De dankbare
dieren
Er was eens een landgoedeigenaar, die op
de wandel ging. Hij kwam in een heel groot bos,
en, toen hij daar zo rondliep onder de bomen en
naar de vogels in de kruinen keek, voelde hij de
grond plotseling onder zich wegzinken, boem, daar
gleed hij de diepte in, hij kwam hard terecht en
lag languit, zand en takken waren met hem mee naar
beneden gestort, hij was in een diepe wolfskuil
gevallen. Hij krabbelde overeind, klopte het zand
van zijn kleren, wreef de zere plekken van armen
en benen en keek rond om te zien, hoe hij weer uit
de kuil kon komen. Maar terwijl hij van de ene
hoek naar de andere keek, deed hij de ene
ontdekking na de andere, die hem de haren ten
berge deed rijzen: in de ene hoek lag een grote
beer, in de andere hoek een boskat en in de derde
hoek een ineen gekronkelde slang.
Hij vloog naar de vierde hoek, die nog onbezet
was, en drukte zich tegen de zandige wand. Hij
wist zich geen raad, en dat was geen wonder, want
het was een weinig aanlokkelijk gezelschap,
waarmee hij hier samen was in die diepe kuil. Hij
verloor de dieren niet uit het oog, hij wilde op
hun bewegingen bedacht zijn, maar zij hielden hem
aan zijn plaats gebonden. Want hij dacht, als ik
probeer uit de kuil te klimmen, dan vallen zij op
mij aan, en wat dan? Hij had geen enkel wapen, hij
had niets om zich te verdedigen. Tot zijn
verbazing bleven de dieren echter doodkalm, zij
deden hem niets, zij beschouwden hem zeker als een
lotgenoot. Ja, want hun was hetzelfde overkomen
als hem, zij waren al eerder in die verraderlijke
kuil gevallen, zij wachtten zeker de eerste de
beste gelegenheid af om eruit te komen, misschien
dachten zij, dat hun reddingskans gestegen was, nu
ook een mens in de kuil was gevallen. Ziende dat
de dieren hem ongemoeid lieten, begon de
landgoedbezitter, alhoewel nog telkens wantrouwig
naar hen omkijkend, pogingen te doen om uit de
kuil te komen. Maar de kuil was te diep, de steile
wanden brokkelden af onder zijn handen en voeten,
telkens rolde hij terug, en eindelijk bleef hij,
zwetend van inspanning en van angst, op de bodem
liggen hijgen. Toen kroop hij weer overeind en
ging weer in zijn hoek staan, maar nu begon hij zo
hard als hij kon om hulp te schreeuwen.
Toevallig kwam daar een van zijn onderhorige
pachters voorbij, die een bijl op de schouder
droeg.
"Wat hoor ik?" dacht de pachter. Dat is precies de
stem van mijn heer! Hij kwam dichterbij, hij zocht
met de ogen om te zien waar het geluid vandaan
kwam, toen merkte hij de kuil en toen hij zich
over de rand boog, hoorde hij het hulpgeschreeuw
duidelijker. Hij liet zich plat neervallen, bracht
de handen aan de mond en riep:
"Maar wie ligt hier dan in?"
De landgoedeigenaar herkende aan de roepende stem
een van zijn pachters en riep terug:
"Ik ben het, je heer, haal mij hier uit, ik zal er
je rijk voor belonen!"
Misschien had hij wel reden om aan te nemen, dat
zonder die rijke beloning
zijn pachter hem net zo lief in die kuil zou laten
liggen, wat een geluk, dat
hij een rijke beloning kon aanbieden! Maar de
pachter was al weer overeind,
hij nam zijn bijl en velde in het bos een lange
masteboom. In een twee drie
sloeg hij met de bijl er de takken af, toen zette
hij de boom recht overeind,
tilde hem boven de kuil en liet hem erin
neerzakken. Een ogenblik later
voelde hij, dat de boom werd vastgegrepen, hij
begon te heffen en te trekken,
lieve hemel, dacht hij, wat is mijn heer zwaar.
