De Chinese
nachtegaal
De nachtegaal In China, moet je weten, is de
keizer een Chinees en alle mensen om hem heen zijn
ook Chinezen. Het is nu heel lang geleden, maar
daarom is het juist de moeite waard om het verhaal
te horen, voor het in vergetelheid raakt. Het
paleis van de keizer was het mooiste van de
wereld, helemaal van fijn porselein, heel
kostbaar, maar zo breekbaar en zo gevaarlijk om
aan te raken datje verschrikkelijk op moest
passen. In de tuin zag je de wonderlijkste bloemen
en aan de allermooiste waren zijveren belletjes
gebonden, zodat je er niet voorbij kon gaan zonder
de bloem te zien. Alles was heel geraffineerd in
de tuin van de keizer en hij was zo uitgestrekt
dat zelfs de tuinman niet wist waar hij ophield.
Als je doorliep, kwam je in een heel mooi bos
met hoge bomen en diepe meren. Dat bos liep tot
aan de zee, die blauw en diep was; grote schepen
konden zo onder de takken door varen. In die
takken woonde een nachtegaal die zo lieflijk zong
dat zelfs de arme visser, die toch zoveel andere
dingen te doen had, stil bleef liggen om te
luisteren, als hij s' nachts zijn netten
binnenhaalde en dan de nachtegaal hoorde. 'Lieve
hemel, wat is dat mooi!' zei hij. Dan moest hij
weer aan het werk en vergat hij de vogel; maar als
die de volgende nacht weer zong en de visser weer
op die plek was, dan zei hij hetzelfde: 'Lieve
hemel, wat is dat mooi!' Uit alle landen van de
wereld kwamen er reizigers naar de stad van de
keizer. Ze bewonderden de stad, het paleis en de
tuin, maar als ze de nachtegaal hoorden, zeiden ze
allemaal: 'dit is het mooiste!' De reizigers
vertelden erover als ze thuiskwamen en de
geleerden schreven vele boeken over de stad, het
paleis en de win, maar ze vergaten de nachtegaal
niet.
Die stond bovenaan. En de mensen die gedichten
konden schrijven, schreven de mooiste gedichten,
allemaal over de nachtegaal in het bus aan de
diepe zee.
Die boeken kwamen overal ter wereld terecht en een
paar ervan kwamen op een keer de keizer onder
ogen. Hij zat in zijn gouden stoel en las en las,
hij knikte telkens met zijn hoofd, want het deed
hem genoegen cm die prachtige beschrijvingen van
de stad, het paleis en de tuin te horen. 'Maar de
nachtegaal is toch het allermooiste!' stond er
geschreven.
'Wat krijgen we nou?' zei de keizer. 'De
nachtegaal? Die ken ik helemaal niet! Is er zo'n
vogel in mijn keizerrijk, en dan nog wel in mijn
tuin? Dat heb ik nooit gehoord! Zoiets moet je dan
net een boek vernemen!' Toen riep hij zijn
hofmaarschalk, die zo deftig was dat als iemand
die lager in rang was dan hij, het waagde hem aan
te spreken of hem iets te vragen, hij alleen maar
'PP zei en dat betekent niets.
'Er moet hier een hoogst merkwaardige vogel zijn,
die nachtegaal wordt genoemd,' zei de keizer. 'Men
zegt dat dit het allermooiste in mijn grote rijk
is! Waarom heeft niemand me dat verteld?' 'Ik heb
hem nog nooit eerder horen noemen,' zei de
hofmaarschalk. 'Hij is nooit aan het hof
voorgesteld!' 'Ik wil dat hij hier vanavond komt
zingen,' zei de keizer. 'De hele wereld weet wat
ik heb en ik weet het zelf niet!''Ik heb hem nog
nooit horen noemen!' zei de hofmaarschalk. 'Ik zal
hem zoeken, ik zal hem vinden!' Maar waar was hij
te vinden?
