaalde
uitgeput door de stad en uiteindelijk kwam hij op
een van de velden aan de rand van de stad een boer
tegen, die hem in dienst wilde nemen om te helpen
bij het hooien. Het duurde niet lang of al het
hooi was in de schuur en de boer had geen werk
meer voor Dick. Dus dwaalde Dick weer door de
straten van de stad op zoek naar iets waar hij
geld mee kon verdienen. Maar hij had geen geluk.
Niemand wilde hem in dienst nemen of hem ook maar
een korst brood geven. Wanhopig en nitgeput zakte
hij uiteindelijk voor een huis heer en viel in
slaap. Het was het huis van een rijke koopman, die
Mr. Fitzwarten heette en die een vermogen had
verdiend door handel op verre landen te drijven.
Toen de kokkin van Mr. Fitzwarren de deur open
deed en zij Dick met zijn haveloze kleren daar zag
liggen, porde zij hem met een bezem in de rug. Zij
was een lelijke en humeurige vrouw en de aanblik
van een vagebond met vuile kleren maakte haar
iedere keer woedend. "Maak dat je weg komt, jij
luilak!" riep zij. "Wat heb jij hier te zoeken
voor het huis van een eerbaar man? Je bent er vast
op uit om hier iets te stelen!" De arme Dick had
niet eens genoeg kracht om antwoord te geven. Hij
krabbelde met veel moeite overeind, maar zakte
meteen weer in elkaar, want hij was werkelijk
bijna verhongerd. Maar juist op dit moment kwam
Mr. Fitzwarren er zelf aan. Hij was een
vriendelijk man en had medelijden met Dick. Hij
vroeg de jongen waarom hij niet naar huis ging of
naar zijn leermeester, maar weldra begreep hij uit
de gestamelde woorden van Dick dat deze arme
jongen geen ouders meer had en ook geen
leermeester. Dus gaf hij de kokkin opdracht hem
eten en nieuwe kleren te geven en zei tegen Dick
dat hij in zijn huis mocht blijven zolang hij maar
wilde. Toen Dick gegeten en wat geslapen had en
hij zijn nieuwe kleren aan had, zag Mr.
Fitzwarren, dat hij een leuke, goed gebouwde
jongen was, hoewel hij nog wel mager en slap was
door te weinig voedsel en hij nam hem als
keukenjongen in dienst. De kokkin stribbelde eerst
tegen, want zij kon Dick nu eenmaal niet uitstaan,
hoewel hij nu netjes en schoon was. Maar omdat het
een bevel van haar baas was, moest zij wel
gehoorzamen. Met Dick ging het daarna goed,
ondanks de kwaadaardige kokkin, die geen
gelegenheid voorbij liet gaan om hem te treiteren
en hem dwars te zitten. Een keer gooide ze heet,
vuil water over zijn voet, dan weer zorgde ze
ervoor dat zijn broek onder de as zat en steeds
liet ze hem karweitjes opknappen, die niemand
anders wilde doen. Dit zou allemaal moeilijk te
verdragen zijn geweest als Alice, de dochter van
de koopman, er niet geweest zou zijn. Zij was een
goedmoedig meisje, dat de weesjongen graag mocht.
Ze dreigde de kokkin, dat als zij doorging met
Dick te plagen, zij het aan haar vader zou
vertellen en dan zou zij beslist worden ontslagen.
