Childe Rowland

Lang, heel lang geleden leefde er in Engeland een koningin, die drie moedige zonen en een mooie dochter had. Op een avond speelden de drie prinsen en Burd Ellen, hun zuster, met een gouden bal. En terwijl zij zo aan het spelen waren, wierp de jongste, Childe Rowland, de bal met zo'n kracht weg, dat hij over het dak van de kerk vloog. Zijn zuster Burd Ellen rende weg om de bal weer te halen. De drie prinsen wachtten, maar Burd Ellen kwam niet terug. De jongens zochten haar, zij vonden echter van haar, noch van de bal enig spoor. Toen werden zij bedroefd, omdat zij bang waren dat een of andere boze tovenaar hier wel eens iets mee te maken zou kunnen hebben.

Zij zochten haar in het oosten en in het westen en toen de koningin, hun moeder, niets anders meer deed dan op haar troon zitten huilen, zei de oudste broer, dat hij naar Merlijn, de beroemdste van alle tovenaars van Engeland, zou gaan om hem om raad te vragen. Dus ging hij op weg en toen hij in Merlijns grot aankwam, vertelde hij Merlijn het hele verhaal. Dat zij met z'n vieren met de gouden bal gespeeld hadden, en dat Childe Rowland, de jongste, de bal over het dak van de kerk gegooid had en dat Burd Ellen weggelopen was om de bal te halen en dat niemand haar sindsdien weer had gezien. En hij vroeg aan de tovenaar, wat er wel met zijn zuster gebeurd zou kunnen zijn. Merlijn vroeg aan de prins welke richting Burd Ellen uit was gelopen. En toen de prins hem dat gezegd had, knikte Merlijn. "Burd Ellen," sprak hij, "werd betoverd, omdat zij 'widdershins', dus in tegengestelde richting met de loop van de zon, om de kerk gelopen is. Ik denk, dat de koning van het Elfenland haar ontvoerd heeft en haar in de Duistere Toren gevangen houdt. Het zal niet makkelijk zijn haar terug te halen." - "Als een sterveling het klaar kan spelen," antwoordde de prins, "dan wil ik het proberen." - "Het is mogelijk," antwoordde Merlijn, "maar wee diegene, die het probeert, zonder dat hij van tevoren grondig is geïnstrueerd. Moed alleen is hier niet voldoende."

Toen vroeg de oudste prins aan Merlijn hem te vertellen wat hij wél en wat hij niet moest doen. En toen Merlijn het hem verteld had, herhaalde hij de les nog eenmaal, zei de koningin en zijn beide broers vaarwel en ging op weg naar Elfenland.
En zij wachtten lang en nóg langer
vol twijfel en knagende smart.
En toen dan ook hij niet terugkeerde,
toen brak haast hun hart.
Nadat vele weken voorbij waren gegaan, zei de tweede broer, dat hij zich over de zaak wilde ontfermen. Ook hij ging naar Merlijn, de tovenaar, en vroeg hem om hulp, precies zoals zijn broer dat gedaan had. Hij kreeg hetzelfde advies, en ook hij ging op weg om naar Elfenland te rijden.
En zij wachtten lang en nóg langer
vol twijfel en knagende smart.
En toen dan ook hij niet terugkeerde,
toen brak haast hun hart.
Toen weer lange tijd voorbij was gegaan, vond Childe Rowland, de jongste prins, dat het nu zijn beurt was. Dus ging hij naar de koningin en vroeg haar om haar zegen. Zij wilde hem echter niet laten gaan, want hij was immers de laatste van haar vier kinderen, die nog over was gebleven. Als zij ook hem zou verliezen, dan had ze niemand meer.

Maar hij bad en smeekte haar en tenslotte stemde de koningin toe, want als men het van een andere kant beziet, zou men ook kunnen zeggen, dat hij haar laatste hoop was. Dus gaf zij hem haar zegen en ook het zwaard van zijn vader. Dit zwaard was een wapen, dat onfeilbaar was. Toen de koningin het zwaard aan zijn riem had bevestigd en hem haar zegen had gegeven, reed Childe naar de tovergrot van Merlijn, zoals ook zijn broers hadden gedaan. "Wederom komt een der onzen bij je," zei Childe Rowland, toen hij voor Merlijn stond. "Zeg me alsjeblieft, hoe een sterveling de mooie Burd Ellen en mijn beide broers kan redden."