De hofmaarschalk liep alle trappen op en af, zalen
en gangen door; niemand van degenen die hij
tegenkwam, had van de nachtegaal gehoord en de
hofmaarschalk ging weer naar de keizer en zei dat
het waarschijnlijk een fabeltje was van de mensen
die boeken schreven.
'Uwe keizerlijke Majesteit moet niet geloven wat
er geschreven wordt. Dat zijn verzinsels en dat is
wat ze zwarte kunst noemen!' 'Maar het boek waar
ik het in gelezen heb,' zei de keizer, 'Is me door
de verheven keizer van Japan gestuurd en dan kan
het geen onwaarheid bevatten. Ik wil de nachtegaal
horen! Vanavond moet bij hier zijn! Hij heeft mijn
hoogste gunst! En komt hij niet, dan wordt het
hele hof na het avondeten op de buik gestompt.'
'Tsing-pe!' zei de hofmaarschalk en hij rende weer
alle trappen op en af en alle gangen en zalen
door; en het halve hof liep mee, want ze wilden
niet zo graag op hun buik worden gestompt. Het was
me een gevraag naar die merkwaardige nachtegaal,
die de hele wereld kende, maar niemand aan het
hof.
Tenslotte vonden ze een arm meisje in de keuken
dat zei: '0 gut, de nachtegaal, die ken ik best.
Die kan pas zingen! Iedere avond mag ik wat
restjes van tafel naar mijn arme, zieke moeder
brengen. Die woont bij het strand en als ik dan
terugga en in het bos even uitrust, omdat ik moe
ben, dan hoor ik de nachtegaal zingen! ik krijg er
tranen van in mijn ogen, het is net of je moeder
je kust!' 'Keukenmeisje,' zei de hofmaarschalk,
'Ik zal je een vaste aanstelling in de keuken
bezorgen en toestemming om de keizer te zien eten,
als je ons naar de nachtegaal kunt brengen, want
hij moet vanavond komen!' Toen gingen ze allemaal
het bos in waar de nachtegaal meestal zong; het
halve hof was erbij.
Toen ze al een eind op weg waren, begon er een koe
te loeien.
'0!' zeiden de hofjonkers. 'Nu hebben we hem! Wat
een kracht zit er nog in een dergelijk klein
diertje! Toch heb ik het al eens eerder gehoord!'
'Nee, dat zijn de koeien!' zei het keukenmeisje.
'We zijn er nog een flink stuk vandaan!' De
kikkers begonnen te kwaken in de vijver.
'Prachtig!' zei de Chinese hofpredikant. 'Ik boor
het, het lijken wel kerkklokjes!' 'Nee, dat zijn
de kikkers!' zei het keukenmeisje. 'Maar nu zullen
we hem wel gauw horen!' Toen begon de nachtegaal
te zingen.
'Dat is hem,' zei het meisje. 'Luister goed! En
daar zit hij!' Toen wees ze een klein, grijs
vogeltje op een tak aan.
'Hoe is het mogelijk?' zei de hofmaarschalk. 'Zo
had ik me hem nooit voorgesteld! Wat ziet hij er
ordinair uit! Hij is zeker van kleur verschoten,
toen hij zoveel deftige mensen op bezoek kreeg!'
'Nachtegaaltje! ' riep het keukenmeisje heel
hard.. 'Onze genadige keizer wil zo graag datje
voor hem zingt!' 'Met het grootste genoegen!' zei
de nachtegaal en zong dat het een lust was.
'Het lijken wel glazen klokjes!' zei de
hofmaarschalk. 'En kijk dat keeltje, hoe dat
tekeer gaat! Gek dat we het nog nooit gehoord
hebben! Hij zal een succes aan het hof zijn'.
'Moet ik nog eens voor de keizer zingen?' vroeg de
nachtegaal, die dacht dat de keizer erbij was.
'Voortreffelijk nachtegaaltje,' zei de
hofmaarschalk, 'Ik heb de grote eer je vanavond
voor een hoffeest uit te nodigen, waar u Zijne
Hoge Keizerlijke Genade met uw charmante zang zult
verrukken!' 'Het klinkt beter in het groen!' zei
de nachtegaal, maar hij wilde best mee toen hij
hoorde dat het de wens van de keizer was.