Voortaan beperkte de kokkin er zich toe Dick
alleen belachelijk te maken en op zijn kop te
geven wanneer niemand anders in de buurt was. Nu
was het zo dat Dick een koude en tochtige kamer
had. In de muren zaten spleten en gaten. Ratten en
muizen kwamen er 's nachts binnen en maakten hem
wakker als hij sliep. Ze dansten over zijn b¢d en
knaagden zelfs aan zijn vingers en tenen als hij
ze niet met zijn deken bedekt had. Zo af en toe
gaf Alice Dick kleine geschenken en op een dag gaf
zij hem een penny. Toen hij die dag op straat
liep, kwam hij een meisje tegen, dat een zwarte
poes in haar arm droeg. "Wat moet die poes
kosten?" vroeg Dick. "Ik weet helemaal nog niet of
ik haar wel wil verkopen," antwoordde het meisje,
"ze kan heel goed muizen rangen." "Alsjeblieft,
geef haar aan mij," zei Dick, "een poes die goed
muizen kan rangen.; dat is precies wat ik nodig
heb." "Nou, wat betaal je ervoor?" vroeg het
meisje. "Alles wat ik heb is één penny," zei Dick,
"maar die zou ik je graag voor de poes geven." Het
meisje had medelijden met Dick en gaf hem de
zwarte poes. Dick hield haar op zijn kamer, gaf
haar afval uit de keuken te eten en de poes joeg
alle ratten en muizen weg, zodat Dick weer rustig
kon slapen. Op een dag riep Mr. Fitzwarren al zijn
personeel bij elkaar en vertelde hen, dat hij
weer eens een schip wilde laten uitvaren, dat een
verre reis ging maken. Wie wilde kon zich opgeven
en meevaren. Het schip zou naar de Piratenkust
zeilen en had als lading ruilwaren. Iedereen kon
iets, wat van hem was, meegeven en als het gunstig
zou worden geruild, zou hij bij terugkeer van
het schip een redelijk aandeel van de winst
krijgen. Sommigen gaven glazen kralen mee, anderen
kleren of zij gaven wat geld dat zij gespaard
hadden mee, waarmee weer ruilgoederen gekocht
zouden worden. Alleen Dick had niets wat hij mee
zou kunnen geven. Toen Alice dat zag, ging ze naar
hem toe en moedigde hem aan toch ook iets in te
zetten. "Als je niets hebt, dan wil ik je best
geld lenen, daar zou je dan ruilgoederen voor
kunnen kopen," zei het meisje vriendelijk. Maar
dat wilde Dick niet. Toen begon Alice over de poes
te praten. Misschien kon hij die wel meesturen.
"Vooruit dan," zei Dick, hoewel de gedachte om van
Puss afscheid te moeten nemen, hem verdrietig
maakte. "Als jij denkt, dat ze daarginds ook voor
een poes iets kunnen ruilen, zal ik haar
meegeven." "Natuurlijk krijg je iets voor een
poes," zei Alice, "want een poes is er immers voor
om de ratten en muizen op een schip te rangen."
Dus zei Dick Puss gedag en de volgende morgen werd
de poes aan boord van het schip gebracht, dat
korte tijd daarna vertrok naar de Piratenkust. Het
afscheid van zijn poes maakte Dick erg verdrietig.
Bovendien kreeg hij 's nachts weer last van de
ratten en muizen, zodat hij zich menig keer
versliep en 's morgens te laat met zijn werk
begon. Zijn vriendin Alice was enige tijd uit
logeren en de kokkin begon Dick weer te plagen en
te treiteren, zo vaak ze maar kon. Ze schold hem
niet alleen steeds uit, maar begon ook nog zijn
poes belachelijk te maken. "Moet je je eens
indenken... om een poes op zo'n reis mee te
geven," riep ze, "wat denk je eigenlijk waarvoor
ze in een ver land je poes in zullen ruilen. Dat
zal wel net genoeg zijn om een stok voor te kopen
om jou een pak slaag mee te geven." Tenslotte
hield Dick het gewoon niet meer vol. Hij was zijn
poes kwijt, zijn vriendin Alice was er niet en de
kokkin behandelde hem steeds slechter. Dus pakte
hij zijn paar eigendommen in een zakdoek en ging
er op een morgen heel vroeg vandoor. Het was de
morgen van Halloween (Allerheiligen) toen hij in
Highgate kwam. Daar ging hij aan de kant van de
straat zitten en zat een beetje te dubben welke
kant hij op zou gaan. Alle straten leken op elkaar
en hij kon maar niet beslissen. Toen hoorde hij in
de vette het heldere geluid van klokken. Het waren
de klokken van de Bow Church in Cheapside en toen
Dick goed luisterde, leek het wel of ze iets
zeiden. Dit was het wat ze leken te zeggen: Dick
whittington, gauw omgekeerd, In Londen wordt je
zeer geëerd, Heb je in Alice je vrouw gevonden,
Dan word je burgemeester van Londen. Steeds
opnieuw leken de klokken het lied te zingen.
"Burgemeester", herhaalde Dick bij zichzelf, "als
het zo is, dan bestaat er misschien toch nog hoop
voor mij." Dus stond hij op, pakte zijn spullen
bij elkaar en liep de weg terug, die hij gekomen
was. Steeds verder liep hij en het gebeier van de
Bow Church bleef hem achtervolgen. Hij hoorde het
lied tot hij het huis van zijn meester had
bereikt. Daar begon men net wakker te worden. Het
lukte Dick het huis binnen te glippen en aan het
werk te gaan, zonder dat iemand zijn afwezigheid
had ontdekt. Ondertussen had Puss, de poes van
Dick, zich aan boord van het schip van Mr.