Maar toen het ondereind van
de boom boven kwam, neen, wat schrok hij, een
grote bruine beer hield, de
poten dicht bijeen, er zich aan vastgeklampt. De
pachter schreeuwde, trok de
boom bezijden de kuil en wilde weglopen. Maar hij
hoefde niet te vluchten,
de beer stapte kalm van de boom en liep hem
voorbij, het bos in.
"Daar begrijp ik niets van," zei de verbouwereerde
pachter. "Ik heb toch
duidelijk de stem van mijn heer gehoord. Zou die
beer soms de duivel zijn,
die zich van de stem van mijn heer heeft bediend?
Laat ik maken, dat ik
weg kom!"
Maar net toen hij weg wilde lopen, hoorde hij
opnieuw hulpgeschreeuw.
"Laat mij hier niet in. Haal mij er uit! Ik weet,
dat je graag zoudt trouwen,
maar dat je geen geld hebt. Als je me uit de kuil
haalt zal ik je bruiloft
betalen!"
"Neen," dacht de pachter, "dat zou een meevaller
zijn," want hij had wel
een bruid, maar geen geld, en nu zag hij zich de
mogelijkheid van een bruiloft
voorgespiegeld.
"Vooruit!" zei hij bij zichzelf. "Die beer heeft
mij in elk geval niets gedaan.
Ik kan het nog eens proberen en zien, of mijn
meester uit de kuil komt, want
het is toch zijn stem, die ik hoor."
Nauwelijks had hij de boom weer in de kuil laten
zakken, of hij had weer
beet. Hij hief en trok, wat is mijn meester licht,
dacht hij, maar misschien
voelde hij het gewicht maar als licht aan, omdat
hij daarnet die geweldig
zware beer uit de kuil had getrokken. Hij bleef
trekken, maar toen hij het
ondereind van de boom boven de kuil had, nee maar,
wat was dat? Een
boskat hield met vier poten en een stijve staart
er zich aan vast, ze voelde de
begane grond, hoepla, ze sprong van de boom en
holde weg, het bos in.
"Ik trek nog alle dieren van het bos uit de kuil,"
zei de pachter. "Maar nu ga
ik weg!"
Doch net toen hij weg wilde gaan hoorde hij
opnieuw de stem van zijn heer
in de kuil.
"Laat mij niet hier. Haal mij er uit! Het huisje,
dat je van mij huurt, en het
stukje land, dat je van mij pacht, geef ik je tot
eigendom, als je mij uit die
vreselijke kuil trekt!"
Nu stond de pachter stil, ja, dat was wel erg
aanlokkelijk, een eigen huisje, een stukje land,
dan zou de bruiloft, die hem in 't vooruitzicht
was gesteld,
helemaal heerlijk zijn!
"Kom," zei hij, "ik probeer het nog een keer. Als
ik nu maar zekerheid
had, dat het mijn heer is, en niet de boze geest,
die met de stem van mijn
heer roept."
Weer liet hij de boom in de kuil zakken, ho! Hij
voelde een schok toen hij
beet kreeg, hij hief en trok, maar toen hij het
ondereind van de boom boven
had, goeie genade, hij had wel gillend willen
vluchten, een vette slang zat er
om heen gekronkeld. Hij gooide de boom neer, maar
de slang had er zich al
af laten glijden en kroop weg, het bos in.
"Het is vast en zeker de boze geest, die mij
fopt," dacht de man. "Maar nu
maak ik, dat ik weg kom."
Doch net toen hij weg wilde gaan, klonk er opnieuw
geschreeuw uit de
kuil:
"Laat de boom nog één keer naar beneden zakken. Ik
geef je al mijn bezittingen en mijn hele geld, als
je me hieruit haalt."