In het paleis waren funk wat voorbereidingen
getroffen! Aan de muren en de vloer, die van
porselein waren, blonken duizenden gouden lampjes.
De mooiste bloemen, die konden klingelen, waren in
de gangen neergezet. Het was me een geloop en een
tocht, maar dan gingen de belletjes juist
klingelen. Horen en zien verging je.
Midden in de zaal waar de keizer zat, was een
gouden stokje aangebracht en daar moest de
nachtegaal op zitten. Het hele hof was er en het
keukenmeisje had toestemming gekregen om achter de
deur te staan, omdat ze nu een vaste aanstelling
had. Ze hadden allemaal hun mooiste kleren aan en
ze keken allemaal naar het kleine, grijze vogeltje
dat door de keizer werd toegeknikt.
De nachtegaal zong zo mooi dat de keizer tranen in
zijn ogen kreeg. De tranen rolden hem over de
wangen en toen zong de nachtegaal nog mooier, het
ging recht naar je hart. De keizer was heel blij
en hij zei dat de nachtegaal zijn gouden pantoffel
aan zijn hals mocht dragen.
Maar de nachtegaal bedankte; hij was al genoeg
beloond.
'Ik heb tranen in de ogen van de keizer gezien,
dat is mij het meeste waard! De tranen van een
keizer hebben een wonderlijke macht. God is mijn
getuige dat ik genoeg ben beloond!' En toen zong
hij weer met zijn mooie, lieflijke stem.
'De beminnelijkste koketterie die ik ooit heb
gezien!' zeiden de dames die erom heen stonden en
toen namen ze een slokje water in hun mond om te
klokken als iemand tegen ze sprak: ze dachten dat
ze dan ook nachtegalen waren. Zelfs de lakeien en
de kamermeisjes lieten weten dat ze ook tevreden
waren en dat betekent heel wat, want die kun je
het het allermoeilijkst naar de zin maken. Ja, de
nachtegaal had echt succes! Toen moest hij aan het
hof blijven. Hij kreeg zijn eigen kooi, alsmede de
vrijheid om twee keer op een dag en één keer 's
nachts uit te gaan. Twaalf dienaren kreeg hij mee;
die hadden allemaal een zijden lint aan zijn poot
gebonden en dat hielden ze goed vast. Een
dergelijk uitstapje, daar was niks aan.
De hele stad had het over die merkwaardige vogel
en als twee mensen elkaar ontmoetten, dan zei de
een alleen maar 'nacht!' en de ander zei: 'egaal!'
en dan zuchtten ze en begrepen elkaar. Er werden
zelfs elf kruidenierskinderen naar hem genoemd,
maar niet één daarvan kon wijs houden.
Op een dag kwam er een groot pakket voor de
keizer; er stond op geschreven: Nachtegaal.
'Daar hebben we nog een boek over onze beroemde
vogel,' zei de keizer; maar het was geen boek, het
was iets heel kunstigs in een doosje. Een
namaaknachtegaal, die op de levende moest lijken,
maar die helemaal bezet was met diamanten,
robijnen en saffieren.
Zodra je die kunstvogel opwond, kan hij een van de
wijsjes zingen die de echte ook zong. en dan ging
zijn staart open neer en die glinsterde van het
zijver en het goud. Er zat een lintje om zijn hals
en daarop stond geschreven: 'De nachtegaal van de
keizer van Japan is armzalig vergeleken bij die
van de keizer van China.' 'Hij is prachtig!'
zeiden ze allemaal en degene die hem was komen
brengen, kreeg meteen de titel van keizerlijke
oppernachtegaalbrenger.
'Nu moeten ze samen zingen! Wat een duet zal dat
worden!' En toen moesten ze samen zingen, maar dat
wilde niet echt lukken, want de echte nachtegaal
zong op zijn manier en de kunstvogel liep op
radertjes. 'Die treft geen blaam!' zei de
kapelmeester. 'Hij houdt heel goed maat en hij
behoort tot mijn school!' Toen moest de kunstvogel
alleen zingen. Hij had net zoveel succes als de
echte en dan was hij ook nog zoveel aardiger om te
zien: hij blonk als armbanden en broches.
