Cui Tao
Cuij Tao was een man uit Puzhou. Op zijn reizen kwam hij door Chuzhou en hij
wilde in zuidelijke richting doorreizen naar Liyang. "s Ochtends vertrok
hij uit Puzhou en toen hij het Renyi-posthuis had bereikt besloot hij daar de
nacht door te brengen. De kastelein zei: "Dit posthuis is noodlottig en
kwaad. Wees zo goed hier de nacht niet door te brengen."Tao trok zich niets
van hem aan en met zijn bundel op de rug betrad hij de hal. De kastelein van het
posthuis voorzag hem van een lamp en kaarsen. Tao wachtte daarna tot de tweede
wake, spreidde zijn bed en wilde juist gaan slapen toen hij opeens voor de poort
van het posthuis een grote poot zag als van een wild dier.
Plotsklaps vloog de poort open en zag hij een tijger binnenkomen. Tao
vluchtte geschrokken.
Toen hij op een duistere plek verborgen toekeek, zag hij het dier midden in
het hof het beestenvel uitdoen. Hij zag een uitzonderlijk knap en keurig
opgemaakt meisje dat de hof betrad en toen ook nog eens ging liggen in zijn bed.
Hij kwam te voorschijn en vroeg haar: "Waarom ga je liggen slapen in mijn
bed? Hoe komt het dat ik je zo-even als dat beest zag binnenkomen?"Het
meisje stond op en zei: "Neem het mij alstublieft niet kwalijk. Mijn vader
en mijn broers leven van de jacht en wij zijn arm. Wil ik een goede echtgenoot
ontmoeten, dan heb ik geen andere mogelijkheid om mijn verlangen te laten blij
ken. Daarom kleed ik me "s nachts heimelijk in een tijgervel en wanneer ik
weet dat een heer in dit posthuis de nacht door brengt, wil ik mijzelf aan hem
toevertrouwen om hem als dienstmeid te dienen.
Maar voorheen zijn alle gasten en reizigers van angst overleden. Vannacht
tref ik dan gelukkig een verstandige man en mijn wens is dat u mijn verlangen
wilt overwegen." Tao zei: "Als dat waarlijk uw streven is, is het mijn
wens u te gerieven."De volgende dag wierp hij het tijgervel in een droge
put achter de hal en het meisje nam hij mee. Later slaagde Tao voor het
mingjing-examen en werd hij benoemd tot magistraat van Xuancheng. Toen Tao op
weg ging naar zijn ambtspost, reisden zijn vrouw en hun zoontje met hem mee. Na
ruim een maand brachten ze weer de nacht door in het Renyi-posthuis. Tao zei
glimlachend: "Dit pesthuis is de plek waar ik je voor het eerst ontmoette.
"Toen hij ging kijken in de put, lag het beestenvel daar nog precies als
toen. Opnieuw glimlachend zei Tao tegen zijn vrouw: "Het kleed dat je
destijds droeg ligt er nog." Zijn vrouw zei: "Laat iemand het eens
halen."Toen men het had gepakt, zei zij glimlachend tegen Tao: "Laat
me nu eens zien of ik het nog aankan."Ze had het beestenvel nog maar
nauwelijks helemaal aan, of ze veranderde in een tijger. Met grote sprongen en
luid brullend stoof ze de hal in, verslond het kind en Tao, en verdween. ..
|