Merlijn vertelde hem, wat hij ook al aan zijn beide broers had gezegd. "Mijn zoon," sprak hij, "er zijn twee dingen, die, hoe eenvoudig zij ook mogen lijken, toch moeilijk te verwezenlijken zijn. Bij het een gaat het erom iets te doen, bij het ander iets te laten. Wat je moet doen is dit: als je in het koninkrijk van de elfen bent, moet je iedereen, die je ontmoet en die met je praat, voordat je de mooie Burd Ellen hebt gezien, met je zwaard het hoofd afhouwen. Wat je moet laten is het volgende: zolang je in het Elfenland bent, mag je eten noch drinken, hoeveel honger of dorst je ook hebt. Als je je daar niet aan houdt, zul je de gewone wereld nooit weerzien." Toen legde Merlijn hem uit hoe hij in het Elfenland moest komen en daar de Duistere Toren kon vinden en dat hij de elfenkoning zelf ertoe moest dwingen hem te vertellen, wat er met zijn beide broers gebeurd was.

Childe Rowland bedankte de tovenaar en reed weg in de richting die Merlijn ook zijn beide broers gewezen had. Na een lange tijd kwam hij op een plek waar een herder zat bij veel grazende paarden. Het waren wilde paarden en ze keken somber, en daaraan kon Childe zien, dat het paarden uit het Elfenland waren. "Kun jij mij zeggen," vroeg Childe Rowland aan de herder, "waar de Duistere Toren van de koning van het Elfenland te vinden is?" - "Dat kan ik je niet zeggen," antwoordde de herder, "maar als je nog een stuk verder rijdt, zul je een kudde koeien tegenkomen. Misschien kan die herder je de weg wijzen."

Zonder nog verder iets te zeggen, trok Childe Rowland het zwaard van zijn vader en sloeg de herder het hoofd af. Toen reed hij door. Hij kwam bij de kudde koeien en vroeg de herder naar de Duistere Toren. "Daar weet ik niets van," antwoordde de man, "maar als je een stuk verder rijdt, zul je een vrouw treffen, die kippen houdt. Die zal het je zeker kunnen zeggen." Toen trok Childe Rowland wederom zijn zwaard en hieuw de koeienherder het hoofd af.

Na geruime tijd ontmoette hij een oude vrouw met een grijze mantel en haar vroeg hij of zij wist waar de Duistere Toren stond. "Rij nog iets verder," sprak de vrouw, "tot je bij een steile, ronde, groene heuvel komt. Daar moet je driemaal omheen rijden en wel tegen de loop van de zon in en daarbij moet je zeggen:
Deur, deur, deur,
Ga open,
Laat mij binnen!
Bij de derde keer zal de deur opengaan en dan moet jij naar binnen gaan." Childe Rowland wilde net onstuimig doorrijden toen hem te binnen schoot wat hij nog moest doen. Dus trok hij zijn zwaard en sloeg ook de oude vrouw met de grijze mantel het hoofd af.

Hij reed verder, tot hij bij de steile, ronde, groene heuvel kwam. Daar sprong hij uit het zadel. Hij ontdekte een lage deur, maar die was op slot. In tegengestelde richting met de loop van de zon liep hij driemaal rond de heuvel en zei:
Deur, deur, deur,
Ga open,
Laat mij binnen!
Tweemaal liep hij rond de heuvel. De deur bleef gesloten. Maar bij de derde keer ging ze open en Childe Rowland ging binnen. Onmiddellijk sloeg de deur weer dicht. Childe Rowland was alleen.

Het was niet helemaal donker. In het schemer zag hij een gang, die hoog genoeg was om er rechtop door te lopen. Er waren echter ramen noch lampen en hij wist ook niet waar het zachte licht vandaan kwam. Kennelijk liet het gesteente van de zijmuren en het plafond op sommige plaatsen licht door. De lucht was warm, zoals altijd in Elfenland. Hij liep voorzichtig verder tot hij aan het einde van de gang een brede en hoge deur zag. Toen hij moed verzameld had en haar open deed, zag hij een prachtig vertrek.

Hij stond in een grote, hoge hal, het leek wel een kerk. De pijlers waren van goud en zilver en boven aan de kapitelen hingen guirlandes van edelstenen. In het midden van het hoge plafond hing aan een gouden ketting een reusachtige lamp, die gemaakt leek van een uitgeholde parel. Middenin de parel echter hing een bijzonder grote diamant, die door zijn schittering de grote ruimte helemaal verlichtte.