Fitzwarren nuttig gemaakt. Het was een lange reis
en tussen de lading zaten meer dan genoeg ratten
en muizen. Puss verjoeg ze en doodde er een
heleboel. A1 gauw wisten de kapitein en de hele
bemanning wat voor een slimme poes zij aan boord
hadden. Behouden bereikte het schip de
Piratenkust, waar de bruinogige Moren leefden. Het
legde aan in de haven en men vertelde de kapitein,
dat hij zijn opwachting moest komen maken bij de
koning, die dit land regeerde. Onder de Moren, die
aan de haven woonden, ontstond grote verwarring,
want geen van hen had ooit een blanke gezien. De
kapitein van de "Eenhoorn" werd naar het
koninklijk paleis geleid, langs geweldig grote
wachten in de troonzaal van de koning. Die zei
tegen hem dat hij al zijn ruilwaren naar het
paleis moest brengen, want hij wilde ze bekijken
en dan besluiten wat hij ervan wil& hebben. Toen
bracht men de kapitein naar een grote zaal, waar
ter ere van de vreemdelingen een groot banket zou
worden gegeven. De koning, de koningin, de
kapitein en de leden van de hofhouding gingen op
de tapijten en kussens op de grond zitten, want
dat was in dit land gebruikelijk. Nauwelijks
hadden de dienaren de schalen met gekruid vlees,
rijst en vruchten voor de gasten neergezet of men
hoorde een ritselend geluid. Van achter de
gordijnen kwam een grote hot& ratten tevoorschijn
en stortte zich op de spijzen, die in een mum van
tijd verdwenen waren. De ratten stoorden zich niet
aan de dienaren, die ze probeerden weg te jagen;
de gasten had&n nauwelijks een hap binnen kunnen
krijgen. "Wat een plaag moeten die ratten wel niet
voor u zijn, koning", zei de kapitein. 'sir",
antwoordde de koning met een zucht, "zo gaat het
bij iedere maaltijd. Ik heb al veel wijze mannen
en artsen om raad gevraagd, maar geen van hen
kende een middel tegen deze vreselijke plaag. Ik
zou er graag de helft van al mijn rijkdom voor
over hebben, als wij maar van deze rattenplaag
verlost zouden zijn." "In Engeland", zei de
kapitein, "hebben wij een klein dier, dat gewoon
in huis leeft, om ratten en muizen te vangen. Wij
noemen het dier een poes. Zijn er in jullie land
geen poezen?" De koning vroeg de kapitein het dier
nauwkeurig te beschrijven en toen bleek, dat nog
geen inwoner van de Piratenkust ooit een poes had
gezien. "Waar kan ik zo'n dier vandaan halen?"
vroeg de koning. "Wij hebben er een aan boord,
majesteit," antwoordde de kapitein. "Het is
natuurlijk een zeer kostbaar dier, want ook in
onze ruimen zijn er muizen en ratten en het is
alleen aan dit dier te danken, dat ze niet aan de
lading durven te komen. "Ach, ik zou er alles voor
over hebben als ik zo'n poes had", riep de koning,
"zo'n dier zou een ware zegen voor mij en mijn
hofhouding zijn." "Welnu", zei de kapitein, die
handel rook en wist dat de koning van de
Piratenkust een zeer rijk man was, "... wat zou
uwe majesteit dan voor een poes geven?" De koning
dacht na. "Breng haar vanavond mee naar het
paleis. Ik wil mij er eerst van overtuigen, dat ze
de ratten en muizen inderdaad de baas wordt. Als
het werkelijk zo'n wonderdier is als u zegt, zal
ik royaal zijn. Daar kunt u van op aan." Diezelfde
avond nam de kapitein Puss voorzichtig onder zijn
arm, ging naar het koninklijk paleis en werd daar
onmiddellijk naar de grote banketzaal gebracht. Er
zou net weer een feestmaal beginnen. Nauwelijks
hadden de bedienden de spijzen neergezet, of alle
ratten kwamen weer tevoorschijn. Puss wist meteen
wat van haar verwacht werd. Ze sprong van de arm
van de kapitein, stortte zich op de
dichtstbijzijnde rat, een geweldige knaap, die net
een groot stuk vlees weg wilde slepen en doodde
hem ter plaatse. Hetzelfde lot onderging een
dozijn andere ratten. De rest vluchtte weg achter
de gordijnen en men zag ze niet meer. De koning,
de koningin en de hele hofhouding stonden perplex.