Drieëndertig keer zong hij hetzelfde stuk en nog
was hij niet moe. De mensen hadden het best weer
van voren af aan willen horen, maar de keizer vond
dat de levende nachtegaal nu wat moest zingen.
Maar waar was die? Niemand had gemekt dat de vogel
door het open raam was weggevlogen, naar zijn
groene bos toe.
'Wat heeft dat te betekenen?' zei de keizer; en
alle hovelingen mopperden en vonden de nachtegaal
een bijzonder ondankbaar dier. 'Maar de beste
vogel hebben we nog!' zeiden ze, en toen moest de
kunstvogel weer zingen en dat stuk hoorden ze voor
de vierendertigste keer, maar ze kenden het nog
niet helemaal, want het was zo moeilijk. En de
kapelmeester kwam woorden tekort om de vogel te
prijzen en gaf hun de verzekering dat hij heter
was dan de echte nachtegaal, niet alleen wat zijn
kleding betrof en al die mooie edelstenen, maar
ook inwendig.
'Want ziet u, dames en heren, en de keizer vooral,
bij de echte nachtegaal kun je nooit uitrekenen
wat er komt, maar bij de kunstvogel ligt alles
vast: dat komt er en niets anders! Je kunt het
uitleggen, je kunt hem openmaken en het menselijke
vernuft laten zien: hoe de radertjes liggen, hoe
ze draaien en hoe het een uit het ander volgt!'
'Hij neemt me de woorden uit de mond!' zeiden ze
allemaal en de kapelmeester. kreeg toestemming om
de vogel de volgende zondag aan het volk te tonen;
ze moesten hem ook horen zingen, zei de keizer. En
ze hoorden hem en ze waren zo vergenoegd of ze een
slokje thee te veel op hadden, want dat is echt
Chinees. En toen zei iedereen 'a!' en stak de
vinger in de lucht die men Likkepot noemt, en toen
knikten ze; maar de arme vissers die de echte
nachtegaal hadden gehoord, zeiden: 'Het klinkt
best mooi, het lijkt ook wel, maar er ontbreekt
iets aan, ik weet niet wat!' De echte nachtegaal
was uit het rijk verbannen.
De kunstvogel had een plaatsje op een zijden
kussen naast het bed van de keizer. Alle
cadeautjes die hij had gekregen, goud en
edelstenen, lagen om hem been en hij had als
titel: 'Hoogkeizerlijke nachtkastjeszanger', in
rang Nummer één links. Want de kant waar het hart
zit, vond de keizer het deftigst, en ook bij een
keizer zit het hart links.
En de kapelmeester schreef vijfentwintig dikke
boeken over de kunstvogel, heel geleerd en met de
allermoeilijkste Chinese woorden erin, zodat alle
mensen zeiden dat ze ze gelezen en gesnapt hadden,
want anders zouden ze immers dom zijn en op hun
buik worden gestompt.
Zo ging er een heel jaar voorbij; de keizer, het
haf en alle andere Chinezen kenden ieder piepje in
het gezang van de kunstvogel uit het hoofd, maar
juist daarom vonden ze het zo leuk; ze konden zelf
meezingen en dat deden ze ook. De straatjongens
zongen: 'Zizizi! Khakklokklok!' en de keizer zong
het ook! Het was echt leuk! Maar op een avond,
toen de kunstvogel juist aan het zingen was en de
keizer er in zijn bed naar lag te luisteren, zei
het 'knap' binnen in de vogel; er sprong iets:
'zrrrrr!', De radertjes snorden rond en toen hield
de muziek op.
De keizer sprong meteen zijn bed uit en het zijn
lijfarts roepen, maar die kon niets doen.