"Lieve deugd," dacht de pachter, en hij kreeg
medelijden omdat zijn heer zo jammerlijk smeekte.
"Weet je wat," dacht hij, "ik zal het nog een keer
proberen, maar dat is dan ook onherroepelijk de
laatste keer, hoe hij ook smeekt of kermt."
Hij liet de boom weer zakken, aan een schok in de
stam voelde hij dat hij beet had, hij hief en
trok, daar kwam het ondereind boven de kuil, ja en
toen was eigenlijk de pachter stom verbaasd, dat
waarlijk zijn heer er aan hing en niet het een af
ander dier uit het bos. De landgoedbezitter kroop
van de boomstam, hij moest meteen gaan zitten, zo
slap en uitgeput was hij van de val en door al de
uren van angst, die hij in de kuil had gezeten.
Maar de pachter ondersteunde hem, gaf hem een stuk
brood uit zijn knapzak en een teug water uit zijn
veldkruik, de landgoedbezitter kwam toen weer wat
bij. Na een tijdje kon hij weer opstaan en lopen.
En toen zei hij tot de pachter:
"Nu heb ik je niet meer nodig. Je kunt gaan." En
dat was al. Over beloning en geld werd niet meer
gesproken.
"Maar dit is het ogenblik niet, om daaraan te
herinneren," dacht de pachter, en hij ging heen.
De volgende dag echter ging de pachter naar het
landgoed, de halve nacht had hij liggen denken aan
wat hem beloofd was en er zich blij over gemaakt,
nu stond hij op de hoge stoeptrede en belde aan.
Een knecht deed open, de pachter vroeg naar de
heer van het landgoed, een andere knecht kwam er
bij te pas, neen, zo zonder meer kon je hier maar
niet binnenkomen, de knechten vroegen hem uit, wat
hij wilde van hun meester. De pachter mocht niet
liegen, daarom vertelde hij alles, het hele
avontuur en hoe hij zijn heer, toen die om hulp
schreeuwde, uit de wolfskuil had gered, en nu kwam
hij om te herinneren aan de beloning, die hem was
beloofd.
De knechten brachten de boodschap aan hun meester
over, maar toen werd de landgoedeigenaar woedend,
omdat de pachter alles verteld had, het was
krenkend en vernederend voor hem, 't was immers 'n
schande voor een zo groot en rijk heer als hij was
in een wolfskuil te vallen, en helemaal wilde hij
er niet meer aan herinnerd worden, dat hij om hulp
had geschreeuwd en bang was geweest. In zijn woede
gaf hij bevel, de onbeschaamde pachter een pak
ransel met de zweep te geven, en dat deden ze, ze
namen hem mee naar de binnenplaats en daar gaven
ze hem tot zijn schrik en zijn eindeloze
verbazing, er met de zweep geducht van langs. Toen
kon de pachter leren, dat ondank het loon van de
wereld is, en hij kon nog veel meer leren, en
daarover dacht hij na toen hij, met bulten en
striemen overdekt, naar huis strompelde.
Maar toen hij zijn huis was ingegaan en het kleine
woonvertrek binnen kwam, kijk, daar lagen de beer
en de boskat op de vloer, en de slang had zich
neer-gekronkeld bij de kachel. De pachter schrok
en wilde vluchten, maar de beer, op zijn bruine
sokken van poten gesprongen, kwam vriendelijk naar
hem toe en zei:
"Wees maar niet bang, en kijk maar eens in je
oven, daar ligt een hele geslachte os in, die heb
ik voor je bruiloft meegebracht, dan heb je
osse-staartsoep en ossetong en alles van de os wat
daar nog tussen in is." En daar kwam de boskat
aangesprongen. Die had een hele bos rijshout bij
elkaar gesleept en nog een stapeltje dikker, kort
hout. "En ik ga nog meer hout halen," zei zij.
"Dat is mijn geschenk voor je bruiloft, dan kun je
op de bruiloftsdag de feestkamer goed verwarmen."