In een van de hoeken van het vertrek stond een mooie canapé, bekleed met zijde, en daar zag Childe Rowland zijn zuster Burd Ellen zitten, die met een zilveren kam haar blonde haar kamde. Toen zij Childe Rowland zag, sprong zij op. Op haar gezicht stond angst en vrees te lezen. Zij sprak:
God zij je genadig, jij arme dwaas,
Wat heb jij hier te zoeken.
Hoor mij aan, mijn jongste broer.
Waarom ben je niet thuis gebleven?
Ook al had je honderdduizend levens
dan is zelfs een daarvan hier verspild.
Ga zitten en weeklaag, weeklaag
dat je ooit geboren werd,
want als de koning der Elfen binnenkomt
dan is je lot beslist.
Maar Childe Rowland begroette haar en kalmeerde haar. Toen zij waren gaan zitten, informeerde hij naar zijn beide broers. Ze begon te huilen en vertelde hem hoe eerst de ene en daarna de andere naar de Duistere Toren was gekomen, hoe de koning der Elfen beiden betoverd had en dat ze nu in een stenen doodskist lagen en eruit zagen alsof ze dood waren.

Nadat ze een tijdje met elkaar gesproken hadden, voelde Childe Rowland, dat hij flauw en hongerig was geworden van zijn lange reis en zonder aan de waarschuwing van Merlijn te denken, vroeg hij zijn zuster hem iets te eten te geven.

Burd Ellen keek hem bedroefd aan en schudde haar hoofd. Zij was betoverd en kon hem niet duidelijker waarschuwen. Ze stond op en kwam met een gouden schaal met brood en melk terug. Childe Rowland wilde de schaal juist aan zijn mond zetten, toen hem nog net op tijd de waarschuwing van Merlijn te binnen schoot. Hij liet de schaal vallen en riep: "Geen slok zal ik drinken, geen hap eten, voordat Burd Ellen vrij is." Nauwelijks had hij dit gezegd of hij hoorde zware stappen en een luide stem riep:
Fee, fi, fo, fum, ik ruik het bloed van een Christen,
Of hij nu levend is of dood,
Ik zal zijn hersenen uit zijn hersenpan rukken.
Bij deze woorden gingen alle deuren van de grote hal open en de verschrikkelijke koning van Elfenland kwam binnen, met het zwaard in de hand. Maar Childe Rowland was niet bang. Ook hij had zijn zwaard getrokken. "Vecht, als je durft," riep hij en stormde op de koning af.

Ze vochten. Ze vochten lang. Soms leek de een, dan weer de ander te winnen, maar tenslotte had Childe Rowland de koning van Elfenland op de knie gekregen. Hij boog zich over hem heen met zijn blanke zwaard. Toen smeekte de koning van Elfenland om genade.

"Ik zal je leven sparen," zei Childe Rowland, "als je mij belooft de betovering van mijn zuster te verbreken. Daarna moet je mijn beide broers weer tot leven wekken en ons alle drie uit de Duistere Toren laten vertrekken."

De overwonnen koning moest hier wel in toestemmen en Childe Rowland liet de koning opstaan. De Elfenkoning liep naar een grote, zware kist en haalde er een klein kristallen flesje uit, dat gevuld was met een bloedrode vloeistof. Toen bracht hij Childe Rowland bij de doodskisten van zijn beide broers. De elfenkoning deed een paar druppels van de rode vloeistof op hun ogen, neus, lippen en vingertoppen. Nauwelijks was dat gebeurd of zij sprongen op en vertelden Childe Rowland, dat hun ziel ver van hen weg was geweest, maar nu weer was teruggekeerd. Vervolgens sprak de koning een toverspreuk over Burd Ellen uit. Toen week ook de betovering van haar. De koning gaf hen het kleine kristallen flesje mee. Childe Rowland stak het bij zich en zij gingen op weg naar huis. Nog eenmaal moesten zij door de lange gang. De deuren gingen open, zodra zij ze aanraakten en sloten zich vanzelf weer achter hen. Ze waren blij weer daglicht te zien en opgelucht lieten zij de Duistere Toren achter zich.

Terwijl ze welgemoed huiswaarts trokken, herinnerde Childe Rowland zich het vrouwtje met de kippen, de herder met de koeien en de herder met de paarden. Alle drie waren ze dood, maar nauwelijks had een diuppel van het elixer uit het kristallen flesje hun huid aangeraakt of zij sprongen op en voelden zich als herboren.

Toen het viertal eindelijk thuis aankwam, lachte de goede koningin van blijdschap en gaf opdracht een groot leest voor te bereiden, waar iedereen uit het koninkrijk, arm of rijk, met haar blij zou zijn en de terugkeer zou vieren van de mooie Burd Ellen en haar drie broers, die nu weer gezond en wel bij haar waren.

EINDE