Toen lieten ze de horlogemaker halen en na veel
heen en weer gepraat en veel gezoek kreeg hij de
vogel weer min of meer gerepareerd, maar hij zei
dat hij ontzien moest worden, want de tandwieltjes
waren versleten en het was onmogelijk er nieuwe in
te zetten en de muziek zuiver te houden. Dat was
me een verdriet! Nog maar één keer per jaar
durfden ze de kunstvogel te laten zingen en dat
was nog niet om aan te horen.
Maar dan hield de kapelmeester een kleine
toespraak met al die moeilijke woorden, en als hij
zei dat het even goed was als vroeger en dan was
het even goed als vroeger.
Toen waren er vijf jaar voorbij en alle mensen in
het hele hand hadden groot verdriet, want
eigenlijk hielden ze allemaal van hun keizer; nu
was hij ziek en hij moest sterven, zeiden ze. Ze
hadden al een nieuwe keizer gekozen en de mensen
stonden op straat en vroegen aan de hofmaarschalk
hoe hun keizer het maakte.
'P!' zei hij en schudde zijn hoofd.
Koud en bleek lag de keizer in zijn grote
praalbed, het hele hof dacht dat hij dood was en
iedereen ging de nieuwe keizer begroeten! De
kamerdienaars gingen naar buiten om erover te
praten en de kamermeisjes hielden een uitgebreid
koffiekransje. In alle zalen en gangen waren
kleden neergelegd zodat je niemand kon horen
lopen; en daarom was het er o zo stil.
Maar de keizer was nog niet dood; stijf en bleek
lag hij in zijn prachtige bed met de lange
fluwelen gordijnen en de zware gouden kwasten; er
stond een raampje open, laag in de muur, en de
maan scheen op de keizer en op de kunstvogel.
De arme keizer kon nu bijna geen lucht meer
krijgen, het leek wel of er iets op zijn borst
drukte; hij sloeg zijn ogen op en toen zag hij dat
de Dood op zijn borst zat en zijn gouden kroon had
opgezet. In zijn ene hand had hij de gouden sabel
van de keizer, in de andere hand zijn prachtige
vaandel. Uit de plooien van de fluwelen
bedgordijnen staken overal rare hoofden, sommige
heel akelig, andere heel zacht en vriendelijk. Dat
waren alle goede en slechte daden van de keizer,
die hem aankeken terwijl de Dood op zijn hart zat.
'Weet je dat nog?' fluisterde de een tegen de
ander. 'Weet je dat nog?' en ze vertelden hem
zoveel dat het zweet hem op het voorhoofd stond..
'Dat heb ik nooit geweten!' zei de keizer.
'Muziek, muziek, de grote Chinese trom!' riep hij.
'Ik wil niet alles horen wat ze zeggen!' En ze
gingen maar door, en de Dood knikte als een
Chinees bij alles wat er werd gezegd.
'Muziek, muziek!' schreeuwde de keizer. 'Lieve,
zoete gouden vogel, zing dan, zing dan toch, ik
heb je goud en kostbaarheden gegeven, ik heb je
persoonlijk mijn gouden pantoffel om de hals
gehangen, zing dan, zing dan toch!' Maar de vogel
bleef stil zitten. Er was niemand om hem op te
winden en uit zichzelf zong hij niet; maar de Dood
bleef de keizer met zijn grote, lege oogkassen
aankijken en het was er heel stil, verschrikkelijk
stil.
Op dat moment klonk er, bij het raam, een
prachtig gezang. Het was de kleine, levende
nachtegaal, die buiten op een tak zat. Hij had van
de nood van de keizer gehoord en daarom was hij
gekomen om hem hoop en troost toe te zingen. Onder
het zingen werden de gestalten steeds bleker, het
bloed ging sneller stromen in de zwakke ledematen
van de keizer en de Dood luisterde mee en zei: 'Ga
door, nachtegaaltje, ga door!' 'Als je mij die
prachtige gouden sabel geeft, als je mij dat rijk
versierde vaandel geeft, als je mij de kroon van
de keizer geeft!' En de Dood gaf ieder kleinood
voor een lied, en nog ging de nachtegaal door met
zingen. Hij zong van het stille kerkhof waar de
witte rozen groeien, waar de vlier geurt en waar
het groene gras met de tranen van de levenden
wordt besproeid; toen begon de Dood naar zijn tuin
te verlangen en als een koude, witte mist zweefde
hij het raam uit.