"Geweldig", zei de koning van de Piratenkust, "als
wij zo'n dier zouden hebben, zou er binnen een
week geen rat meer in dit paleis te bekennen
zijn." "Precies, mijn beste", zei de koningin,
"wij moeten dit dier hebben. Het moet. Geef de
kapitein het bedrag waar om hij vraagt." Toen bood
de koning aan de hele scheepslading voor een zeer
goede prijs te kopen, maar voor de poes betaalde
hij het tienvoudige van wat hij voor de hele
lading had betaald. De kapitein ging meteen
akkoord. De volgende dag werd er voor de hele
bemanning een leest in het paleis gegeven. De
lading werd aan land gebracht en daarvoor werden
goud en juwelen in ontvangst genomen. De koning
hield de poes en betaalde voor haar de afgesproken
prijs. Toen vertrok het schip weer terug naar
Engeland. Op een morgen, toen Mr. Fitzwarren, de
koopman in Londen, in zijn kantoor zat, werd er
op de deur geklopt. "Goed nieuws", riep iemand,
en binnen kwam de kapitein van de "Eenhoorn",
gevolgd door zijn eerste officier. Beiden droegen een zware
kist en zij hadden de scheepspapieren onder hun
arm. "Uw schip is behouden thuis gekomen", zei de
kapitein, "en dit hebben wij allemaal meegebracht
van de Piratenkust." De koopman begroette de beide
mannen, liet wijn komen en keek toen de lijst met
goederen door, die het schip had meegebracht. Nu
vertelde de kapitein aan Mr. Fitzwarren over de
poes van Dick Whittington en opende de kist met
juwelen, die de koning van de Piratenkust hem had
meegegeven. De koopman was met de opbrengst van de
handelsreis zeer tevreden. Maar nog blijer was hij
over het geluk dat Dick had gehad. "Roep
onmiddellijk Mister Whittington!" zei hij tegen
een bediende. Dick schuurde op dat moment net de
pannen van de kokkin en zat onder het vet en de
roet. Maar hij volgde het bevel van zijn meester
op en ging mee zo vies als hij was. Mr. Fitzwarren
begroette hem en zei dat hij moest gaan zitten.
Eerst dacht Dick dat men een grap met hem wilde
uithalen. Maar toen hij hoorde wat er was gebeurd
en de koopman hem al de juwelen liet zien die de
kapitein voor zijn poes had gekregen, toen wist
Dick, dat hij een geluksvogel was. Hij bood Mr.
Fitzwarren aan een deel van de opbrengst zelf te
houden, maar deze wilde daar niets van weten.
"Neen", zei hij, "het is allemaal van jou. Ik hoop
alleen dat je er gelukkig en tevreden door wordt."
Dick probeerde een deel van zijn rijkdom aan Miss
Alice te geven, omdat ze altijd zo aardig tegen
hem geweest was en omdat zij hem had aangeraden de
poes mee te geven. Maar ook zij wilde niets
aannemen. Dus toen gaf hij iets aan de kapitein,
de bemanning en aan al zijn vrienden uit zijn
diensthuis zelfs aan de gemene kokkin. Allen
bedankten hem, dronken op zijn gezondheid en
wensten hem veel succes. Dick kocht een mooi pak
en toen hij schoon en in het nieuw was gekleed,
was hij de knapste jongeman van heel Londen. Mr.
Fitzwarren vroeg of hij ook verder in zijn huis
wilde blijven wonen totdat hij zelf een huis
gevonden zou hebben dat hem aanstond. Bovendien
vond hij het nu zeer plezierig dat Alice en de
jonge Dick Whittington elkaar zo graag mochten.
Dick gaf Alice allerlei kado's en Alice was erg
lief tegen Dick als zij iets van hem kreeg. En om
een lang verhaal kort te maken: de twee trouwden
tenslotte en er kwam een geweldig bruiloftsfeest,
waarvoor ook de burgemeester en het stadsbestuur
was uitgenodigd. Dick en Alice gingen in een
eigen mooi huis wonen en Mr. Whittington werd de
meest geachte en rijke burger van de stad. Niet
lang daarna werd hij Sheriff. En toen werd hij
door de koning van Engeland geridderd en drie maal
werd Sir Richard Whittington tot burgemeester van
Londen gekozen. Iedere keer, als hij weer was
gekozen, dacht hij aan die morgen vele jaren
geleden, toen hij aan de kant van de weg had
gezeten en na had zitten denken welke kant hij op
na gaan en dat de klokken van Bow Church waren
begonnen te luiden en dat het had geleken alsof de
klokken hadden gefluisterd: Dick Whittington, gauw
omgekeerd In Londen wordt je zeer geëerd Heb je in
Alice je vrouw gevonden, dan word je burgemeester
van Londen.
EINDE
|