Het buideldier en de wind

Eens zat het buideldier op de tak van een dwaringinboom en zei: "Ik zit hier zo stevig, mij kan de wind niet van de tak afgooien!" En daarop daagde hij de westenwind uit en zei: "Hé, westenwind, mij kun je toch niet van de tak afgooien!" En de westenwind blies zo hard hij kon en de tak bewoog naar links en naar rechts, naar boven en naar beneden, maar het buideldier klemde zich stevig vast en zwiepte mee. Het lukte de westenwind niet om het buideldier van zijn plaats af te gooien.

Toen daagde het buideldier de oostenwind uit en zei: "Hé, oostenwind, je kunt me toch niet van de tak afgooien!" De oostenwind gaf de regen het bevel om de hele nacht lang neer te dalen en dat deed de regen. En hij regende op het buideldier. Het buideldier zat stil en kreeg het heel erg koud. Tegen de ochtend was het buideldier door en door koud geworden en toen de zon opkwam en op de waringin begon te schijnen, werd hij weer
warmer en viel in slaap. Toen blies de oostenwind, heel zachtjes. En het buideldier sliep, sliep, sliep vast. De oostenwind moest maar even blazen of het buideldier viel al op de grond.

EINDE