En daarna kronkelde de slang zich uit elkaar en
kwam aangekropen, zij hief de zoekende platte kop,
zij had alle moeite haar bliksemvlugge tong binnen
te houden. Zij droeg een edelsteen in de bek en
toen daar een lichtstraal in viel, fonkelde er een
diepblauwe gloed uit op, en toen er een andere
lichtstraal in viel, brandde hij van een groen
vuur, ja zo'n prachtige edelsteen was dat. De
slang liet de steen vallen voor de voeten van de
pachter en zei:
"En ik schenk je voor je bruiloft deze steen, die
veel waard is en waarvoor je je veel kunt kopen."
Daar stond de pachter met de verblindende steen in
de hand, en van de steen keek hij naar het hout en
hij watertandde bij de gedachte aan zijn
osse-tong, hij vergat zijn pijn en lachte. En toen
bedankte hij de beer en de boskat en de slang,
maar zij wezen de dank af en de slang deed het
woord, beleefd als een hofdame, en zei:
"De dank is helemaal aan ons, want we zijn je dank
verschuldigd omdat je ons uit de wolfskuil hebt
gehaald."
En toen gingen de beer, de kat en de slang weg. De
pachter keek in de oven, ja, daar lag de os, vet
en mals, de pachter liet zijn ogen er reeds aan te
gast gaan. Toen moest hij weer naar zijn steen
kijken, hij vergat hoe langer hoe meer zijn pijn,
nu zou hij toch nog zijn bruiloft vieren, en toen
kreeg hij een inval, waarvan hij dacht, dat het
een goede inval was en hij ging naar het landgoed.
"Vraag aan uw meester, zei hij tot de knechten, of
hij deze steen wil kopen." Ze namen de steen en
gingen ermee naar hun meester, waar zij liepen,
vlamde de blauwe gloed. Na een tijdje kwamen zij
terug, zonder steen, die had de landgoedeigenaar
maar vast gehouden, en zij vroegen:
"Wat moet je voor die steen hebben?"
"Honderd taler," zei de pachter.
"Neen," zei de landgoedeigenaar, toen hij de prijs
hoorde, het is onmogelijk
dat die man een bezit heeft, dat honderd taler
waard is, zijn hele vermogen
kan nog geen vijf taler zijn, die steen heeft hij
gestolen."
En de knechten kwamen met die beschuldiging terug
bij de pachter. En toen
vroegen ze hem, welke verklaring hij er dan voor
kon geven, dat hij in
't bezit was van zo'n kostbare steen. En de
pachter vertelde daarop, dat hij
de steen van de slang had gekregen en hij vertelde
van de twee andere
bruidsgeschenken van de beer en de boskat, die
hij, net als de steen, uit
dankbaarheid had gekregen, omdat hij de beer en de
boskat en de slang uit
de wolfskuil had gered.
"Wat een onbeschaamde leugenaar," zei de
landgoedbezitter, "hij wil mij
weer beledigen met zijn praatjes, 't Is een dief.
Houdt hem vast en levert
hem uit aan het gerecht. Er moeten korte metten
met hem worden gemaakt."
En er werden korte metten met hem gemaakt, 's
Avonds zat hij al in de
stad in de gevangenis, op water en brood, hij was
er erg aan toe, zijn striemen
en builen begonnen weer zeer te doen, hij had een
slapeloze nacht, en de
volgende morgen stond hij voor het gerecht.
"Geef een verklaring, hoe jij, die nog geen vijf
taler bezit, aan zo'n kostbare
steen komt," zei de rechter.
Ja, het was niet zo eenvoudig om dat duidelijk te
maken, dan moest hij de
hele geschiedenis vertellen, en dat deed hij. Hij
vertelde de rechter alles, hoe
hij zijn heer uit de wolfskuil had gered, welke
beloningen deze hem allemaal
in het vooruitzicht had gesteld, en hoe hij hem,
toen hij om zijn beloning
kwam, slechts een pak ransel met de zweep had
laten geven. Verder vertelde
hij, welke geschenken hij van de beer, de boskat
en de slang, die hij vóór
zijn heer uit de kuil had gehaald, gekregen had.