'Dankjewel, dankjewel!' zei de keizer. 'Hemelse
vogel, ik ken je wel, ik heb je uit mijn rijk
verjaagd en toch heb je die boze gestalten bij
mijn bed verjaagd en de Dood van mijn hart af
gekregen! Hoe kan ik je belonen?' 'Je hebt me al
beloond!' zei de nachtegaal. 'Ik heb tranen in je
ogen gezien, de eerste keer dat ik zong, dat
vergeet ik nooit! Dat zijn de juwelen die het hart
van een zanger goed doen! Maar probeer nu wat te
slapen om weer gezond en sterk te worden. Dan zal
ik voor je zingen!' En hij zong - en de keizer
viel in een zoete slaap, een rustige, verkwikkende
slaap.
De zon scheen door het raam bij hem naar
binnen, toen hij gesterkt en gezond wakker werd.
Geen van zijn dienaren was nog teruggekomen, want
ze dachten dat hij dood was, maar de nachtegaal
zat nog steeds te zingen.
'Je moet altijd bij me blijven!' zei de keizer.
'Je hoeft alleen maar te zingen als je zelf wilt
en de kunstvogel sla ik in duizend stukken.' 'Doe
dat nou niet,' zei de nachtegaal, 'die heeft
gedaan wat hij kon! Hou hem gewoon! Ik kan niet in
het paleis komen wonen, maar laat me maar komen
als ik zelf zin heb, dan ga ik 's avonds op die
tak bij het raam zitten en dan zing ik voor je
zodat je blij wordt, maar ook gaat nadenken! Ik
zal over geluk zingen en over verdriet. ik zal
zingen over goed en kwaad dat ze voor je verborgen
houden! Een kleine zangvogel komt overal: bij de
arme visser, onder het dak van de boer, bij
iedereen die ver van jou en je hof vandaan is! Ik
hou meer van je hart dan van je kroon en toch
hangt er om die kroon een geur van heiligheid - ik
kom, ik zal voor je zingen! Maar één ding moet je
me beloven!' 'Alles!' zei de keizer, en hij stond
daar in zijn keizerlijk gewaad dat hij zelf had
aangetrokken en hij hield de sabel, die zwaar was
van het goud, aan zijn hart.
'Eén ding vraag ik je: vertel niemand dat je een
vogeltje hebt dat je van alles vertelt, dan gaat
het nog beter!'
En toen vloog de nachtegaal weg.
De dienaren kwamen naar hun dode keizer kijken,
daar stonden ze te kijken en de keizer zei:
'Goedemorgen!'
EINDE
Nattergalen
Hans Christian Andersen
Bron van
deze versie: "Hans Christian Andersen -
Sprookjes en verhalen" opnieuw uit het
Deens vertaald door Dr. Annelies van Hees.
Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1997.
De Chinese Nachtegaal was een van de 10
sprookjes waarmee het Efteling
Sprookjesbos in 1952 begon.
De nachtegaal had op zijn tak zijn eigen
plekje in het Sprookjesbos.
Door zijn gezang gingen de bloemen open.
In 1979 is de nachtegaal vervangen door de
Draak.
In 1999 keerde de Chinese Nachtegaal, zij
het in een totaal andere verschijning,
terug.
Hier kunt u
een interactieve plattegrond van De Efteling vinden: De Wonderlijke
Wandelroute
De tekst van de sprookjes / verhalen op de
Wereld Volksverhalen Almanakzijn de
oorspronkelijke teksten.
In de Efteling en in diverse tekst- en
audioweergaves van de Efteling wordt vaak
gebruik gemaakt van beknoptere versies van
het desbetreffende verhaal.
Bron:
De Volksverhalenalmanak
|