"Ik geloof je graag, arme man," zei de rechter,
"maar voor de rechtbank is
slechts waarheid wat bevestigd wordt door
getuigen. Heb je getuigen?"
"Ja," zei de pachter, "de beer, de boskat en de
slang. Maar die zijn in het
bos."
"Juist," zei de rechter, "je hebt dus geen
getuigen meegebracht, die de waarheid kunnen
bevestigen van wat je gezegd hebt. Je verklaring,
hoe je aan de steen bent gekomen, is dus
onaannemelijk, zodat wij de verklaring moeten
aannemen van je beschuldigers, dat je de steen
hebt gestolen. Ik moet je dus veroordelen."
"Neen!" brulde de beer.
Ja, want de deuren waren opengevlogen, en de beer
was komen binnen stormen, de kat zat op zijn rug
en de slang kronkelde achter hen aan. Ja, zij
waren de getuigen uit het bos, zij kwamen de
waarheid bevestigen van alles wat de pachter had
verteld, zij gaven hun getuigenis, daar was geen
speld tussen te krijgen, de verklaringen waren
eensluidend, en de beer liet grommend zijn tanden
zien en zei:
"Die het waagt deze man te veroordelen krijgt met
mij te doen!" De rechter had zijn bril op en
afgezet en toen zette hij hem weer op, hij kon
zijn ogen niet geloven toen hij de beer, de boskat
en de slang daar voor zich zag, maar hij hoorde
hun getuigenis, en dat getuigenis was
onomstotelijk, de rechterlijke macht was voor een
van haar dwalingen behoed.
"Het is zoals ik gezegd heb," zei de rechter,
"waarheid is wat door de eensluidende verklaringen
van getuigen is komen vast te staan. De pachter is
dus onschuldig en ik spreek hem vrij."
De pachter voelde zijn hart opspringen van
vreugde. Hij wilde zich tot de dieren wenden om
hen te bedanken voor hun getuigenis, maar ze waren
al weer weg, ze waren door de opengebleven deuren
even snel weer verdwenen als zij gekomen waren.
Opgeruimd ging de pachter naar huis en hij
overwoog nieuwe plannen om zijn kostbare steen te
verkopen. Maar hij hoefde hem niet te verkopen.
Neen. In dat land was een koning, die rechtvaardig
was en die wilde, dat er recht en rechtvaardigheid
zouden zijn in zijn hele rijk. Toen de koning de
wonderlijke geschiedenis van de landgoedcigenaar
en de pachter ter ore kwam, nam hij onmiddellijk
zijn besluit. Hij maakte de pachter tot
landgoedeigenaar, en de landgoedeigenaar zette hij
in het huisje van de pachter. Ziezo, nu hadden zij
omgeruild, de vroegere landgoedbezitter had zijn
verdiende loon, en de vroegere pachter was nu een
welvarend man, hij was nu heer van het landgoed,
hij woonde in het grote huis, het was een kasteel
en de kamers kon hij niet tellen, en toen ging hij
trouwen. Het was een heerlijke bruiloft. Ze
begonnen met ossestaartsoep en ze eindigden met
ossetong en tussen in kregen ze ossehaas en al het
andere van de os, er kwam geen eind aan de gangen,
om van de forellen, de zalm en de fazanten nog te
zwijgen. En de gelukkige bruidegom schonk zijn
bruid de steen van de slang, die vlamde en brandde
als het azuur, als de zon, als de regenboog boven
de schuimende waterval. En de bruid was gelukkig
en de bruidegom was gelukkig, en ze leefden nog
lang in vrede en gezondheid.
Bron :Groot
sprookjes boek
|